Onze verantwoordelijkheid – C.H. Spurgeon
Originele titel: Human Responsibility by C.H. Spurgeon
Uit: The new Park Street Pulpit – Volume 4 – sermon no. 194 – 1858
Uitgegeven door: Pilgrim Publication, Pasadena, Texas, USA
Deze preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel
Preek: “Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde”. Johannes 15:22
De bijzondere misdaad van de Joden, de zonde die meer dan enige andere zonde hun ongerechtigheid verzwaarde, was hun verwerping van Jezus Christus als de Messias. De boeken van de profeten vertoonden Zijn beeld heel duidelijk. Zij die Hem verwachtten, zoals een Simeon en een Anna, hadden Hem nog maar nauwelijks gezien, (zelfs toen Hij nog een kind was) of zij verheugden zich in Zijn verschijning. Ze begrepen dat God Hem tot hun behoudenis gezonden had. Maar daar Jezus Christus niet aan de verwachting van dat boze geslacht voldeed, daar Hij niet optrad getooid met aardse pracht en heerlijkheid, noch zich vertoonde in het gewaad van een koning, of omringd was door een stoet die bij een koning past, wendden de Joden hun ogen van Hem af. Hij was “een wortel uit een dorre aarde”. Hij “was veracht en zij hebben Hem niet geacht”. Maar dit was hun nog niet genoeg. Zij waren niet tevreden met het ontkennen van het feit dat Hij de Messias was, hun vijandschap tegen Hem rees tot een buitensporige hoogte: Hij was als een vogelvrij verklaarde, heel Zijn leven lang. En hun boosaardige vijandschap was niet voldaan, voordat zij aan de voet van het kruis de doodsstrijd van hun gekruisigde Heiland aanschouwden. Hoewel er boven het kruis geschreven stond: “Jezus de Nazarener, de Koning der Joden”, kenden zij hun Koning, de Zoon Gods van eeuwigheid niet; “En Hem niet kennende, kruisigden zij Hem”, “want indien zij Hem gekend hadden, zo zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben”.
Deze zonde van de Joden wordt door de heidenen gedurig herhaald. Wat de eersten eenmaal bedreven, doen velen nog elke dag. Zijn er nu niet velen onder mijn gehoor, die tot op heden geen acht gaven op de Zaligmaker? U verraadt Hem niet openlijk. U, bewoners van een zogenaamd christelijk land, zou u niet willen verlagen door Zijn naam te lasteren. Misschien hebt u zuivere denkbeelden ten aanzien van Zijn Persoon en Zijn werk, maar u geeft geen acht op Zijn roepstem. U bewijst Hem niet de eer die Hem toekomt. U neemt Hem niet aan als degene Die al uw vertrouwen verdient.
Voor u is Hij is niet uw Verlosser, u ziet niet uit naar Zijn tweede komst. U hebt geen verwachting van door Zijn bloed te zullen worden gereinigd. Ja, wat erger is, u kruisigt Hem op deze zelfde dag. Of weet u niet dat, als zovelen het evangelie van Christus verwerpen, zij Hem opnieuw kruisigen en bij herhaling Zijn wonden openen? Zo vaak u het Woord hoort verkondigen en het verwerpt, zo dikwijls als u gewaarschuwd wordt en de stem van uw geweten versmoort, zo dikwijls verwerpt u Hem. Zo vaak als alles wat aan u is siddert, maar u echter toch zegt: “Ga voor ditmaal, zodra ik meer gelegen tijd zal hebben, wil ik u laten roepen”, evenzo vaak grijpt u de hamer en kruisnagel om Zijn hand te doorboren en doet u bloed stromen uit Zijn zijde. Ook op andere manieren verwondt u Hem, door Zijn volgelingen te kwetsen. Telkens wanneer u Zijn dienaren veracht of struikelblokken werpt op de weg van Zijn knechten. Of wanneer u door een slecht voorbeeld de voortgang van het evangelie belemmert, of door smaadwoorden de zoekende ziel het pad der waarheid doet verlaten. Even zo vaak herhaalt u die gruwel bij uitnemendheid, die de vloek over Israël bracht. Waardoor het gedoemd is over de aarde te zwerven tot de tweede komst van Christus. Dan zal het Joodse volk Hem als hun Koning erkennen. Zowel Joden als heidenen zien onbewust uit naar Die enige Heilaanbrenger, Die kwam om te lijden en Die komen zal om te heersen.
