7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. 8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. 9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. 10 Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde! 11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving. 12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
Deze psalm heeft min of meer de vorm van een drama, want nu wordt er een andere persoon sprekend opgevoerd. We hebben een blik in de vergaderzaal van de goddelozen geworpen, en op de troon van God, en nu aanschouwen we de Gezalfde, Die Zijn soevereine rechten afkondigt en de verraders voor hun vonnis waarschuwt.
Christus, de Gezalfde Zelf, treedt op, als de opgestane Verlosser, ‘krachtelijk bewezen … te zijn de Zoon van God, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden’ (Rom. 1:4). Kijkend in de boze gezichten van de oproerige koningen, lijkt de Gezalfde te zeggen: ‘Als dit niet genoeg is om jullie kalm te krijgen, “zal ik van het besluit verhalen’”. Nu is dit besluit regelrecht in strijd met de bedoeling van de mens, want het behelst de vestiging van precies die heerschappij waartegen de volken tekeergaan.
De woorden ‘Gij zijt Mijn Zoon’ zijn een indrukwekkend bewijs van de heerlijke goddelijkheid van onze Immanuël. Wat een genade om een goddelijke Verlosser te hebben in de godheid van onze Heere! Laten wij niet proberen het te peilen, want het is een grootse waarheid, een waarheid die eerbiedig aanvaard moet worden, niet oneerbiedig onderzocht.
Het was een gewoonte onder grote koningen om aan gunstelingen te geven wat zij maar vroegen. Zo hoeft Jezus maar om iets te vragen om het te krijgen. Hier verklaart Hij dat juist Zijn vijanden Zijn erfdeel zijn. Hij kondigt dit besluit voor hun ogen af, en ‘Kijk, hier!’ roept de Gezalfde, terwijl Hij in die eenmaal doorboorde hand de scepter van Zijn macht omhooghoudt: ‘Hij heeft mij dit gegeven, niet alleen het recht om koning te zijn, maar ook de macht om te onderwerpen’.
Het toneel wisselt weer, en er wordt een raad gegeven aan degenen die hebben beraadslaagd om te rebelleren. Ze worden opgeroepen om te gehoorzamen, en de kus van verering en genegenheid te geven aan Degene die ze hebben gehaat. ‘Handelt verstandiglijk’, talm niet langer, jullie oorlog kan niet slagen, hou er dus mee op en onderwerp je blijmoedig aan Degene Die jullie zal doen buigen als jullie Zijn juk weigeren. Laat jullie dienst vervuld zijn van eerbied en nederigheid. Hij is een groot God, en jullie zijn slechts nietige schepselen; buig daarom in nederige aanbidding. Vrees zonder vreugde is een kwelling; en vreugde zonder heilige vrees zou hoogmoed zijn.
Let op de zaligspreking waarmee de psalm besluit. Delen wij in deze zegening? Vertrouwen wij op Hem? Ons geloof kan zo dun zijn als de draad van een spinnenweb; maar als het echt is, zijn wij gezegend. Hoe meer vertrouwen wij hebben, des te voller zullen wij deze gelukzaligheid kennen. We kunnen daarom de psalm besluiten met het gebed van de apostelen: ‘Heere, vermeerder ons het geloof’.
Overweging:
De vreze des Heeren bevordert geestelijke blijdschap; het is de morgenster die het zonlicht der vertroosting aankondigt.