En Elisa bad en zeide: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie. 2 Koningen 6:17
Reeds waren de vurige paarden en wagens rondom Elisa, maar zijn knecht kon er niet een van zien, omdat het geestelijke wagens en geestelijke paarden waren, wezens als engelen, die tot een zuiver geestelijk domein behoorden. Toen God aan Elisa’s knecht geestelijke ogen had gegeven, kreeg hij dat vreemde gezicht te zien: etherisch, ijl, nee: geestelijk, maar toch heel reëel. Dat gezicht verlevendigde zijn ziel met de overtuiging dat de profeet veilig was, omdat Gods dienaren als vlammen vuur heen en weer flitsten. Als een leger, met paarden en strijdwagens, lieten ze zich zien in hun kracht om de dienstknecht des Heeren te beschermen. Wat was hij verwonderd! Hij en zijn meester werden op een verborgen manier bewaard, zonder de minste vrees voor gevaar. O mijn hoorders, u die nu nog vreemd bent aan de dingen van God — als de Heere nu ineens uw ogen zou openen, zou u zich werkelijk verbazen. Tot nu toe hebt u geen idee van wat het geestelijke leven is, en u kunt dat ook niet hebben. U kunt misschien over geestelijke dingen praten, erover discussiëren en uzelf theologen vinden, maar u lijkt op doven die muziek recenseren en op blinden die schilderijen beschrijven. U bent niet bevoegd zelfs maar een mening over de zaak te geven, zolang u niet herschapen bent in Christus Jezus, en gebracht in het domein van het geestelijke en hemelse. ‘Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.’ Laat dan uit alle verlichte harten het gebed opstijgen voor hen die nog niet in het licht wandelen: Heere, open de ogen van de jongeren, opdat ze mogen zien.