Ik wil proberen een vergelijking te maken tussen uw geval en dat van de Joden. Niet in vooraf met zorg gekozen volzinnen, maar zo als het mij invalt en naarmate de Heere mij helpt. Ik wil een beroep doen op uw geweten en u laten voelen dat u, door Christus te verwerpen, hun zonde begaat en hun oordeel over u haalt.
Eerst wil ik uw aandacht bepalen bij de uitnemendheid van de evangelieverkondiging sinds Christus op aarde is gekomen. Daarin zegt Hij tot de mensen: “Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had”.
Ten tweede zullen wij nagaan, wat een zonde het is de boodschap te verwerpen, die van Christus’ wege tot ons komt: “zo ik tot hen niet gesproken had, hadden zij geen zonde”
Ten derde zien we dat alle verontschuldigingen nietig blijken te zijn, volgens dit woord: “zij hebben geen voorwendsel voor hun zonde”.
Tenslotte zullen wij kort maar plechtig het oordeel aankondigen, dat zij die zo de Zaligmaker verwerpen en hun schuld daardoor groter maken, over zich brengen.
In de eerste plaats zeggen wij met het volste recht dat de Heere Jezus Christus in de verkondiging van het evangelie tot het geweten van de mensen spreekt. Toen het Israël van de oude dag Mozes verachtte en tegen hem murmureerde, sprak hij: “Gij hebt niet tegen ons gemurmureerd, maar tegen de Heere, de God Israëls”. Zo mag een predikant, wijzend op de Schrift, met het volste recht beweren: ‘Die ons verwerpt, verwerpt Degene Die ons gezonden heeft; wie onze woorden verwerpt, verwerpt niet hetgeen wij zeggen, maar hij veracht de boodschap van de allerhoogste God’. De predikant is slechts een mens. Hij bezit geen priesterlijk gezag. Maar hij is een man van het overige van de mensheid afgezonderd en begiftigd met de Heilige Geest, Die hem in staat stelt tot zijn medemensen te spreken.
En als hij de waarheid preekt, is hij als met gezag uit de hemel bekleed. God erkent hem, door hem Zijn afgezant te noemen. Hij stelt hem op de verheven en verantwoordelijke post van wachter op de muren van Sion. Hij mag allen die hem horen er op wijzen dat de minachting en het vertreden van zijn boodschap, nadat ze getrouw is overgebracht, gelijk staat met opstand tegen God. Wat ik als mens zeg, is van geringe waarde. Maar wanneer ik als een gezant van de Heere spreek: zie toe dat u zich dan niet afkeert van wat ik u verkondig.
Het is het woord Gods, dat wij in de kracht van de Heilige Geest uitspreken. Met daarbij gevoegd de ernstige smeekbede dat u er geloof aan mocht hechten. Bedenk dat het tot schade van uw eigen ziel is, als u er dan geen gehoor aan geeft. Want wij zijn het niet die spreken, maar het is de Geest van de Heere onze God, Die door ons spreekt.
Wat een waardigheid ontleent de evangelieverkondiging dus aan de bron waaruit zij ontspringt, en aan het gezag dat haar ingesteld heeft! Het woord van de predikant is dan niet de taal van een mens, maar een spreken van God door mensen. Voor zover zij in waarheid door God geroepen en gezonden zijn, komen predikers niet met hun eigen boodschap. Maar zij ontvangen die eerst van hun Meester, en brengen die boodschap vervolgens in het midden van de vergadering waar zij spreken.
