1 Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid; 2 Looft den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 3 Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 4 Dien, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 5 Dien, die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 6 Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 7 Dien, Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 8 De zon tot heerschappij op den dag; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 9 De maan en sterren tot heerschappij in den nacht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Dank is het minste wat wij kunnen aanbieden, en die moeten wij royaal brengen. De geïnspireerde schrijver roept ons op Jehova te loven voor al Zijn goedheid jegens ons, en alle grootheid van Zijn macht om Zijn uitverkorenen te zegenen. Wij danken onze ouders, laten wij onze hemelse Vader loven; wij zijn dankbaar jegens onze weldoeners, laten wij dank betuigen aan de Gever van alle goed. Laten wij Hem danken omdat wij hebben gezien, vastgesteld en gesmaakt dat Hij goed is. Hij is goed boven alle anderen; ja, Hij alleen is goed in de hoogste zin. Hij is de Bron van het goede, het Goede van alle goed, de Bewaarder van het goede, de Vervolmaker van het goede, en de Beloner van het goede. Hiervoor verdient Hij de onophoudelijke dankbaarheid van Zijn volk.
Jehova is de grote, ongeëvenaarde Wonderdoener. Niemand is te vergelijken met Hem; Hij alleen bekleedt de plaats der wonderen, de Schepper en Bewerker van ware wonderen, waarbij vergeleken alle andere opvallende dingen kinderspel zijn. Zijn werken zijn groot in hun wondergehalte, zelfs als ze niet groot van omvang zijn; in feite slaan wij in het minuscule onder de microscoop even grote wonderen gade als de telescoop ons kan openbaren. Alle werken van Zijn weergaloze bekwaamheid worden door Hem alleen gewrocht, zonder hulp, en daarom moet de onverdeelde eer aan Hem bewezen worden.
Niemand van de góden of de heren hielp Jehova bij de schepping, of bij de verlossing van Zijn volk: Zijn eigen rechterhand en Zijn heilige arm brachten deze grote daden voor Hem tot stand. Wat hebben de góden der heidenen gedaan? Als het op daden aankomt, is Jehova inderdaad ‘alleen’. Het is uitermate verbazend dat mensen góden aanbidden die niets kunnen, en de Heere vergeten Die alleen grote wonderen doet. Ook als de Heere mensen gebruikt als Zijn instrumenten, is het wonder van het werk toch alleen het Zijne. Laat ons daarom niet op mensen vertrouwen, of hen verafgoden, of voor hen beven.
Jehova moet geloofd worden, ‘want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid’. De goedertierenheid van het wonder is het wonder van de goedertierenheid; en het blijvende karakter van die goedertierenheid is het centrale wonder van dat wonder. De Heere doet ons vaak in verwondering neerzitten als wij zien wat Zijn goedertierenheid heeft uitgewerkt en voor ons heeft bereid: wonderen van genade zijn God eigen, ja, grote en onnaspeurlijke wonderen.
Wat een vreugde dat er goedertierenheid is, goedertierenheid bij Jehova, blijvende goedertierenheid, goedertierenheid in der eeuwigheid. Ze is verreikend, zeer duurzaam en alomvattend. Goedertierenheid glanst in elke lichtstraal. Immer hebben wij haar nodig, bidden wij erom, ontvangen wij haar: laten wij er dan in eeuwigheid van zingen. O diepte! Ere zij Zijn Naam in alle eeuwigheid!
Overweging:
Wat voor instrument de Heere ook wenst te gebruiken bij sommige van Zijn wonderbare werken, Hij alleen is de uitvoerder, en wil de roem van het werk niet met enig schepsel delen.
