Ik zal hen vrijwillig liefhebben. (Hosea 14:4) Lees verder Maleachi 3:6—18.
Dit onderwerp nodigt afvalligen uit om terug te keren. Ja, deze tekst is inderdaad voor afvalligen geschreven, “Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben.” We zien hier een zoon die van huis is weggelopen. Hij is soldaat geworden en gedroeg zich zo slecht in zijn regiment dat hij geen soldaat meer mocht zijn. Hij woonde op zo’n kwalijke manier in een vreemd land dat hij zijn lichaam aantastte met ziekte. Zijn rug was bedekt met vodden. Hij was een zwerver en een misdadiger. Hij ging met opzet weg om zijn vader te bedroeven, hij bracht zijn moeder met grijze haren van het treuren naar het graf. Op een dag kreeg de jonge knul een brief van zijn vader, vol met liefde. Zijn vader schreef, “Kom terug, mijn kind. Ik zal je alles vergeven. Ik zal je vrijwillig liefhebben.” Als er in deze brief stond, “Als je jezelf vernederd zal ik je liefhebben. Ik zal je liefhebben als je terugkomt en dit of dat beloofd. Dan zal ik je liefhebben.” of als hij gezegd had, “als je jezelf in het vervolg kunt gedragen, zal ik je liefhebben” dan zou zijn trots zeker gegroeid zijn, maar deze vriendelijkheid zou hem zeker doen smelten. Zeker, de mildheid van de uitnodiging zal zijn hart in een keer breken. Hij zal zeggen, “Ik zal het hem niet langer moeilijk maken, ik zal terug gaan.” Afvallige, zonder enige voorwaarde wordt je uitgenodigd om terug te keren. “Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ík heb u getrouwd” (Jeremia 3:14). Als Jezus je ooit heeft liefgehad is Hij niet opgehouden je lief te hebben. Misschien heb je de genademiddelen niet gebruikt, heb je bijna niet gebeden de afgelopen tijd, toch ben je een kind van God als je ooit een kind van God bent geweest. En Hij roept het uit, “Hoe kan Ik je opgeven?!”
Ter overdenking
Gods liefde is geen reactie op onze initiatieven, het is een “eeuwige liefde” (Jeremia 31:3). Die liefde bestond al voordat wij bestonden. Het vraagt echter wel een reactie van ons om een doeltreffend verschil te maken.
Preek 501, 22 maart 1863