En onophoudelijk klinkt bij de predikanten deze plechtige betuiging in het oor: “Heb acht op uzelf en op de leer, want dat doende, zult gij en uzelf behouden, en die u horen”. Zij horen achter zich dit ontzettende dreigement: “Indien u ze niet waarschuwt, zullen ze verloren gaan; maar Ik zal hun bloed van uw hand eisen”. O, dat ieder van u deze woorden van de profeet als met vlammend schrift voor zijn ogen zag zweven: “Land, land, land, hoor des Heeren Woord”. Want in zoverre de prediking niet door dwaling verontreinigd is, heeft zij hetzelfde recht om geloof te eisen alsof het een woord is dat ons rechtstreeks van Sinaï’s top in de oren klinkt. Hoewel het nu van de lippen van een in zichzelf zwakke en onbetekenende man uitgaat.
Kom, laten we bij deze gedachte even stilstaan en onszelf deze ontroerende vraag voorhouden. Hebben wij allen niet gruwelijk tegen God gezondigd door ons veronachtzamen van de middelen der genade? Hoe vaak bent u uit het huis van God weggebleven als God Zelf daar Zijn roepstem liet klinken? Het volk Israël werd opgedragen op die heilige dag naar de berg Sinaï te komen om het Woord van God te horen.
Welke straf zou over Israël gekomen zijn als het volk, in plaats van te luisteren, eigenwillig en hardnekkig verkozen had in de wildernis om te dolen? En zo hebt u gehandeld. U hebt uw eigen vermaak gezocht; u hebt geluisterd naar de lokkende sirenenzang. Maar u stopte de vingers in de oren wanneer de Heere gehoor eiste! En al ging u ook naar de kerk, hoe vaak verkeerde u daar met een ronddwalend oog en een onaandachtig oor! U hoorde als hoorde u niet. De klank is u wel ter ore gekomen, maar de verborgen mens van het hart was doof, net als een adder die zich niet laat belezen. God heeft soms tot uw geweten gesproken, zodat u het moest horen: “Bereid u om uw God te ontmoeten, stel uw hart op uw wegen, geef bevel aan uw huis, want u zult sterven en niet leven”.
U hebt echter Gods huis weer verlaten en vergeten wat voor een mens u bent. U hebt de Geest uitgeblust en de Geest der genade smaadheid aangedaan. U hebt als het ware de wroeging van uw geweten onderdrukt. U hebt de pasgeboren gebeden, wiens gehuil zich in uw binnenste begon te laten horen, in hun kiem gesmoord. U hebt die ontwaakte begeerten gestrikt; u hebt al wat goed en heilig was, als op verre afstand van u geplaatst. U bent uw eigen weg gegaan! U hebt de bergen der zonde beklommen en u bent afgedaald in de valleien van ongerechtigheid.
O mijn vrienden, bedenk toch een ogenblik dat u in dit alles God smaadheid hebt aangedaan. Als de Heilige Geest deze ene ontzaglijke waarheid op uw gemoed zou toepassen, ben ik er zeker van dat deze kerk in een plaats van geklaag zou veranderen. Ja, dit huis zou een Bochim worden, een plaats van geween en gekerm.
O, o! God te hebben veracht, de Zoon des mensen vertreden en Zijn kruis voorbij te hebben gezien. Het aanzoek van Zijn liefde en de waarschuwingen van Zijn genade versmaad te hebben! Hoe stuitend en schokkend! Hebt u er vroeger wel eens over nagedacht? U meende toen slechts een mens te minachten. Wilt u het nu geloven dat u Christus oneer hebt aangedaan? Want Christus heeft tot u gesproken! God is mijn getuige dat Christus dikwijls met deze ogen over u heeft geweend; dat Hij met deze lippen tot u gesproken heeft. Ik zocht niets anders te winnen dan uwe ziel. Soms heb ik getracht u met harde woorden naar het kruis te drijven, en dan weer om u met uitdrukkingen van beklag over uw tegenwoordige staat tot mijn Heiland te lokken.
