1 Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. 2 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen. 3 Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde zich. 4 Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte; zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. 5 Gedenkt Zijner wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen Zijns monds.
We zitten nu in de lange psalmen, zoals we op andere momenten met de korte bezig waren. Deze wisselende lengte van de heilige gedichten moet ons leren, geen enkele wet te hanteren van hetzij kortheid hetzij wijdlopigheid in gebed of lofprijzing. Korte gebeden en een enkele strofe van een lied zijn vaak het beste voor openbare gelegenheden. Er zijn echter tijden waarin een hele nacht van worsteling of een hele dag van psalmzingen geenszins te lang is. De Geest is altijd vrij in Zijn werkzaamheid, en niet in te perken binnen de regels van wat gewoonlijk gepast is. De vorige psalm bezong de beginhoofdstukken van Genesis, deze neemt de slothoofdstukken ervan en voert ons Exodus en Numeri binnen.
Het geheugen wordt nooit beter besteed dan aan de dingen die God gedaan heeft. Jammer genoeg zijn wij veel meer bereid om ons dwaze en kwalijke dingen te herinneren dan om de roemrijke daden van Jehova te gedenken. Als wij de herinnering daaraan zouden bewaren, zou ons geloof sterker zijn, onze dankbaarheid warmer, onze vroomheid vuriger, en onze liefde intenser. Hier ligt de basis van al Zijn handelen met Zijn volk; Hij had een verbond met hen gesloten in hun vader Abraham, en dit verbond bleef Hij trouw.
De aansporing om te ‘gedenken’ wint zeer aan kracht door het feit dat God heeft ‘gedacht’. Als de Heere Zijn belofte gedenkt, moeten wij beslist niet de wonderbaarlijke manier vergeten waarop Hij die houdt. Het moet voor ons een zaak van de diepste vreugde zijn dat de Heere nooit bij enige gelegenheid Zijn ver- bondsbeloften vergat, en dat tot in der eeuwigheid ook nooit zal doen. Waren wij in dat opzicht maar even zorgvuldig als Hij.
Toen de offerdieren waren gekliefd en de brandende fakkel tussen de stukken doorging, sloot of bekrachtigde de Heere het verbond met de aartsvader. Dit was een plechtige handeling, gepaard gaande met bloedvergieten en het in stukken snijden van het offer; dat wijst ons op het grote verbond dat in Christus Jezus wordt getekend, bezegeld en bekrachtigd, opdat het voor eeuwig vast mag staan. Izak zag de plechtige sluiting van het verbond niet met het oog, maar de Heere vernieuwde wel Zijn eed tegenover hem. Dat was voldoende voor hem, en moet zijn geloof in de Allerhoogste hebben bevestigd. Wij hebben het voorrecht dat wij in onze Heere Jezus zowel het bezegelend offer als de eeuwige eed van de Heere zien, waardoor iedere belofte van het verbond ‘ja en amen’ wordt voor al het uitverkoren zaad.
Overweging:
Psalm 105 is een overdenking van het verbond zoals het van Gods zijde wordt uitgevoerd. Psalm 106 betreft het verbond zoals het door Israël gehouden wordt. Beide gaan over de predestinerende wil van God, die mensen uitverkiest tot heiligheid en gehoorzaamheid, en de manier waarop de menselijke zonde zich verzet tegen die wil, en haar toch niet ongedaan kan maken.