Heere! neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen. In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij. Psalm 86:6,7
Toen ik deze zesentachtigste psalm las, heb ik u erop gewezen dat het opschrift is: een gebed van David. Dit opschrift is heel toepasselijk, want deze psalm staat vol smekingen. Er zijn nog vier psalmen met het opschrift Tephillahof “gebed”, maar deze dient van de rest te worden onderscheiden als “het gebed van David”,zoals de negentigste psalm “het gebed van Mozes” heet. De psalm smaakt als het ware naarDavid. De man van oprechtheid en vurigheid, de man van beproevingen en fouten, de man met een groot hart – in alle verzen van deze psalm zien we hem pleiten, zuchten en vertrouwen.
Let eens op één kenmerk van dit opmerkelijke gebed van David: vrijwel iedere vorm van poëzie ontbreekt erin. Mensen kunnen in hun lofprijzing soms gebruik maken van grootse, geleerde, meeslepende en dichterlijke uitdrukkingen, en ze doen daar goed aan. Laat ons God prijzen met de edelste gedachten en de lieflijkste muziek. Maar wanneer het op bidden aankomt, en ons gebed komt op uit de diepte van onze zorgen, dan denken we niet aan poëzie. Dan gaat het rechtstreeks om de zaak zelf, en pleiten we bij God in de eenvoudigste bewoordingen. Het zal u opvallen hoe in blijde gebeden, in een tijd van vreugde, gebruik wordt gemaakt van vergelijkingen, beeldspraak, stijlfiguren, enzovoort. Maar wanneer er in een tijd van benauwdheid met God geworsteld wordt, is alle taalschoonheid verdwenen: gelijkenis en poëzie worden niet langer gebezigd.
De menselijke taal hult zich in zak en as, of beter gezegd, ontkleedt zich voor het worstelen, waarbij ieder overbodig woord achterwege gelaten wordt. Dan horen we deze schreeuw: “Ik laat u niet gaan, tenzij dat Gij mij zegent.” Dat is dan wel geen poëzie, maar het is veel meer dan dat. In heel deze psalm is David een regelrechte onderhandelaar die in alle ernst met God spreekt. Hij heeft zich vastgeklemd aan de verbondsengel, en hij zal hem niet laten gaan. Worstelaars kunnen er niet over nadenken hoe ze het beste hun voeten kunnen neerzetten; ze moeten alles op alles zetten om overeind te blijven en hun tegenstander van zich af te werpen. In een gebedspsalm als deze is geen sprake van bestudeerd taalgebruik: hier wordt een hart uitgestort dat overloopt, hier worden verlangens uitgesproken zoals ze opkomen uit de diepte van de ziel, zonder zich ook maar te bekommeren om de uiterlijke vorm.
Laat dit een aanwijzing zijn voor uw gebed. Maak er geen studie van hoe u uw woorden zult ordenen wanneer u tot de Heere nadert. Laat de uiterlijke vorm maar afhangen van het moment: “Het zal u in dezelve ure gegeven worden, wat gij spreken zult.” Wanneer uw hart is als een kokende geiser, laat het dan stoom afblazen in wolken van gebed. Het laten overlopen van de ziel is de allerbeste manier van bidden. Verwarde, onwelluidende, gebroken gebeden die bestaan uit zuchten en roepen, die nat zijn van de tranen – dat zijn de gebeden die de hemel veroveren.
Gebeden die u niet kunt bidden, smeekbeden die te diep zijn voor woorden, gebeden die doen struikelen over woorden of waarbij woorden en zinnen over elkaar tuimelen – het zijn de beste gebeden die God ooit te horen krijgt. Dus, beste vrienden, u zegt dat u niet bidden kunt; u hebt het zo moeilijk dat u niet eens kunt spreken. Nu dan, doe dan net als de bedelaars op straat. Ze mogen niet bedelen, want de wet verbiedt dat. Maar daar zit een man, lijkwit, en hij heeft op zijn spade geschreven: “Ik sterf van honger.” Wat een toonbeeld van ellende! Hij bedelt niet, nee. Maar zijn oude hoed vult zich langzamerhand met geld. Dus, als u niet kunt bidden, dan geloof ik dat de stille vertoning van uw onmacht het beste gebed is. De zegen komt, wanneer wij neerknielen voor de Heere, en Hem in louter wanhoop onze geestelijke nood voorleggen.
Ik zal hier niet langer bij stil staan, maar zal u eenvoudig het karakter van Davids gebed aantonen. Twee zaken zijn er, die David nodig heeft wanneer hij bidt – twee zaken die hij met zijn gehele hart najaagt. Het eerste is de persoonlijke omgang met God.Lees maar eens het zesde vers: “HEERE! neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen.” En in de tweede plaats moet hij persoonlijke antwoorden van God ontvangen.Hij is niet tevreden zonder een praktisch resultaat op zijn gebed. En zo lezen we in het zevende vers: “In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij.”
1. In de eerste plaats zocht David dus in zijn gebed boven al het andere de persoonlijke omgang met God. Naar mijn mening is dat het onderscheid tussen het gebed vóór de bekering en het gebed ema. Ik wijs daar vaak op wanneer ik enquirers bezoek die bij de bijbel zijn opgevoed. Ons gesprek verloopt dan als volgt: “U hebt toch altijd gebeden, hè?” “Ja, dominee ik zou niet hebben kunnen slapen als ik mijn gebed niet had gedaan.” “Was er ook verschil met het bidden zoals u dat nu doet?” Gewoonlijk antwoordt men dan: “Eigenlijk kan ik het geen bidden noemen wat ik vroeger deed. Ik sprak wat woorden uit die ik had geleerd, maar ik zei ze tegen niemand;nu spreek ik tot God, en ik gevoel dat Hij hoort wat ik zeg, en dat Hij bij mij is in mijn vertrek.” Het is de verwezenlijking van die tweede Persoon als werkelijk aanwezig, het zich bewust zijn van de goddelijke aanwezigheid die het gebed werkelijk maakt.