En ik ben er zeker van dat ik het niet was die sprak, maar het was Jezus Die tot u sprak, door mij. En als u hebt gehoord en geweend en toch bent weggegaan, als u alles vergeten hebt, weet dat Christus tot u gesproken heeft. Hij was het Die sprak: “Einden der aarde! zie op Mij en wordt behouden!”
Hij was het Die sprak: “Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt”. Hij was het Die u waarschuwde, dat u niet ontvlieden zult als u op deze grote zaligheid geen acht geeft. En daar u de waarschuwingen in de wind hebt geslagen en de uitnodiging niet ter harte hebt genomen, hebt u niet ons maar onze Meester gehoond! Wee u, tenzij u zich bekeert. Wat denkt u, welke straf zal hij worden waardig geacht, die zich afkeert van Hem Die van de hemelen is?
We moeten onze aandacht nu op het tweede punt richten. De verwerping van het evangelie verzwaart de zonden van een mens. Laat men mij niet verkeerd begrijpen. Ik heb gehoord van mensen die in de kerk van zonden overtuigd werden, en bijna tot wanhoop zijn gebracht. De Satan probeerde hen voor altijd uit de kerk te houden, door de influistering “Hoe meer u in de kerk komt, hoe meer u uw oordeel verzwaart”.
Nu zeg ik u dat dit een dwaling is. Door naar Gods huis te gaan, verzwaren wij ons oordeel niet! Integendeel, dat doen wij door weg te blijven. Want als u zich niet onder het gehoor van het Woord bevindt, is dat een dubbele verwerping van Christus. U verwerpt Hem net zo goed door uw houding voor het oog van de mensen, als door uw inwendige gezindheid. U wilt u zelfs niet aan het badwater Bethesda neerleggen. U bent erger dan de man die in dat huis van barmhartigheid bleef vertoeven. Hoewel hij al zo lang telkens een ander in het water had zien afdalen.
U wilt zelfs niet eens doen als hij. En omdat u weigert om het Woord te horen, haalt u een verschrikkelijk vonnis over u. Maar als u naar de kerk gaat en daar geen troost ontvangt, geen troost vindt bij het gebruik der middelen, en er toch ootmoedig naar blijft uitzien, maakt u uw oordeel daardoor niet zwaarder.
Uw zonde wordt niet groter alleen door het Woord te horen, maar door het opzettelijk en moedwillig verwerpen ervan. Een mens die naar de evangelieverkondiging luistert en daarna lachend weggaat, voegt op ontstellende wijze zonde tot zonde. Hij die merkbaar getroffen was na het horen van veel preken, maar zich toch weer aan de zorgen en vermaken van dit zondige leven overgeeft, zo iemand voegt zonde bij zonde.
Ik wil u laten zien dat hij dat op twee manieren doet. Want in de eerste plaats begaat hij een zonde die hij tot dusver nog niet bedreven had; bovendien zondigt hij te erger. Breng mij een Hottentot of een andere wilde die nog nooit het Woord van God gehoord heeft. Die man kan elke mogelijke zonde hebben begaan. Maar die éne niet: hij heeft niet gezondigd door het evangelie te verwerpen toen het hem gepreekt werd. Maar als u het evangelie in de oren klinkt, bent u in de gelegenheid een nog nooit begane zonde te bedrijven.
En als u het evangelie verwerpt, voegt u een nieuwe zonde toe aan alles wat al in uw schuldboek staat opgeschreven. Ik ben door bepaalde mensen die van de waarheid zijn afgeweken, berispt omdat ik leer dat het een zonde is als men het evangelie van Christus verwerpt. Ik bekommer me niet om scheldwoorden. Ik ben zeker dat ik door zo waarschuwend te preken, het Woord van God aan mijn zijde heb.
