1 Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 2 Dat Israël nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. 3 Het huis van Aäron zegge nu, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. 4 Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu zeggen, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.
Zij die God alleen maar loven omdat Hij goed voor hen is, moeten een hogere toon aanslaan en Hem danken omdat Hij goed is. Hij alleen is in de ware zin van het woord goed, daarom moet de Heere bij alle dankbaarheid het koninklijk deel krijgen. Waar anderen goed lijken te zijn, is Hij goed. Als anderen in zekere mate goed zijn, is Hij onmetelijk goed. Als anderen zich slecht tegenover ons gedragen, moet dat ons slechts aansporen des te oprechter dank te betuigen aan de Heere, omdat Hij goed is; en als wij ons ervan bewust zijn dat wij verre van goed zijn, moeten wij Hem des te eerbiediger loven, want ‘Hij is goed’. Wij moeten geen moment toegeven aan ongeloof wat de goedheid van de Heere betreft; wat er verder ook twijfelachtig moge zijn, dit is absoluut zeker, dat Jehova goed is. Zijn wezen is altijd hetzelfde, en altijd goed. Niet alleen was Hij goed, en zal Hij goed zijn, maar Hij fs goed, hoe het ook staat met Zijn voorzienigheid. Laten wij daarom zelfs op dit huidige moment, ook al zou de hemel donker zijn, toch dank betuigen aan Zijn naam.
Goedertierenheid is een belangrijk bestanddeel van Zijn goedheid, en het deel waarmee wij meer te maken hebben dan ieder ander, omdat wij zondaars zijn en Zijn genade nodig hebben. Engelen kunnen zeggen dat Hij goed is, maar zij hebben Zijn goedertierenheid niet nodig en kunnen er daarom niet evenveel vreugde in vinden; de onbezielde schepping zegt dat ‘Hij goed is’, maar ze kan Zijn goedertierenheid niet opmerken, want ze heeft nooit gezondigd; maar de mens, volkomen schuldig en genadig vrijgesproken, beschouwt de goedertierenheid als niet minder dan het brand- en middelpunt van de goedheid van de Heere. Het voortduren van de goddelijke goedertierenheid is een speciaal thema voor een lied: ondanks onze zonden, onze beproevingen, onze angsten, ‘is’ Zijn goedertierenheid ‘in der eeuwigheid’. De beste aardse genoegens gaan voorbij, en zelfs de wereld zelf wordt oud en vervalt in allerijl, maar er is geen verandering in de goedertierenheid van God; Hij was trouw aan onze voorouders, Hij is goedertieren voor ons, en zal genadig zijn voor onze kinderen en onze kindskinderen.
Het viervoudige getuigenis van de eeuwige goedertierenheid van God dat nu voor ons ligt, spreekt als de vier evangelisten, die elk de kern van het Evangelie uitdragen; en zij staan als vier engelen aan de vier hoeken van de aarde, die de winden in hun handen houden, de plagen van de laatste dagen tegenhoudend opdat de goedertierenheid en lankmoedigheid van God mogen blijven gelden voor de mensenkinderen. Hier zijn vier touwen om het offerdier aan de vier hoornen van het altaar te binden, en vier trompetten om het jubeljaar uit te roepen aan elke windstreek van de wereld. Laat de lezer niet overgaan tot het beschouwen van de rest van de psalm voordat hij uit alle macht zijn hart en stem heeft verheven om de Heere te loven, ‘want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid’.
Overweging:
De Zoon van God Zelf werd eens door iemand aangesproken met ‘goede Meester’, te weten door iemand die, Zijn vleselijke gedaante ziende en zonder besef van de volheid van Zijn goddelijke natuur, Hem slechts als een mens beschouwde. Hij antwoordde daarop: ‘Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God’. Wat wil dit anders zeggen dan: als je Mij goed wilt noemen, erken Mij dan als God?