Wat zou het nut kunnen zijn van een vormelijke manier van bidden? Zou een bepaald aantal zinnen ais tovermiddel kunnen fungeren? Als u niet tot God spreekt, waar bent u dan mee bezig? Ik denk datje een gebed net zo goed achterstevoren kunt opzeggen als het niet tot God gericht wordt. We kennen het voorbeeld van volwassenen die nog steeds het gebed opzeggen dat ze van hun moeder hebben geleerd; ze vragen of God hun vader en moeder wil zegenen, terwijl die al twintig jaar niet meer leven. Ongetwijfeld zijn er allerlei absurditeiten voortgekomen uit het voortdurend en gedachteloos herhalen van louter woorden. Ik spreek me nu niet uit tegen een bepaalde gebedsge- woonte, wanneer u gevoelt dat u ermee kunt bidden. Maar het punt is, dat u met Godmoet spreken, en dat u persoonlijke omgang hebt met de Onzichtbare. Zo niet, dan is uw gebed niets, of het nu ter plekke wordt verwoord, of uit het geheugen wordt opgezegd.
Merk op dat David niet vrijpostig was toen hij op deze wijze met God onderhandelde, en Hem als het ware in het gebed wilde aangrijpen. Hij bespeurde aan Gods zijde de goedkeuring van die gemeenschap. We kunnen dat in de psalm zien. Wanneer u de psalm voor u heeft, lees dan eens de eerste regel: “Heere, neig Uw oor, verhoor mij.” Het is alsof hij zegt: “U bent zo hoog dat U alleen maar gemeenschap met mij kunt hebben wanneer U zich heel diep neerbuigt. Maar, Heere, buigt U zich dan ook zo diep. Neig Uw oor. Buig neer vanuit Uw verheven troon, waar engelenvleugelen niet kunnen reiken, buig U neer en luister naar mij – arm en zwak als ik ben.” Dat hebben we nodig in het ware gebed.
Ons gebed moet opklimmen tot dat grote oor, dat de symfonieën opvangt van hen die volmaakt zijn, en de halleluja’s van de cherubijnen en de serafijnen. Zit daar niet iets geweldigs in, dat wij, onbetekenend en on waardig als wij zijn, in staat worden gesteld om te spreken met Hem Die de sterren schiep, en alles onderhoudt door het Woord van Zijn macht? Toch is dat het wezen van het gebed: vanuit de menselijke zwakheid oprijzen om met de Goddelijke Almacht te spreken; vanuit niets, om te handelen met de Algenoegzame. U kunt dit niet ondernemen zonder de Middelaar, Christus. Maar wat een geweldige gemeenschap mag een ‘aardworm’ door Christus genieten met de oneindige God! Wat een neerbuigende goedheid is er in de gemeenschap van een zondaar met de driemaal heilige Heere! Zoek deze gemeenschap – niets gaat haar te boven.
Wanneer u verder leest in deze psalm zult u opmerken dat David, om dit grote voorrecht te verkrijgen, pleit op de noodzaak van zijn kant.Hij roept: “Ik ben ellendig en nooddruftig. ”Het is alsof hij zegt: “Heere, kom toch tot mij, laat mij toch persoonlijke omgang met U mogen hebben, want niets anders zou uitkomst kunnen bieden. Ik ben zo arm, dat U alleen mij rijk kunt maken. Ik ben zo zwak, dat U alleen mij kunt ondersteunen. U hebt mij gemaakt; Heere, laat niet varen het werk van Uw eigen handen! Ik, Uw kind, heb zoveel noden, die U alleen kunt vervullen. Handel toch met mij in groot erbarmen!” Eigenlijk is zijn pleidooi:
“Verberg toch niet Uw aangezicht
‘k moet door U worden opgericht.”
Nu, is dat niet bemoedigend, dat de aanspraken die u maakt gegrond mogen zijn op uw nood? U kunt niet tegen God zeggen: “Heere, zie mij aan, heb gemeenschap met mij, want ik ben iemand”; maar u mag zeggen: “Heere, help mij, want ik ben niemand.” U kunt niet roepen: “Heere, help mij, want ik ben tot veel in staat”; maar u mag roepen: “Heere, help mij, want ik ben tot niets in staat.” Uw nood is uw sterkste pleitgrond bij God. Wanneer u een gebed wenst te bidden waarin u gemeenschap met God beoefent, dan is het Zijn neerbuigende liefde als Hij tot u nadert.
Maar Hij zal Zich over u ontfermen in uw nood, omdat Zijn aanwezigheid noodzakelijk is in al uw ellende. God zal zich niet neerbuigen voor uw trots, maar Hij zal Zijn oor neigen tot uw smart. Als u bij God pleit op uw verdiensten, dan zal Hij zich van u afwenden; maar wanneer u pleit op uw nood, zoals een bedelaar om een aalmoes vraagt, en wanneer u een beroep doet op de barmhartigheid van Gods soevereine liefde, dan zal Hij Zich tot u wenden en uw gebed verhoren. Kom, hart, wordt u nu niet bemoedigd om nabij God te komen, nu u weet dat Hij uw lage staat aanziet en medelijden heeft in uw zorgen?