Ik geloof niet dat een mens getrouw kan zijn ten opzichte van de zielen van zijn medemensen en rein van hun bloed, tenzij hij gedurig getuigenis geeft over dit hoofdonderwerp: “Wanneer Hij zal gekomen zijn, namelijk de Geest der Waarheid, zo zal Hij de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel: van zonde omdat zij in Mij niet geloven”. “En dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht”. “Die niet gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de Eniggeboren Zoon van God”. “Indien Ik onder hen niet de werken gedaan had, welke geen ander gedaan heeft, zo hadden zij geen voorwendsel voor hun zonde; maar nu hebben zij beide Mij en Mijn Vader gehaat”. “Wee u, Chorazin! Wee u Bethsaida! Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in U geschied zijn, zij zouden zich in zak en as bekeerd hebben. Maar ik zeg u dat het Tyrus en Sidon verdraaglijker zal zijn in de dag des oordeels, dan u”. “Daarom moeten wij ons temeer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien.
Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht geven?” “Als iemand de Wet van Mozes heeft teniet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen; hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die de Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en de Geest der genade smaadheid heeft aangedaan? Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God”
Ik heb heel wat teksten uit de Bijbel aangehaald. Als daaruit niet duidelijk blijkt dat het ongeloof een zonde is, en wel de zonde die meer dan iets anders de zielen der mensen in het verderf stort, dan betekenen die teksten niets. Dan staan ze daar als een dode letter. Overspel en moord, leugen en diefstal zijn zonden die de verdoemenis met zich meebrengen. Maar voor degene die er zich aan schuldig heeft gemaakt en zich bekeert, wist het bloed van de Heiland ze allen uit. Het verwerpen van Christus maakt een mens hopeloos rampzalig. Moordenaars, dieven en dronkaards kunnen het koninkrijk der hemelen ingaan, als zij zich met berouw over hun zonden aan het kruis vastklampen. Maar de mens die niet in Christus gelooft, gaat met deze zonde onherroepelijk verloren.
Mijn geliefden, bedenk wat een afschuwelijke zonde u bij al uw andere zonden voegt. In de verwerping van Christus ligt elk ander kwaad opgesloten. Zelfmoord ligt er in opgesloten. Want de mens die op het schavot geen pardon wil aannemen, verkort hij zijn leven niet? Er zit hoogmoed in, want u versmaadt Christus omdat uw trotse hart u op andere wegen heeft geleid.
Opstand is er in. Want als wij niet tot Christus komen, rebelleren wij tegen God. Hoogverraad is er in, want u verwerpt een Koning, de gekroonde Koning der ganse aarde. Neem aan dat de Heere Jezus van de hemel gekomen is. Daar hangt Hij aan het kruis, daar sterft Hij in ondraaglijke smarten en van dat kruis ziet Hij op u neer en zegt: “Kom tot Mij die belast en beladen zijt”. En u wendt zich van Hem af! Is dat niet de meest grievende wond die u Hem toebrengt? Wat is meer dierlijk, wat is meer duivels dan u af te wenden van Hem, die Zijn leven voor u gaf?
O, wees toch verstandig, en let op uw einde! Want wij voegen niet alleen nieuwe zonde bij al onze overige zonden. Wij verzwaren onze al bedreven zonden. U die het evangelie gehoord hebt, kunt niet zondigen net als andere mensen. Wanneer een onwetende zondigt, kwelt zijn geweten hem niet. In de zonde van de onwetenden is niet zo veel kwaad opgesloten als in de zonde van de verlichten.
