8 Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen. 9 Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken. 10 Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natiën. 11 Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. 12 Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.
Je zou denken dat David zou zeggen: ‘Mijn hart is rusteloos’; maar nee, hij is kalm, ferm, blijmoedig, resoluut, tot rust gekomen. Als de centrale as in orde is, is het met het hele wiel goed. Ik ben vastbesloten U te vertrouwen, U te dienen, en U te prijzen. Hij zegt dit tweemaal, tot eer van God, Die zo het hart van Zijn dienaren troost.
Lezer, het staat beslist goed met u als uw eens zo zwerflustige hart nu vast gericht is op God en op de verkondiging van Zijn roem. David wilde Adullam laten galmen van muziek, en alle grotten doen weerklinken van zijn opgetogen gezang. Gelovige, neem een vast besluit dat u te allen tijde de Heere groot zult maken.
David zegt: ‘Ik zal in den dageraad opwaken’, op opgewekte toon. Er zullen geen slaperige verzen en vermoeide klanken te horen zijn; hij zal zichzelf hartelijk opwekken tot deze hoge taak. Wanneer wij op ons best zijn, blijven wij nog ver achter bij de goede daden van de Heere; laten we er daarom voor zorgen dat hetgeen wij Hem bieden het allerbeste is, en als het wordt ontsiert door zwakheid, laat het dan in elk geval niet bedorven worden door traagheid. Driemaal spoort de psalmist zichzelf aan, ‘op te waken’. Hebben wij zoveel aansporing nodig, en nog wel voor zulk werk? Laten we er dan maar royaal mee zijn, want onze verplichting is er eervol genoeg voor, ze is te dringend om haar te verzaken of maar half na te komen omdat wij onszelf niet genoeg hebben aangespoord.
‘Ik zal U loven onder de volken, o Heere.’ De heidenen zullen Zijn lof horen. Dit is een voorbeeld van de manier waarop de werkelijk gelovige geest over de barrières heen springt die het fanatisme opwerpt. De gewone jood zou nooit willen dat de heidenhonden Jehova’s naam hoorden, behalve om ervoor te beven; maar deze door genade onderrichte psalmist heeft een missionaire geest, en wil de lof en eer van zijn God verbreiden.
Ons voorstellingsvermogen weet de hoogte van de hemel niet te schatten, en evenzo overtreft de rijkdom van de genade onze stoutste gedachten. De psalmist, die in de opening van de grot zit en omhoogkijkt naar het firmament, verblijdt zich erover dat Gods goedheid nog uitgestrekter en verhevener is dan het hemelgewelf. Op de wolk drukt Hij het zegel van Zijn waarheid, de regenboog, die Zijn verbond bekrachtigt. In de wolk verbergt Hij Zijn regen en sneeuw, die Zijn waarheid bewijzen door ons zaaitijd en oogst, koude en warmte te brengen. De schepping is groots, maar de Schepper is nog veel grootser. De hemel kan Hem niet bevatten; Zijn goedheid gaat wolken en sterren verre te boven.
‘Verhef U boven de hemelen, o God!’ Dit is een grandioze koorzang. Neem haar over, engelen en u, geesten die volmaakt bent, en zing mee, mensenkinderen op aarde, terwijl u zegt: ‘Uw eer zij over de ganse aarde’. De profeet sprak in de voorgaande verzen over goedertierenheid ‘tot aan de hemelen’, maar hier stijgt zijn lied ‘boven de hemelen’ uit; de lofprijzing stijgt steeds hoger, en ze kent geen grens.
Overweging:
Hemel en aarde hebben een onderling verweven geschiedenis, en het zalige, luisterrijke einde hiervan is de zonsopgang van de goddelijke heerlijkheid over beide.