6 De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. 7 Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. 8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen. 9 Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. 10 Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. 11 Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.
Jezus ontdekte dat de weg van gehoorzaamheid Hem bracht op ‘liefelijke plaatsen’. Ondanks alle smarten die Zijn gelaat ontsierden, riep Hij uit: ‘Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands’. Het mag vreemd klinken, maar hoewel geen ander mens ooit zo diep vertrouwd was met leed, geloven we toch dat geen ander mens ooit zoveel vreugde en verrukking in een dienst ervoer, want geen ander diende zo trouw en met zulke grote resultaten, gezien de beloning die Hem ten deel viel. De vreugde die Hem voor ogen stond moet enkele van haar schitterende stralen hebben neergezonden tot in de woeste plaatsen waar Hij het kruis verdroeg, de schande verachtend, en moet er in sommige opzichten liefelijke plaatsen van hebben gemaakt voor het edelmoedige hart van de Verlosser.
De vrees voor de dood wierp op zeker moment haar donkere schaduw over de ziel van de Verlosser, en we lezen van Hem: ‘verhoord zijnde uit de vreze’. Er verscheen Hem een engel, die Hem sterkte; misschien verzekerde de hemelse bode Hem van Zijn heerlijke verrijzenis als de borg van Zijn volk, en van de eeuwige vreugde waartoe Hij de kudde die door Zijn bloed was verlost, zou laten ingaan. Toen vervulde hoop het hart van de Heere, en, zoals de verzen 8 tot en met 11 zeggen, Hij zag de toekomst met heilig vertrouwen tegemoet omdat Hij het oog gevestigd hield op Jehova, en Zich verheugde in Diens eeuwige aanwezigheid. Hij wist dat Hij met deze ondersteuning nooit kon worden weggehouden van het grote doel van Zijn leven
Wat een oneindige genade is dat voor ons! In Zijn onwankelbaarheid, de vrucht van een eenvoudig geloof in goddelijke bijstand, kunnen we Jezus zien als ons voorbeeld. De aanwezigheid van de Heere erkennen is de plicht van iedere gelovige: ‘Ik stel den Heere geduriglijk voor mij’; en de Heere te vertrouwen als onze voorvechter en bewaarder is het voorrecht van iedere heilige: ‘Omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen’.
Deze weg werd het eerst aan Jezus getoond, want Hij is de Eerstgeborene uit de doden, de Eerstgeborene van de hele schepping. Hij baande zelf de weg door Zijn eigen vlees, en toen betrad Hij hem als de voorloper van Zijn eigen verloste volk. De gedachte dat Hij voor Zijn volk tot het pad des levens werd gemaakt, verheugde het hart van Jezus. ‘Verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht.’ Christus, opgewekt uit de dood, voer op in heerlijkheid, om in de onophoudelijke nabijheid van God te wonen, waar voor altijd volop vreugde heerst; het vooruitzicht hiervan dreef Hem voorwaarts in Zijn heerlijke maar smartelijke werk. Zijn uitverkorenen naar het eeuwige geluk te voeren was het hoge streven dat Hem bezielde, en het deed Hem waden door een zee van bloed. O God, wanneer de geur van de wereldse mens geheel vervlogen is, kunnen wij voor eeuwig met Jezus aan Uw rechterhand zijn, waarin ‘liefelijkheden zijn … eeuwiglijk’.
Overweging:
De verheerlijkte ziel zal voor altijd baden in de rivieren van de liefelijkheid. Dat is hetgeen de hemel tot hemel maakt: ‘Wij zullen altijd bij de Heere zijn’.