Hebt u vroeger gestolen? Het was erg genoeg; maar hoor het evangelie, als u voortgaat met stelen, dàn bent u eigenlijk een dief. Hebt u gelogen vóór u het evangelie hoorde? Het deel der leugenaars zal zijn in de brandende poel. Maar voor degene die nog liegt na het evangelie gehoord te hebben, zal het vuur in Tophet tot zevenvoudige hitte worden gestookt. Hij die onwetend zondigt, heeft nog enige verontschuldiging. Maar die tegen licht en beter weten zondigt, zondigt onbeschaamd. Onder de wet was er geen verzoening voor zo iemand. Want zonden met opgeheven hand begaan, konden niet worden verzoend.
Alhoewel Christus nu ook voor deze voldaan heeft, geloofd zij God! Hij die gelooft zal zalig worden, wat zijn zonde ook geweest is. Ik smeek U, bedenk dat de zonde van het ongeloof elke andere zonde groter maakt. Zij is gelijk aan de zonde van Jerobeam. Er wordt van hem gezegd, dat hij zondigde en Israël deed zondigen. Evenzo zondigt het ongeloof zelf, en leidt het tot elke andere zonde. Het ongeloof is de vijl waarmee u de wapens scherpt, die u gebruikt om tegen de Allerhoogste te strijden. Uw zonden worden bovenmate groot naarmate u meer van Christus hoort, maar toch nog ongelovig blijft en Hem meer volhardend verwerpt. Deze waarheid is uit God. Maar een waarheid die ik met moeite uitspreek, omdat mijn ziel er door ontroerd wordt.
O, zo’n tijding aan u te moeten overbrengen! Aan u zeg ik! Want als er één volk onder de hemel bestaat waarop mijn tekst van toepassing is, dan bent u het. Indien er één geslacht ter wereld is waarvan rekenschap zal worden geëist, dan bent u het. Zonder twijfel zijn er ook anderen die net als u onder een getrouwe en ernstige prediking verkeren. Maar zowaar God op de grote dag tussen u en mij zal oordelen, ben ik zoveel mij enigszins mogelijk was, getrouw met uw zielen te werk gegaan.
Ik heb op deze kansel nooit geprobeerd mijn eigen wijsheid te doen uitkomen, door hoogdravende woorden of geleerde termen. Ik heb op eenvoudige wijze tot u gesproken. En voor zover ik weet, is er geen woord over mijn lippen gekomen, dat ieder van u niet zou hebben kunnen begrijpen. Ik heb u een duidelijk evangelie verkondigd. Ik heb hier niet gestaan en u koel en koud toegesproken. Ik kon bij het beklimmen van deze kansel zeggen: “de last des Heeren is op mij”. Want mijn gemoed was vol, en mijn ziel was bewogen in mij. Als mijn woorden ongewoon waren, mijn prediking zwak en mijn taal verre van achtenswaardig was, het hart heeft toch nooit ontbroken.
Mijn hele ziel heeft tot u gesproken. Als ik hemel en aarde had kunnen doorzoeken om woorden te vinden om u voor de Zaligmaker te winnen, ik zou niet nagelaten hebben. Ik heb niet vermeden u te berispen. Ik heb nooit een blad voor de mond genomen. Ik heb aan deze tijd zijn ongerechtigheid verweten, en aan u uw zonden. Ik heb de bijbel niet gepolijst om de vleselijke smaak van de mensen genoegen te geven. Ik heb van verdoemen gesproken waar God van verdoemen spreekt, en ik heb dat woord niet verzacht in “veroordelen”.
Maar ik heb in de tegenwoordigheid van God het evangelie aan ieders geweten willen aanbevelen. Op een eenvoudige, eerlijke en ernstige manier. Ik heb het heerlijke leerstuk van vrije genade niet achtergehouden, hoewel de vijanden van het kruis van Christus mij een antinomiaan hebben genoemd. Ook heb ik niet gevreesd u op uw verantwoordelijkheid te wijzen, hoewel een ander geslacht mij heeft belasterd alsof ik een remonstrant was. En terwijl ik dit beweer, zeg ik het niet om te roemen. Maar ik zeg het om u te waarschuwen als u tot nu toe het evangelie hebt verworpen. Indien u niet tot Christus komt, zal de toorn Gods in een dubbele mate over u komen. Nog eens, u verzwaart uw zonde door Christus te verwerpen.