Wanneer u verder leest, zult u zien dat Davidvervolgens op zijn persoonlijke levensheiliging pleitom tot gemeenschap met God te komen: “Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunstgenoot , o Gij, mijn God!” Daamit begrijp ik dat hij bedoelt dat hij toebehoort aan God; dat hij geheiligd en gewijd is tot de dienst van God. Moet de priester niet met het gouden vat omgaan? Moet de priester niet het heiligdom binnengaan? En moet God daarom Zich niet inlaten met de man die voor Zijn dienst apart is gezet? Mijn geliefde broeders en zusters, kunt u op dit moment zeggen dat u voor God leeft?
Erkent u, dat u niet van uzelf bent, maar dat u duur gekocht bent? Nu, hierin ligt een logisch argument – een reden waarom de Heere God Zich met u moet bemoeien en Zich aan u moet verbinden. U bent de vaten van Zijn heiligdom, de instrumenten in Zijn goddelijke dienst, u bent geheiligd tot Zijn eer. Daarom mag u verwachten dat Hij u met Zijn hand aanraakt, dat Hij u in Zijn dienst neemt en dat Hij Zich met u vereenzelvigt in uw omstandigheden en noden.
En om geen enkel argument onbenut te laten, pleit David bovendien op zijn vertrouwen: ’’Verlos uw knecht, die op U betrouwt.” Dit is een overwinnend pleidooi: “Heere, al mijn vertrouwen staat op U; kom dan tot mij, en rechtvaardig het vertrouwen dat U zelf hebt geïnspireerd.” “Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen.”
Maar als God ons het geloof gegeven heeft, dan mogen we ervan verzekerd zijn dat we Hem behagen. En wanneer we Hem behagen zullen we net als Henoch, die Hem behaagde, met Hem wandelen. U mag verwachten, dat u in het gebed zult ondervinden dat God tot u nadert, wanneer u zich metterdaad aan Hem vastklemt als de enige grond van uw vertrouwen. Broeders, weet u zeker dat u echt op God vertrouwt? U antwoordt: “Ja.” O, laat mij u dan zeggen, dat u een beloning zult ontvangen, en die beloning zal waarschijnlijk daarin bestaan dat u zult leren Hem nog meer te vertrouwen. Om tot een groter geloof te komen zult u waarschijnlijk nog meer moeiten moeten lijden dan u tot op heden hebt gedaan.
Het loon voor trouwe dienst is nog meer dienst. Een goed soldaat, die al veel gevochten heeft en menige overwinning heeft behaald, zal in een volgende oorlog als kapitein worden uitgezonden. U die reeds veel vertrouwen op Hem hebt, zult nog meer geloofsbeproeving ondergaan, zodat u God zult verheerlijken en zo zult toenemen in het geloof. Begrijpt u niet dat het geloof voornamelijk ligt in het besef dat God er is, en dat God nabij is? En als u zo God ervaart wanneer u op uw knieën voor Hem ligt, dan mag u verwachten zoete omgang met Hem te vinden.
Vele jaren geleden heb ik God in allerlei zaken vertrouwd, en Hij heeft mij niet teleurgesteld. Maar de laatste tijd moet ik verder gaan en alleen en geheel op God vertrouwen, op hoop tegen hoop. Men heeft wel gezegd dat ik vrijwel alleen sta in mijn strijd tegen dwalingen; daardoor ben ik in het gebed duidelijk dichter bij God gekomen, Die ik dien in mijn geest. Het is een goede zaak om op God te betrouwen, ook al hebben wij allerlei steunpilaren. Maar het is het beste om op God te betrouwen wanneer alle steunpilaren omvergeworpen zijn. Louter te leunen op Gods arm – wat een heerlijke afhankelijkheid is dat! Hij die dat eens gedaan heeft, denkt er niet over om ooit nog op mensen te betrouwen.
“Nee”, zegt hij, “ ik heb het eenmaal geprobeerd, maar u bent me tegengevallen. U was bij mij, en ik vertrouwde God in u; maar nu u zich van mij hebt afgekeerd, zal ik alleen op God betrouwen, zonder u, ook al zou u terugkeren tot degene die u in de steek hebt gelaten.” Afhankelijkheid van de Heere schept een heerlijke onafhankelijkheid van mensen. Zeer zeker geldt het: “Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees tot zijn arm stelt.”; maar niet minder waar is: “Gezegend daarentegen is de man, die op de HEERE vertrouwt, en wiens vertrouwen de HEERE is!” Deels ligt die zegen in de gemeenschap die zo iemand met God heeft wanneer hij in het gebed tot Hem nadert.
Merk vervolgens op dat David om Gods nabijheid pleit omdat hij Gods dienstknecht is.Hij zegt hier: “Verlos uw knecht”Een knecht heeft de vrijheid om naar de wil van zijn meester te vragen, en hij is gerechtigd om te vragen zijn Heer te zien. Wanneer hij in dienst van zijn Meester staat, dan zegt hij: “Ik moet orders hebben. Ik wil mijn moeilijkheden aan mijn Meester vertellen, en ik wil Hem vragen om te voorzien in de behoeften die Zijn dienst met zich meebrengt.” U voelt wel dat hij hier voldoende pleitgrond heeft voor het indienen van zo’n verzoek. En wanneer u in alle eerlijkheid kunt zeggen dat u uw krachten aanwendt in de dienst aan de Heere, dan mag ook u van uw Meester verwachten dat Hij in uw gebed met u zal spreken als met Zijn dienstknecht; Hij Die u gezonden heeft, zal persoonlijke omgang met u hebben.
