16 Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. 17 Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen. 18 Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. 19 Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. 20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. 21 Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft. 22 Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. 23 Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg. 24 Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.
Deze negen verzen beschrijven hoofdzakelijk het karakter en het gezegende lot van de rechtvaardige. Het licht wordt getoond, terwijl de goddelozen en hun oordeel met donkere bewoordingen worden beschreven. Het weinige van één rechtvaardige wordt geplaatst tegenover de overvloed van vele goddelozen, en zo heeft de uitdrukking een grotere uitwerking. Er ligt meer geluk in het godvrezende maal van kruiden dan in de os in de stal van wereldse oproerkraaiers. In de grondtekst is er een toespeling op het geluid van een menigte, als om te wijzen op de herrie en het kabaal van ongebreidelde weelde, en het te laten contrasteren met de rust van het nederiger deel van de godvrezende. Wij zouden liever hongeren met Johannes dan feestvieren met Herodes; beter leven op karige kost met de profeten in Obadja’s grot, dan samenspannen met de priesters van Baal. Het menselijk geluk bestaat niet uit de bergen goud die hij heeft opgeslagen.
Gods voorkennis deed Hem de trotsen uitlachen, maar in het geval van de oprechten ziet Hij een stralender toekomst, en Hij behandelt hen als degenen die het heil erven. Altijd is het onze troost dat onze God alle gebeurtenissen kent, en dat niets in onze toekomst Hem kan verrassen. Geen pijl kan ons per ongeluk doorboren, geen dolk ons ongemerkt neersteken; noch in tijd noch in eeuwigheid kan enig onvoorzien kwaad ons treffen.
Het hiernamaals zal slechts een voortgaande ontplooiing zijn van de goede dingen die de Heere voor ons heeft bewaard. Gods zegen is al met al de ware weelde. Het ware geluk, zoals het verbond dat garandeert voor alle uitverkorenen van de hemel, wordt omvat door de goddelijke gunst. Zijn ongenade is de dood, sterker nog, het is de hel.
Het hele verloop van het leven van een rechtschapene wordt goedgunstig beschikt, en in goedertierenheid wordt alles bepaald, geregeld en in stand gehouden. Ons regeert geen dolzinnig lot, geen grillig toeval; iedere stap van ons is onderworpen aan een goddelijk besluit. Alles wat een heilige betreft, boezemt zijn hemelse Vader belang in. God ziet graag de heilige inspanningen van een ziel die opdringt naar de hemel. In de beproevingen en de vreugden van de gelovigen gaat Jezus met hen mee, en Hij verlustigt Zich erin hun meelevende Metgezel te zijn.
Geen heilige zal uiteindelijk of dodelijk vallen. Verdriet moge ons ter aarde doen zinken, de dood moge ons in het graf doen neerdalen, maar lager kunnen wij niet zinken, en vanuit de diepste diepte zullen wij verrijzen tot de hoogste hoogte. Neerbuigend, met Zijn eigen hand, houdt God Zijn heiligen overeind; Hij laat hen niet alleen maar over aan een ondergeschikte instantie, Hij biedt persoonlijke bijstand. Zelfs bij ons vallen geeft de Heere een zekere ondersteuning. Waar de genade niet verhoedt dat wij onderuitgaan, zal zij wel verhoeden dat wij blijven liggen. Job was uiteindelijk tweemaal zo rijk, Jozef regeerde over Egypte, en Jona kwam veilig aan land.
Overweging:
Niet omdat de heiligen sterk, of wijs, of verdienstelijk zijn, staan ze na elke val weer op; omdat God hun helper is, kan niemand het van hen winnen.