41 Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging; 42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. 43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. 44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. 45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. 46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen. 47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. 48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.
In deze verzen is de heilige vrees duidelijk en opvallend. De man Gods beeft bij de gedachte dat de Heere op enigerlei wijze of in enigerlei mate Zijn gunst van hem zal wegnemen. De acht verzen zijn één doorgaand smeekgebed om blijvende genade in zijn ziel, en het wordt ondersteund door zulke heilige argumenten die alleen maar kunnen opkomen in een geest die brandt van liefde voor God. ‘Heil’ is de som en bekroning van alle goedertierenheden – verlossing van alle kwaad, nu en voor altijd. Dit is de eerste vermelding van heil in de psalm, en het gaat gepaard met genade: ‘Uit genade zijt gij zalig geworden’. Het heil wordt aangeduid als ‘Uw heil’, zo wordt het helemaal aan de Heere toegeschreven.
Wat een massa goedertierenheden worden er opeengestapeld in het ene heil van onze Heere Jezus! Het omvat de goedertierenheden die ons bewaren tot onze bekering, en daartoe leiden. Dan komen roepende genade, vernieuwende genade, omkerende genade, rechtvaardigende genade en vergevende genade. Ook kunnen wij van het totale heil geen van al die vele goedertierenheden uitsluiten die vereist zijn om de gelovige behouden naar de heerlijkheid te geleiden. Heil is een opeenhoping van goedertierenheden die ontelbaar zijn, van onschatbare waarde, voortdurend van toepassing, eeuwigdurend. Ere zij de God van onze goedertierenheden, tot in der eeuwigheid!
Niets bindt een mens doeltreffender aan de weg van de Heere dan een ervaring van de waarheid van Zijn Woord, in de vorm van goedertierenheden en uitreddingen. Niet alleen opent de betrouwbaarheid van de Heere onze mond tegen Zijn tegenstanders, zij voegt ook ons hart samen tot Zijn vrees, en maakt onze verbondenheid met Hem steeds inniger. Grote goedertierenheden doen ons een onuitsprekelijke dankbaarheid voelen die, omdat de vertolking ervan in de tijd tekortschiet, zich in de eeuwigheid belooft uit te strekken met lofprijzingen. Alleen Gods genade kan ons in staat stellen Zijn geboden zonder haperen en zonder ophouden te bewaren. Eeuwige liefde moet ons eeuwig leven schenken, en daaruit zal eeuwige gehoorzaamheid voortkomen.
Er is geen andere manier waarop onze volharding in heiligheid te verzekeren is dan doordat het Woord der waarheid in ons blijft, zoals David bad dat het bij hem blijven mocht. Het was natuurlijk dat hij reikte naar een wet waarin hij vreugde vond, zoals een kind zijn handen uitstrekt om een cadeau te ontvangen waar het naar verlangt. Wanneer zo’n lieflijk voorwerp als heiligheid voor ons wordt neergezet, móeten wij ons er wel naar uitstrekken met onze hele natuur, en totdat dat ten volle is gebeurd, moeten wij ten minste onze handen in gebed ernaar opheffen. Wanneer de genade afdaalt, zullen onze handen opgeheven worden; wanneer God gunstig over ons denkt, denken wij beslist aan Hem. Gelukkig hij die met de handen geheven staat zowel om de zegen te ontvangen als om het gebod te gehoorzamen; hij zal niet vergeefs op de Heere wachten.
Overweging:
Waar heilige handen en heilige harten hun gang gaan, zal de hele mens op een dag volgen.