Nog een reden draagt David aan waarom hij juist nu het aangezicht van God zoekt, namelijk dat hij voortdurend bidt:“…Ik roep tot u de ganse dag.” Mijn geliefde toehoorder, de Heere zal heden uw gebed horen, ook al hebt u nog nooit gebeden. Dat weet ik zeker. Maar ik ben er nog zekerder van dat het onmogelijk is dat de Vader der barmhartigheden u niet meer zou horen wanneer u al lang bidt. Wat een zoete vreugde ligt er in standvastigheid in het gebed! De gewoonte om te bidden is bekoorlijk, maar de geest der gebeden is hemels. Bidt te allen tijde. Is dat mogelijk?
Er zijn mensen die erin geslaagd zijn, totdat heel hun dagelijks doen en laten doortrokken waren van gebed. Geve God ons allen deze gestalte! Dan hoeven we niet slechts te hopen op omgang met de Heere, want dan zullen we reeds Zijn nabijheid en gemeenschap ondervinden. Gezegend zijn we wanneer het gebed ons omgeeft als de atmosfeer. Dan leven we in Gods nabijheid; dan hebben we voortdurend omgang met Hem. Mochten wij eens klimmen tot de bergtoppen van deze vertrouwelijke omgang, om er nooit meer van af te dalen!
Wanneer David niet zo dicht bij de Heere kon komen als hij wel wilde, dan zei hij dat hij zich er voor inspande tot het uiterste.Is dat niet de betekenis van de uitdrukking “Verheug de ziel van uw knecht; want tot U, Heere, verhef ik mijn ziel”? Het is alsof hij zegt: “Heere, wanneer ik deze berg niet kan beklimmen, dan zet ik toch alles op alles. Als ik mij niet in uw nabijheid kan begeven, dan zucht en kreun ik net zolang totdat ik er ben.” Of wij verheugen ons in de Heere, of wij smachten naar Hem! Vraag God u ellendig te maken, tenzij Zijn bewuste aanwezigheid u verblijdt. Wanneer Zijn liefde niet als een beginsel van de hemel in uw hart is uitgestort, dat dan de droefheid om Zijn afwezigheid u het leven krenke!
“Zou God Zijn gena vergeten ?
Nooit meer van ontferming weten?
Heeft Hij Zijn barmhartigheên
Door Zijn gramschap afgesneên ?
‘k Zei daarna: dit krenkt mij ‘t leven;
Maar God zal verand’ring geven;
D’ Allerhoogste maakt het goed;
Na het zure geeft Hij ‘t zoet.”
We hebben één van tweeën nodig: gemeenschap met God of een zuchten en roepen totdat wij deze gemeenschap mogen beoefenen. We moeten hongeren en dorsten naar de gerechtigheid zolang wij niet verzadigd worden. Het zou verschrikkelijk zijn wanneer wij voldaan waren zonder vertrouwelijke omgang met God te hebben.
Nu, wanneer ons dagelijks roepen en ons innerlijk verlangen God betreft, dan mogen we zeker verwachten dat God gemeenschap met ons zal hebben in het gebed. Maar opnieuw zeg ik: is het niet bijzonder dat u en ik, onbetekenende mensen, die zich op niets kunnen beroepen tegenover de grote Schepper van het heelal, evenwel mogen naderen tot Zijn hoven; ja, dat wij door Jezus Christus tot Hem Zelf mogen naderen om met Hem te spreken zoals een man met zijn vriend doet?
Denk nu niet dat Abraham, toen hij voor de Heere stond en bij Hem pleitte zoals een man met zijn vriend, bevoorrecht was boven alle uitverkorenen. Het was een groot voorrecht, zo groot dat ik het u niet kan zeggen. Maar deze eer valt alle heiligen te beurt. Er zijn tijden in het leven van al Gods kinderen dat de Heere hen dicht tot Zich trekt, met hen spreekt, en zij met Hem. Dan is Zijn nabijheid zo werkelijk als de lucht die overal aanwezig is, en zij verheugen zich erin als in de nabijheid van vader, vrouw, kind of vriend.
Toch was David, bewust als hij zich was van het grote voorrecht dat hij zocht, nog niet tevreden voordat hij de voornaamste pleit- grond had aangedragen: hij pleit op Gods grote goedheid.Lees het maar in vers vijf: “ Want Gij, Heere, zijt goed.” Dat wil zeggen: als U niet goed was, dan zou U nooit naar mij luisteren. Ik ben als het ware een schadelijk insect dat men liever vertrapt dan dat men er mee zou spreken; maar toch bent U zo goed, mijn God, dat U niet Uw voet op mij zet, maar mij optilt en met mij spreekt. Wie kan zich voorstellen dat een engel zou spreken met een mier?
Dat is nog niets; hier spreekt de Heere met een schepsel dat vertrapt dient te worden als een mot. “De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken.” Een onwaardig schepsel mag zijn hart uitstorten voor Hem. Hij neigt Zijn oor, en Hij luistert met zoveel ernst alsof er geen andere stem in de hemel was die Zijn aandacht vroeg. Hij geeft Zijn volle aandacht aan het zwakke geroep van een onwaardige. Zoiets verbazingwekkends zou niet kunnen bestaan wanneer er niet geschreven stond: “Want Gij, Heere, zijt goed.”
Maar o, daar komt bij dat de zonde in ons woont! Ik kan me voorstellen dat de grote God onze nietigheid vergeet, en Zich daarover neerbuigt. Maar dat de heilige God niet door onze zondigheid wordt weerhouden, is nog een veel groter wonder. Toch zegt de tekst dat Hij “gaarne vergevende” is. Ja, wanneer wij bedenken wie we zijn, dan moeten we diep verwonderd zijn dat we ooit gemeenschap met God mogen hebben. Daar zie ik een man die eens vloekte als een ketter, terwijl God nu naar zijn stem luistert in het gebed. Een ander was een sabbatschender, hij verachtte het Woord van God en walgde van alles wat heilig en zuiver was; niettemin mag hij nu innige omgang hebben met de Allerhoogste.
