Want Hij zal zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Ps. 91:11
De Heere heeft zijn volk een schuilplaats gegeven in tijden van pestilentie, want Hij heeft beloofd, –”U zal geen kwaad wedervaren, en geen plaag zal uw tent naderen.” De vorige verzen vieren het Pascha van hen, die in God wonen. Na het Pascha kwam een reis naar Kanaän en de belofte van de engel van het verbond en zijn bewaring van hen in al hun wegen volgt zeer gepast op hun redding en bevrijding van de plaag.
Ook wij zijn pelgrims op reis naar Kanaän. Hij, die ons bevrijd heeft door de Pascha verlossing, voorziet ook voor onze reis naar het land, vloeiende van melk en honing. De hele weg naar het Beloofde Land is door dit vrijgeleide gedekt.
I. Er zijn wegen, die niet in de belofte zijn begrepen. “Al uw wegen” staat er; maar er zijn wegen, waarop Gods kinderen niet moeten gaan en die hun wegen dus niet zijn.
1. Wegen van verwaandheid of aanmatiging. Op zulke wegen begeven de mensen zich moedwillig in gevaar en tarten God, als het ware. “Werp uzelf nederwaarts,” zei Satan tot onze Heere, en voerde daarbij deze belofte aan. (Matt. 4:6).
2. Wegen van zonde, oneerlijkheid, liegen, ondeugd, gelijkvormigheid aan de wereld, enz. Wij hebben geen verlof om ons in het huis van Rimmon neer te buigen. (Ef. 5:11).
3. Wegen van wereldsgezindheid, zelfzucht, inhaligheid, eerzucht. De wegen, waarop de mensen hun persoonlijke grootheid zoeken, zijn gewoonlijk duister en krom, zij zijn niet van God. (Spr. 28:22) (1 Tit. 6:9).
4. Wegen van hoogmoed, eigenwaan, snoevende beloften, voorgewende volmaaktheid, enz. “Hovaardigheid is voor de verbreking en hoogheid van de geest voor de val.”
5. Wegen van eigenwilligheid, hardnekkigheid, inbeelding, dromerijen, ongerijmde impulsies, enz., (Jer. 2:18).
6. Wegen van dwaling in de leer, nieuwe godsdienstige verrichtingen, ceremonies, vleiende inbeeldingen over zichzelf, enz. (2 Tit. 3:5).
II. Er zijn wegen waarop ons veiligheid is gewaarborgd.
1. De weg van ootmoedig geloof in de Here Jezus.
2. De weg van gehoorzaamheid aan zijn goddelijke geboden.
3. De weg van kinderlijk vertrouwen in de leiding van de voorzienigheid.
4. De weg van strenge beginselen en strikte oprechtheid.
5. De weg van toegewijd dienen en zoeken van Gods eer.
6. De weg van de heilige afzondering en wandel met God.
III. Deze wegen leiden ons in verschillende toestanden.
1. Zij zijn afwisselend en verscheiden, “al uw wegen.”
2. Zij zijn soms als bezaaid met de stenen van de moeilijkheden: “uw voet aan geen steen.”
3. Zij kunnen schrikkelijk zijn door verzoeking.
4. Zij kunnen op geheimenisvolle wijze beproeven. Duivelen kunnen het pad bezetten, –en deze kunnen alleen door heilige engelen verslagen worden.
5. Zij zijn wezenlijk veilig, terwijl de effen en gemakkelijke wegen gevaarlijk zijn.
IV. Terwijl zij er op wandelen, zijn alle gelovigen veilig.
1. De Heere zelf zorgt voor hen: –”Hij zal zijn engelen van u bevelen.” Hij zal deze heilige wezens persoonlijk bevelen om het oog te hebben op zijn kinderen. David gaf bevel aan zijn krijgslieden om Absalom te sparen, maar op zijn bevel werd geen acht gegeven. Zo is het niet met God.
2. Geheimnisvolle wezens beschermen hen. Engelen dragen hen op de handen, zoals voedsters kleine kinderen dragen. Wondervolle tederheid en kracht! Engelen, die als dienstknechten handelen voor de mensen!
3. Alle dingen, beide zichtbare en onzichtbare, zijn aan hun zijde. Tot alles is het gebod uitgegaan om de heiligen te beschermen. “Gij hebt bevel gegeven om mij te verlossen.” (Ps. 71:3).
4. Er wordt over een ieder van hun gewaakt. “Van u bevelen, dat zij u bewaren.” (Jes. 42:6) (Gen. 28:15).
5. Deze waakzaamheid is voortdurend–”Al uw wegen.” (Ps. 121:3-4).
6. Deze wacht verleent ook eer. Hoe edel en groot om de hovelingen van de hemel tot lijfwacht te hebben!
7. Dit alles komt tot hen door Jezus, van wie de engelen zijn en wie zij dienen. (Jes. 43:4).
Zie hoe het nederigste werk bestaanbaar is met de grootste genieting: –De wacht te houden over Gods struikelende kinderen is geen oneer voor de engelen.
Hoe blijmoedig en gewillig behoren wij te waken over anderen!
Hoe krachtig behoren wij hen te ondersteunen, telkens als dit in onze macht staat. Een struikelende broeder uit te werpen is geen handeling van engelen maar van duivelen.
Hoe veilig behoorden wij ons te gevoelen, hoe vol vertrouwen moesten wij zijn! Alexander sliep gerust, “want,” zei hij, “Parmenio waakt.”
Hoe heilig behoorden wij te zijn, nu wij zulke heiligen tot wachters hebben! Grote voorrechten brengengrote verantwoordelijkheid met zich.
Terwijl koning Willem gedurende een veldslag in Vlaanderen in het heetst van het gevecht enige bevelen gaf, zag hij tot zijn verwondering onder de officieren van zijn staf een Londens koopman en directeur van de Bank van Engeland, Michael Godfrey genaamd die zich dus uit blote nieuwsgierigheid in gevaar had begeven. De koning reed naar hem toe, en zei: “Mijnheer, gij behoord u niet aldus aan gevaar bloot te stellen; gij zijt geen krijgsman, en gij kunt hier niet van dienst zijn.” “Sire,” antwoordde Godfrey, “ik loop niet meer gevaar dan Uw Majesteit.” “Gij hebt ongelijk,” zei Willem, “ik ben hier, waar mijn plicht mij roept, en ik kan zonder aanmatiging mijn leven in Gods hand stellen; maar gij—.” Hij behoefde de volzin niet te voltooien, want op datzelfde ogenblik werd Godfrey door een kanonskogel getroffen en levenloos aan van de koning’s voeten uitgestrekt. Hij zou verstandig gedaan hebben, zo hij op de weg van zijn plicht en roeping gebleven was.
Een stervend heilige verzocht, dat zijn naam op zijn grafsteen zou gebeiteld worden, met de datum van zijn geboorte en van zijn dood, benevens dit ene woord: “bewaard.”