5 Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen; de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte. 6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? 7 De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten. 8 Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op den mens te vertrouwen. 9 Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen. 10 Alle heidenen hadden mij omringd; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb. 11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb. 12 Zij hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een doornenvuur; het is in den Naam des HEEREN, dat ik ze verhouwen heb. 13 Gij hadt mij zeer hard gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen. 14 De HEERE is mijn Sterkte en Psalm, want Hij is mij tot heil geweest.
Gebeden die voortkomen uit beproeving, komen uit het hart. Daarom bereiken ze het hart van God. Het is heerlijk om terug te denken aan onze gebeden, en vaak heilzaam om anderen ervan te vertellen nadat ze zijn verhoord. Gebed kan bitter zijn als het wordt opgezonden, maar het zal zoet zijn bij de verhoring. De man Gods had de Heere aangeroepen toen hij niet in nood zat, en daarom vond hij het natuurlijk en eenvoudig om Hem aan te roepen toen hij wel in nood zat. Hij bewees eer, hij loofde, hij bad: want dit alles behelst het aanroepen van God, zelfs toen hij in benarde omstandigheden verkeerde.
De psalmist verheugde zich vanzelfsprekend in de goddelijke hulp; alle mensen keerden zich tegen hem, maar God was Zijn beschermer en advocaat, de goddelijke doeleinden van Zijn genade verwerkelijkend. Hij zegt niet dat hij niet zal lijden, maar dat hij niet zal vrezen: de gunst van God woog oneindig ruim op tegen de haat van mensen. Het een tegen het ander afwegend, besefte hij dan ook dat hij geen reden had om te vrezen. Hij was kalm en vol vertrouwen, ofschoon omsingeld door vijanden, en laten alle gelovigen zo zijn, want daarmee eren zij de Heere. God is oneindig meer in staat te helpen en veel geschikter als hulp dan de mens, en dus is het wijs dat wij ons vertouwen in Hem stellen boven alle anderen. Het is ook zedelijk beter dat te doen, want het is de plicht van het schepsel te vertrouwen op de Schepper. God kan aanspraak maken op het geloof van Zijn schepselen, Hij verdient het vertrouwd te worden; en als wij ons vertrouwen op een ander vestigen en niet op Hemzelf, is dat een directe belediging voor Zijn betrouwbaarheid.
Het is beter in de zin van veiliger, omdat wij nooit zeker kunnen zijn van onze grond als wij op een sterflijk mens vertrouwen, maar wij zijn altijd veilig in de handen van onze God. Het is beter in zijn uitwerking op onszelf: op mensen vertrouwen kan ons gemakkelijk armzalig, kruiperig en afhankelijk houden; maar vertrouwen op God verheft, brengt een heilige gemoedsrust voort, en heiligt de ziel. Het is bovendien veel beter op God te vertrouwen als het om het resultaat gaat; want in vele gevallen faalt het menselijk voorwerp van ons vertrouwen door gebrek aan bekwaamheid, door gebrek aan edelmoedigheid, door gebrek aan genegenheid, of door gebrek aan geheugen; maar de Heere, Die nimmer faalt, doet voor ons overvloedig veel meer dan alles wat wij vragen of zelfs denken.
De dichter-krijger wist dat hij gered was, en hij schreef dat heil niet alleen aan God toe, hij zei zelfs dat God hem tot heil gewéést was. Zo kunnen alle verlosten van de Heere zeggen: ‘Het heil is des Heeren’. Wij kunnen geen enkel leerstuk uitstaan dat de kroon op het verkeerde hoofd plaatst en de roemruchte Koning van de Hem toekomende lof berooft. Jehova heeft het allemaal gedaan; in Christus Jezus is Hij alles, en laat in onze lofprijzingen dan ook Hij alleen verheven worden.
Overweging:
Voor een dienaar van de Heere wordt beter gezorgd dan voor de grootste favorieten en gunstelingen van vorsten.