Is het niet verbazingwekkend? Bedenk dat niemand ooit de voeten van de Heere Jezus waste dan een vrouw die een zondares was. Onze Heere kiest degenen uit die de grootste zondaren geweest zijn om de innigste gemeenschap met Hem te beoefenen. Misschien zit hier een zuster die eens anderen in verzoeking bracht, maar die door God voorbestemd is om machtig Ie zijn in het gebed voor het behoud van anderen. Misschien zit hier een broeder die zich schaamt als hij terugdenkt aan wie hij was, maar die nu machtig is in het gebed. Net als Elia kan hij nu de vensters des hemels openen en sluiten. Hoe wonderlijk is de Almachtige genade! Laat Gods naam eeuwig zijn geprezen.
Zo heb ik stilgestaan bij onze eerste gedachte, namelijk dat het van wezenlijk belang is dat wij in ons gebed werkelijk met God spreken. Daar wil ik tenslotte nog een vraag over stellen. Beste toehoorders, bidt u allen om met God te spreken? En zo niet, wat heeft het dan te betekenen? Wanneer u slechts een aantal mooie woorden herhaalt, wat heeft dat dan voor nut? U zou net zo goed boven op een heuvel kunnen gaan staan om tegen de maan te praten, als op uw knieën gaan liggen om het Onze Vader op te dreunen, en vervolgens te denken dat u gebeden hebt. Ik zeg u dat u beter het eerste kunt doen, want in dat geval zou u God niet beledigen. Maar u beledigt I lem met ieder heilig woord dat u uitspreekt zonder gedachte, hart of geloof. Stel eens dat uw eigen kind iedere morgen naar u toe kwam en een aantal zinnen herhaalde zonder er iets mee te bedoelen. U zou zeggen: “Hier, kind, dat heb ik nou vaak genoeg gehoord – waag het niet nog eens bij me te komen met dat zinloos geklets.”
U houdt niet van al die woorden zonder inhoud. Maar wanneer uw zoon of dochter naar u toe komt en zegt: “Vader, ik heb dat nodig, wilt u mij dat geven?”, dan luistert u wel naar uw kind. Misschien hoopt u wel dat uw kinderen niet met grote verzoeken komen, omdat u niet zo welgesteld bent. Maar als u rijk genoeg was, dan zou u zeggen: “Dat is goed, m’n kind. Is er nog iets watje nodig hebt? Zeg het me maar. Ik geef je graag alles watje nodig hebt.” U wilt dat uw kind een verstandig verzoek doet, dan zult u daar graag op ingaan. Wanneer uw gebed niet uit uw hart voortkomt, dan zal het ook niet Gods hart bereiken. Wanneer uw gebed u niet dichtbij God brengt, zodat u met Hem spreekt, dan verspilt u slechts uw adem. Het is erger dan niets te doen, want naar alle waarschijnlijkheid hebt u uw geweten bezoedeld met de gedachte dat u gebeden hebt. Zodoende hebt u uzelf schade berokkend met een bedrieglijke vleierij. Moge God u bewaren voor zoveel dwaasheid!
2. Nu kom ik tot mijn tweede punt, en ik bid God dat Hij mij de kracht geve om erover te spreken, en u de genade om het te horen. Niet langdurig, maar wel met grote ernst moet ik u eraan herinneren dat het David in zijn gebeden te doen was ompersoonlijke antwoorden van God. Wanneer wij bidden, verwachten wij dat God ons hoort, zoals David zegt: “In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij.” Ik mag hier niet namens alle christenen spreken, maar ik mag wel namens mijzelf en namens vele geliefde broeders in het geloof spreken. Met grote vrijmoedigheid moet ik dan zeggen dat we verwachten dat de Heere onze gebeden hoort; nee, we zijn er zeker van dat Hij dat doet.
Wanneer we elkaar vertellen van voorbeelden waarin God onze gebeden heeft verhoord, horen we onze mede-christenen zeggen: “Wat bijzonder!” En we kijken hen aan, en zeggen: “Ja, buitengewoon!” Is het iets buitengewoons voor God geworden om trouw te zijn aan Zijn eigen belofte? Geef me dan maar de reactie van die oude dame aan wie na een gebedsverhoring werd gevraagd: “Verbaast het u niet?” Ze antwoordde: “Nee, het verbaast me niets; het is precies iets voor Hem.” Als een vriend u had beloofd dat hij u een bepaalde zaak zou geven wanneer u hem daarom zou vragen, en hij zou uw verzoek ook daadwerkelijk inwilligen, zou u dan zeggen: “Ik ben hoogst verbaasd dat hij dat doet.”? Nee, nee, u gelooft immers dat uw vriend meent wat hij zegt, en u wacht erop dat hij zijn woorden nakomt.
O, kind van God, handel toch ook zo met God. Het wonder is daarin gelegen, dat Hij nog een belofte heeft gedaan. Maar nu Hij de belofte heeft gedaan is het niet meer verwonderlijk dat Hij deze houdt. Hij verwacht van u dat u erom vraagt, en Hij wacht erop om het u te geven. Een belofte is als een cheque. Als ik een cheque heb, wat doe ik er dan mee? Stel u voor dat ik ermee rondliep in mijn jaszak en dat ik zei: “Ik zie het nut van dat stukje papier niet in; ik kan er niets voor kopen.” Men zou tegen mij zeggen: “Ben je er al mee naar de bank geweest?” “Nee, daar heb ik nog niet aan gedacht.” “Maar op uw verzoek wordt hij verzilverd. Hebt u uw naam ingevuld op de achterzijde?” “Nee, dat heb ik niet gedaan.”
