1 Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? 2 De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: 3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen. 4 Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. 5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken. 6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
Deze psalm begint abrupt, en dat is niet zo vreemd: het is beslist niet verwonderlijk dat de aanblik van schepselen die de wapens tegen hun God opnemen, de psalmist verbaast. We zien ‘de heidenen woeden’, brullend als de zee, heen en weer geslingerd door rusteloze golven, als de oceaan in een storm; en dan horen we dat de volken in hun hart ‘ijdelheid bedenken’ tegen God. Waar grote woede is, is in het algemeen enige dwaasheid in het spel, en in dit geval is dat buitensporig het geval. Het was geen tijdelijke woede, maar diepgewortelde haat, want ze ‘stellen zich’ resoluut ‘op’ om de Vredevorst te weerstaan. Schaamteloosheid verzamelend door hun verraderlijke voornemen van een opstand, voegen ze eraan toe ‘laat ons … van ons werpen’, alsof dat zo makkelijk zou gaan. Hoe waanzinnig de vastbeslotenheid om tegen God in opstand te komen ook is, toch heeft de mens daarin sinds zijn schepping steeds volhard, en tot op de dag van vandaag gaat hij ermee door. Voor een nek die de genade niet kent, is het juk van Christus onverdraaglijk, maar voor de geredde zondaar is het gemakkelijk en licht. Wij kunnen ons toetsen met deze vraag: hebben wij dit juk lief, of willen we het van ons werpen?
Laat ons nu het oog afwenden van het vertrek van goddeloze beraadslagingen en het woedende tumult van de mens, en het richten op de verborgen plaats van de majesteit van de Allerhoogste. Wat zegt God? Wat zal de Koning doen met de mensen die Zijn eniggeboren Zoon, de Erfgenaam van alle dingen, verwerpen? Let op de rustige waardigheid van de Almachtige, en de minachting die Hij toont voor de vorsten en hun woedende volken. Hij heeft niet de moeite genomen om op te staan en met hen te strijden: Hij veracht hen. Hij weet hoe dwaas, hoe onverstandig, hoe ijdel hun pogingen tegen Hem zijn, en Hij lacht erom. Nadat Hij gelachen heeft, zal Hij spreken. Op het moment dat hun macht het grootst is en hun woede het hevigst, zal Zijn Woord tegen hen uitgaan. En wat zegt Hij? Het is een zeer wrange uitspraak: ‘Ondanks jullie boosheid, ondanks jullie oproerige bijeenkomsten, ondanks de slimheid van jullie beraadslagingen, ondanks de geslepenheid van jullie wetgevers, heb Ik toch “Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid’”. Is dat geen grootse uitroep! Hij heeft al gedaan wat de vijand probeert te verhinderen. Jehova’s wil geschiedt, en de wil van de mens tobt en raast tevergeefs. Gods Gezalfde wordt aangesteld, en zal niet teleurgesteld worden.
Kijk terug door alle eeuwen van trouweloosheid, luister naar de ernstige en erge dingen die de mensen tegen de Hemelmajesteit hebben gesproken, en bedenk dan dat God al die tijd zegt: ‘Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid’. Ook op dit moment heerst Hij in Sion, en blij brengen onze lippen de lof van de Vredevorst voort. In Hem is Sions beste bescherming gelegen; laten haar bewoners zich verheugen in Hem
Overweging:
Hoe hel en aarde ook mogen samenspannen, Christus regeert door de verordening van Zijn Vader.