Davids ogen waren op God gevestigd, maar hij was bang dat de Heere Zijn gelaat in toorn van hem had afgewend. Ongeloof laat ons vaak denken dat God ons de rug heeft toegekeerd. Als wij ons tot God wenden, hoeven wij niet bang te zijn dat Hij Zich van ons zal afwenden, maar kunnen wij vrijmoedig roepen: ‘Wend U tot mij’. De oorzaak van een verwijdering ligt altijd bij onszelf, en als die is weggenomen kan niets meer de volle vreugde van de eenheid met God van ons afnemen. Wanneer benauwdheid het hart belaagt, is het inderdaad benauwd. In het voorbeeld dat wij hier hebben, liep het hart over van verdriet, zoals een meer overvol met water raakt door enorme overstromingen; dit wordt als argument gebruikt voor verlossing, en het is een sterk argument. Als het donkerste uur van de nacht aanbreekt, kunnen we de dageraad verwachten; als de zee het laagste punt heeft bereikt, moet het tij spoedig keren; en wanneer onze moeilijkheden tot de hoogste graad toenemen, kunnen we vol hoop bidden: ‘Voer mij uit mijn noden’.
Let op de vele beproevingen van de heiligen. We hebben hier maar liefst zes woorden die de ellende aanduiden: ‘Eenzaam en ellendig, benauwdheden die zich hebben uitgestrekt, noden, ellende en moeite’. Maar let nog meer op de deemoedige en gelovige geest van een ware heilige; het enige waar hij om vraagt is: ‘Heere, zie mijn benarde toestand’. Hij uit geen precieze of zelfs algemene klacht; een blik van God zal hem tevredenstellen, en als die geschonken is, vraagt hij niets meer. Nog merkwaardiger is de manier waarop de gelovige in nood de ware bron van zijn ellende ontdekt, en de bijl aan de wortel ervan legt. ‘Neem weg al mijn zonden’ is de roep van een ziel die meer ziek is van zonde dan van pijn, en eerder vergeving zoekt dan genezing. Gezegend de mens voor wie zonde ondraaglijker is dan ziekte, het zal niet lang duren of de Heere zal zowel zijn ongerechtigheid vergeven als zijn kwalen genezen. Mensen hebben moeite het nauwe verband tussen zonde en leed te zien, alleen een door genade onderwezen hart kent het.
Zijn leed had de psalmist medeleven geleerd, en hem een band gegeven met het beproefde volk van God; daarom gedenkt hij hen in zijn gebeden: ‘Israël’, de beproefde, worstelende, overwinnende held, vertegenwoordigt alle heiligen; Israël in Egypte, in de woestijn, in oorlogen met de Kanaanieten, in ballingschap, is het type van de strijdende Kerk op aarde. Jezus is de Verlosser van ellende én zonde, Hij is een totale Verlosser, en Hij zal iedere heilige van elk kwaad bevrijden. De verlossing door het bloed is volbracht; o God, zend ons verlossing met kracht. Amen, ja amen.
Overweging:
Wij mogen niet óver God klagen, maar wij mogen wel tót God klagen.