“En toch geeft u de schuld aan degene die u de cheque gegeven heeft? Alle schuld ligt bij uzelf. Zet uw naam op de achterzijde van de cheque, ga ermee naar de bank en u zult krijgen wat u beloofd is.” Een gebed moet bestaan uit het aanbieden van Gods belofte, onderstreept door uw persoonlijk geloof. Ik hoor wel van mensen die een uur samen bidden. Het doet me goed dat ze dat kunnen. Maar zelf kan ik dat maar zelden, en ik zie de noodzaak er ook niet van in. Het is alsof je met een cheque naar de bank gaat, en vervolgens een uur wacht. De bankbedienden zouden raar opkijken.
Het zou normaal zijn wanneer je naar de balie liep om je cheque te overleggen, het geld in ontvangst nam en weer aan het werk ging. Er is zo’n mooie, praktische manier van bidden. We geloven dan zo in God dat we de belofte overleggen, de zegening in ontvangst nemen en ons weer kwijten van ons Goddelijk beroep. Een stortvloed van woorden is soms niet meer dan een verontschuldigen van het ongeloof. De gebeden uit de Bijbel zijn vrijwel allemaal kort; ze zijn kort en krachtig. De uitzonderingen hierop vinden we in bijzonder moeilijke omstandigheden, zoals bij Jacob, toen hij uitriep:
“Ik houd u vast, de ganse nacht
en worstel tot de morgen wast. ”
Over het algemeen is het zo dat het geloof de belofte aanbiedt, antwoord ontvangt en met vreugde haar weg vervolgt.
Wanneer wij in moeilijkheden verkeren, verwachten we met nog meer zekerheid dat God ons gebed verhoort. Zo was het met David: “In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij.” Moeilijkheden zijn er om ons tot gebed te brengen. Wanneer wij bidden, wordt het gebed de troost in onze moeiten. En wanneer het gebed wordt verhoord, is dat de redding uit onze moeiten. Velen onder ons zouden snel van hun moeiten verlost zijn wanneer ze zouden bidden. “Dominee, ik heb zo mijn best gedaan.” En wat is dat, “uw best”? Beter dan “uw best” is het wachten op de Heere.
Maar al te vaak moeten beproevingen ons op de vingers tikken om ons schadelijk vertrouwen los te laten en ons tot de Heere te wenden. Met al ons ijdel vertrouwen zijn we als een krankzinnige met een scheermes: hoe meer we ons eraan vastklemmen, hoe meer het ons verwondt. Laat die dodelijke zelfgerustheid varen. Vertrouw op God en zie op Hem; uw verlossing zal spoedig komen. Al zou u op andere tijden geen antwoord ontvangen, dan zult u zeker verhoord worden in de dag der benauwdheid wanneer u op de Heere vertrouwt.
Welnu, wanneer wij verwachten dat God ons verhoort, dan doen wij dat op zeer goede gronden. Er zijn een aantal voor de hand liggende redenen. Mijn gedachten speelden met de vraag: “Waarom bid ik? Waarom heb ik een reden om aan te nemen dat God mij verhoort?” En ik dacht bij mezelf: “Op natuurlijke gronden heb ik het recht om te geloven dat God het gebed verhoort, want waarom anders wordt tot het gebed bevolen ?”De Schriften staan vol gebeden. Het gebed is een instelling van zowel het oude verbond als van het nieuwe, maar toch is het een dwaze bezigheid wanneer God het niet verhoort.
“O, maar zelfs al zou er geen verhoring zijn, dan nog is bidden goed voor je”, hoor ik iemand zeggen. Misschien dat het goed is voor een dwaas dat hij bidt terwijl hij weet dat zijn gebed niet door God wordt verhoord, maar aangezien ik geen dwaas ben, zou ik zo’n domme handeling niet kunnen verrichten. Ik zou net zo goed op een hek kunnen gaan zitten en een deuntje fluiten als gaan bidden zonder hoop op verhoring. Als er geen God is Die het gebed verhoort, dan zal ik niet bidden, evenmin als iedereen die z’n verstand gebruikt. Wanneer u kunt aantonen dat het gebed niet door God wordt verhoord, dan hebt u aangetoond dat het gebed dwaasheid is. En wanneer u kunt aantonen dat het gebed dwaasheid is, wie zal er dan nog bidden? Nodigt God ons niet uit te bidden? Beveelt Hij ons niet te bidden?
Zijn er juist niet veel uitdrukkelijke bevelen zoals: “… dat men altijd moet bidden, en niet vertragen”; “bidt zonder ophouden”, enzovoort? Daaruit volgt dat het gebed ook door God verhoord moet worden. Hoe zou u het met u zijn wanneer u tegen een aantal arme mensen zou zeggen: “Kom morgen maar eens bij mij langs, dan zal ik jullie helpen”? U zou toch ook van plan zijn hen te helpen, als u dat zo zou zeggen? Ik kan mij niet voorstellen dat u zo duivels zou zijn door steeds maar te zeggen: “Kom eens bij mij langs; als u honger hebt, zit dan bij mij aan tafel; als u kleding nodig hebt, zeg het dan tegen mij”, terwijl u ondertussen denkt: “Maar ik ben niet van plan u iets te geven; u kunt bij me aanbellen zo lang u wilt – dat is ren goede oefening voor u; ik zal er echter geen aandacht aan besteden ” Dat zou een uiterst gruwelijke en schandelijke bespotting zijn van andermans ellende. Zo zal God niet met ons handelen. De instelling van het gebed op zich geeft ons reeds de zekerheid dat God het wil horen en verhoren.
