9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. 10 Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. 11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. 12 Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden. 13 De HEERE belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. 14 Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn. 15 Maar hun zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden.
Zij die in geduldig vertrouwen hun deel in een ander leven verwachten, ‘zullen de aarde erfelijk bezitten’. Zelfs in dit leven hebben zij al volop werkelijke vreugde, en in de toekomende wereld zullen zij de glorie en de overwinning kennen. Hartstocht had, in de parabel van Bunyan, de goede dingen eerst, en ze zijn gauw voorbij. Geduld heeft zijn goede dingen het laatst, en zij duren eeuwig. Zelfs wanneer geduldige gelovigen lijden, zullen hun vertroostingen hun beproevingen overtreffen. Met het erfelijk bezitten van de aarde wordt bedoeld het ontvangen van de voorrechten van het verbond en het heil van God. Zij die waarlijk nederig zijn, zullen hun deel ontvangen met de rest van de erfgenamen der genade, tot wie alle goede dingen komen krachtens een heilig geboorterecht.
Waarom kunnen de goddelozen de rechtvaardige niet met rust laten? Omdat er vijandschap is tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw. Waarom hem niet openlijk aanvallen? Waarom intrigeren en konkelen? Omdat het in de aard van de slang ligt heel listig te zijn. De godvrezende mens hoeft zich geen zorgen te maken, maar moet de uitoefening van de welverdiende wraak overlaten aan de Heere, Die de verdorvenheid van de vijanden van de rechtschapen mens zal weghonen. Laat de trotse verachter met zijn tanden knarsen en met het schuim op de mond staan; hij heeft te maken met Een Die met kalme minachting zal neerzien op hem en zijn geraas. De boosdoener ziet niet hoe dicht de vernietiging hem op de hielen zit; hij bluft over de verbrijzeling van anderen wanneer de voet van de gerechtigheid reeds wordt opgeheven om hem te vertrappen als de modder in de straten. Zondaren, in de hand van een toornige God, en toch samenspannend tegen Zijn kinderen! Arme zielen, om zo op de punt van Jehova’s speer in te lopen.
De onrechtvaardigen houden hun wapen uit de schede en wachten op het moment om het te gebruiken. Eén wapen is niet genoeg, ze hebben een tweede bij zich, klaar voor gebruik. Ze spelen hun spel met de ellendigen en de nooddruftigen, zij zijn het mikpunt van hun verdoemelijke verdorvenheid. Deze lafaards vallen hun gelijken niet aan, maar kiezen die voortreffelijke mensen uit die, door hun zachtmoedigheid en hun ellendige toestand, niet in staat zijn zichzelf te verdedigen.
Maar net als Haman zullen ze worden opgehangen aan de galg die ze zelf voor Mordechai hebben opgericht. Dit is honderden malen gebeurd. Saul, die David probeerde te vermoorden, viel op zijn eigen zwaard; en de boog, zijn favoriete wapen, welks gebruik hij aan de kinderen Israels had geleerd, kon hem niet verlossen op Gilboa. Hun kwade bedenksels zullen nutteloos worden gemaakt. Kwaadaardigheid neemt zichzelf beet. Ze drinkt uit de gifbeker die ze voor een ander bereid heeft, en brandt zelf in het vuur dat ze voor haar naaste heeft aangestoken. Waarom zouden we piekeren over de voorspoed van de goddelozen als ze zichzelf zo ijverig te gronde richten, terwijl zij zich inbeelden dat ze de heiligen krenken?
Overweging:
Wanneer de goddelozen op het punt staan het volk van de Heere kwaad te doen, dan staat een kwaad op het punt hen te treffen.