Leter ook op dat het gebed bij alle heiligen gevonden wordt.Er zijn heiligen geweest van allerlei soort en met uiteenlopende karakters, maar allen hebben gebeden. Sommigen, zoals Heman en Asaf, waren meesters in het lied en ze hebben gebeden. Anderen konden niet zingen, maar ze hebben allen gebeden. Vandaag de dag kunnen we allerlei christenen ontmoeten, die er allerlei leerstellingen op na houden, maar bidden doen ze allen. En, wat nog het merkwaardigste is, ze bidden allen op dezelfde wijze. Wanneer ze bidden kun je nauwelijks verschil bemerken.
“In ‘t bidden zijn de vromen één –
In woord en daad en geest. ”
Iemand kan regelrecht tegen de leer van de Goddelijke genade inpreken, maar wanneer hij op zijn knieën ligt, dan bidt hij net zo hartelijk tot God om genade als was hij Calvijn zelf. Voor de genadetroon zijn we allen één. Welke leerstellige standpunten we er ook op nahouden, wanneer we in de kracht van de Heilige Geest pleiten bij de levende God, worden we in één vorm gegoten. Hoe kan dat? Als de heiligen alle eeuwen door hebben gebeden, zijn het dan allemaal dwazen geweest? Hebben ze zich uiteindelijk alleen maar op een nutteloze en dwaze manier bezig gehouden? Geloof maar van niet!
Merk ook op dat hoe vromer en heiliger iemand is, hoe meer hij bidt.U hebt toch nog nooit gehoord dat iemand afvallig werd, of dat een nuchter man een dronkaard werd doordat hij teveel bad? Hebt u ooit gehoord dat iemand onvriendelijk werd tegen zijn vrouw, of vrekkig tegenover de armen, de kerkgang verwaarloosde, of zich schuldig maakte aan ernstige zonden door teveel te bidden? Nee, het tegendeel is waar. Wanneer iemand God meer liefheeft en hij meer op Christus begint te lijken, dan schept hij ook meer behagen in het gebed. Het kan geen nutteloze oefening zijn wat de besten onder de leiding van de Heilige Geest hebben ondernomen.
Al zou er het gevaar zijn dat we het fout doen, dan zijn we toch in goed gezelschap. Want daar zien we de Heere Jezus Zelf komen, uit de eenzame plaats waar Hij verkeerde. De takjes en bladeren van de bergbloemen haken nog aan Zijn mantel. De ganse nacht heeft Hij doorgebracht in hartverscheurend gebed. Hij zal Zijn mond niet opendoen om te prediken voor de mensenmenigte voordat Hij eerst, in verborgen gemeenschap met de hemel, een nieuwe zalving heeft ontvangen van de hand van Zijn Vader. Onze Meester en Zijn discipelen waren overvloedig in het gebed.
Nu, beste vrienden, dit zijn de natuurlijke redenen. En u kunt er nog veel meer bedenken.
Maar wanneer we ons tot de Schriftuurlijke redenen wenden: waarom zou er een genadetroon zijn als het gebed niets voorstelde? Waarom is de troon der genade blijvend gevestigd, als daar niet enige vorm van realiteit in zou zijn? Waarom zegt Paulus: “Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade”? Zeg mij, waarom is Christus de Weg tot de troon der genade? Waarom is Hijzelf de grote Middelaar, als het gebed nutteloos is? De Heilige Geest komt onze zwakheden in het gebed te hulp; dat kan toch alleen als het gebed ook werkelijk een zekere geldigheid heeft? Hij helpt ons toch niet bij iets wat geen effect heeft? Helpt Hij ons smekingen op te zenden die God nooit ter ore zullen komen? Vertel dat maar aan de filosofen; wij zijn niet zo lichtgelovig.
Want – ik zeg het nog eens – wij weten dat God het gebed verhoort, omdat wij tallozen van Gods kinderen hebben ontmoet die kunnen vertellen van verhoring van hun gebeden.Ja, meer dan dat, wij zelf zijn daar een voorbeeld van. Wanneer ik terugblader in mijn agenda, dan staat die boordevol antwoorden op het gebed. Wanneer ik ‘s avonds met vrienden sprak, vertelde ik hoe God in tijden van nood mijn geroep hoorde. Vaak zeiden ze dan: “Hebt u dat opgeschreven?” “Nee, ik geloof van niet.” “O”, zei er dan een, “zorg er toch voor dat het niet vergeten wordt.” Ik moet daarop zeggen dat veel voorbeelden van gebedsverhoring het geloof van de gemiddelde mens te boven gaan. Ik weet dat ze waar zijn, maar ik verwacht niet dat anderen mijn verhaal zullen geloven.
Toen William Huntington zijn“Bank des Geloofs” schreef, noemden sommigen het een “Bank van Onzin”. Ik zou wel twintig boeken met die titel kunnen schrijven, en ieder woord ervan zou zo waar en zeker zijn als een eerlijk mens maar kan schrijven. Maar het enige resultaat zou zijn dat de mensen zouden zeggen: “Och ja, dat is nou eenmaal het product van die beste man z’n fanatisme.” Wanneer de moderne mens iets niet wil geloven, noemt hij het fanatiek. Wanneer wij morgen voor de rechtbank zouden moeten getuigen, dan zou ons getuigenis meetellen in de rechtspraak.
Wanneer we echter spreken over gebedsverhoring, o, dan is ons verhaal niet meer dan romantiek, en ons getuigenis moet vooral niet geloofd worden. Maar, broeders en zusters, ons getuigenis is waar, of men het nu overneemt of niet. Plechtig verklaar ik dat geen enkel feit zo door mijn ervaring wordt gestaafd dan dit, namelijk dat de Heere de gebeden van zijn gelovige kinderen verhoort. U zult allen voor uzelf weten of er een God is die het gebed verhoort. Antwoordt Hij uw smekingen? Broeders, u bent daar toch zeker van. Terwijl ik deze vraag stel, buigt u het hoofd en zegt u: “Gezegend zij de naam des Heeren.”
Daar zit mijn geliefde broeder William Olney. Hebben we hem niet tweemaal teruggebeden van de rand van het graf? Hij is een levend toonbeeld van het verhoorde gebed. Geen steen of balk van dit grote gebouw of het is een antwoord op onze gebeden. Toen we als gemeente nog klein en zwak waren, ondernamen we de bouw van deze grootse kerk. Steen voor steen, gebed na gebed, zo hebben we hem opgebouwd tot de eer en verheerlijking van God. Als wij die onder dit dak samenkomen niet in het gebed zouden geloven, dan zouden de stenen in de muren spreken en tegen ons getuigen.
Ik hoor echter iemand zeggen: “Er zijn zoveel moeilijkheden ten aanzien van gebedsverhoring.” O ja? Hoe verder ik in dit leven kom, hoe meer moeilijkheden mij ter ore komen, ook al heb ik ze zelf niet ondervonden. Ik ben ervan overtuigd dat er grote moeilijkheden bestaan ten aanzien van eten, ademhalen en slapen. En wat de lucht betreft: ik weet niet wat daar allemaal niet in zit. Ze zit vol met ziektekiemen, zodat het eigenlijk een wonder is dat we nog leven. Maar we leven wel, of niet soms? En vanavond zullen we toch eten, ondanks alle moeilijkheden die met het voedsel verband houden. En wat betreft de moeilijkheden rondom het gebed: die zijn geheel filosofisch van aard, en niet praktisch. Wanneer u filosoof bent, dan mag u uw hoofd erover breken. Maar wanneer u een eenvoudig, praktisch mens bent, dan mag u bidden en de zegen ontvangen.
“Ja, maar de kracht van het gebed veronderstelt dat God veranderlijk is.” Welnu, alles wat wij doen veronderstelt dat, maar het is slechts een veronderstelling. Zelfs het feit dat u straks naar huis loopt roept misschien vragen op ten aanzien van Gods besluiten. Het zijn echter niet-bestaande vragen. U kunt erover nadenken zolang u wilt, maar uiteindelijk zal blijken dat het slechts een schim is. Stel dat u eens stopt met veronderstellen, om gewoon te doen wat God u opdraagt, en te kijken of het werkt. Wanneer u ziet dat het werkt in de praktijk, laat anderen dan hun moeilijkheden erop nahouden.
Zelf eet ik geen vlees; maar wanneer ik dat wel zou doen, dan zou ik het prima vinden als mijn honden de botjes opaten – ik zou tevreden zijn met het vlees. Mochten er al moeilijkheden zijn met betrekking tot het gebed, dan zijn die voor de honden. Daarmee bedoel ik de filosofen. Maar wat ons, eenvoudige christenen aangaat, wij zijn tevreden met het vlees: het dierbare feit dat het gebed alle zegen van boven doet afdalen. Wij bidden, en God verhoort ons. Dat is voldoende voor ons. Onze God verandert Zijn wil niet, maar toch wil Hij verandering geven in antwoord op ons gebed.
Nog één opmerking wil ik maken. Ik kan niet verwachten dat iemand gelooft dat hij gemeenschap met God kan hebben, of dat God daadwerkelijk zijn gebed zal verhoren en hem zijn wens geven, tenzij hij persoonlijk er toe gebracht is om het te proberen. Maar wanneer hij door Gods Geest zoekende is gemaakt om nabij God te komen, dan zal ik niet verder met hem hoeven te discussiëren. Hij is dan een nieuw leven begonnen, waarin hij nieuwe dingen zal kunnen verstaan. Voor hij dat nieuwe leven aanvangt is hij geestelijk doof en blind; hoe zou hij de geestelijke werkelijkheid kennen?
Onze Heere heeft tot ons gezegd: “U moet wederom geboren worden.” Wanneer wij wedergeboren zijn, dan zal ons innerlijk leven zich richten op het leven met God en gemeenschap hebben met God. God /al dat beantwoorden, “de begeerte der rechtvaardigen zal God geven.” Wat een eer ligt er in de gemeenschap met God! Gelukkig zijn zij die haar beoefenen! Wat een onuitsprekelijk voorrecht om het hart voor God te mogen uitstorten! Verheug u daarin voordat u vanavond in slaap valt. O, de heilige rust die dat met zich meebrengt! 11 hoeft geen onsje last te dragen, omdat in het gebed al uw bekommernis op Hem wordt geworpen Die voor u zorgt! Wat een liefde woont er in het hart van een mens die in het gebed tot God nadert! U kunt God niet liefhebben op een afstand.
Dichterbij moet u komen, dichterbij – anders kan de liefde geen rust vinden. Wanneer we in het zonlicht komen, dan voelen we de warmte. Wanneer we dichter bi| God komen, hebben we meer vreugde in Hem. Blijf dicht bij (iod. Wees overvloedig in het gebed. Laten uw smekingen voortdurend opgezonden worden. Dan zult u er zeker van zijn dat de Vader /elf uw roepstem zal horen!
O! dat zij die nooit bidden, daar nu terstond mee zouden beginnen! Vertrouw op Jezus, de Middelaar, en laat dat vertrouwen tot uiting komen door in het gebed te pleiten op de verdienste van Zijn bloed. O, dat u toch heden dat heilige gebedsleven zou aanvangen, dat leidt tot het eeuwige leven van lofprijzing aan Gods rechterhand.
Amen.