Ten derde: de prediking van het evangelie ontneemt alle verontschuldiging aan degenen die het horen en verwerpen. “Nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonden”. Een mantel over de zonde werpen helpt niet, het alziend oog dringt door die bedekking heen. In de grote dag, wanneer het stormt vanwege de toorn Gods, zal zo’n dekkleed een armzalige toevlucht zijn. Bij koud en regenachtig weer zien wij de mensen in hun jassen en overkleren gewikkeld. Als ze dan geen schuilplaats of toevluchtsoord kunnen vinden, voelen zij zich in die omhulling toch nog enigszins beschut. Zo is het ook met u. U zult een verontschuldiging voor uw zonde zoeken, als u kunt. En wanneer uw geweten u aanklaagt, zult u de wond willen helen met een verontschuldiging.
En hoewel ten dage van het gericht alle bedekking en bekleding ontoereikend zal wezen, beter één dan geen. Echter zal het dan zijn: “Nu hebt u geen voorwendsel voor uw zonden”. De zwerver blijft zonder bedekking buiten in de regen staan, aan de storm blootgesteld, zonder dat kleed, dat hem eens beschutte. “Nu hebt u geen voorwendsel voor uw zonde”. Ontdekt, onthuld en ontmaskerd staat u daar in al uw naaktheid. En nu, laat mij u aantonen hoe een getrouwe evangelieverkondiging aan de zonde alle voorwendsels ontneemt.
In de eerste plaats zou zo iemand kunnen beweren: “Ik wist niet dat ik kwaad deed, toen ik die en die zonde beging”. Dat kunt u nu niet zeggen, want God heeft u in Zijn wet plechtig bekend gemaakt wat goed en wat kwaad is. Denk maar aan het gebod: Gij zult niet echtbreken. De uitleg van onze Meester leert ons dat de wellustige blik en de onreine begeerte al overtreding van dit gebod is. U zou ook nog kunnen zeggen: “Toen ik zondigde, wist ik niet hoe zwaar de daaropvolgende straf wezen zou”. Ook in dit opzicht kunt u zich niet vrijpleiten nu u het Evangelie hebt.
Of heeft de Heere Jezus u niet gezegd, en zegt Hij het u niet iedere dag: dat die Hem niet begeert, uitgeworpen zal worden in de buitenste duisternis, waar wening en knersing der tanden zal zijn? Heeft Hij niet gezegd: “Deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven”. Heeft Hij niet gezegd dat degenen die zich doof houden voor Zijn roepstem, hun deel in het onuitblusselijk vuur zullen vinden? Heeft Hij geen melding gemaakt van een plaats waar hun worm niet sterft, en hun vuur niet uitgeblust wordt?
En de verkondigers van het Evangelie hebben niet geaarzeld u dit ook te zeggen. U hebt overtreden, hoewel u wist, dat u door uw overtreding verloren zoudt gaan. U hebt de vergiftigde teug gedronken, ofschoon u wist, dat ze u schade zou doen. U wist dat wie uit de kelk der zonde drinkt, ook uit de beker van Gods oordelen drinken moet. En toch hebt u het dodelijke vocht met droesem en al opgedronken. U bent met open oog uw verderf tegemoet gegaan. U bent als een dwaas de kastijding tegemoet gegaan, zoals een os tot de slachter komt, en zoals een onnozel schaap het slachtmes aflikt. Hierin bent u ook zonder verontschuldiging. Maar sommigen van u zullen voorgeven: “Ik hoorde het Evangelie, dat is waar, en ik wist dat ik verkeerd handelde, doch het was mij onbekend, wat ik doen moest om zalig te worden”. Is er één onder u die deze verontschuldiging durft aanvoeren? Me dunkt, zo onbeschaamd zult u toch niet zijn! “Geloof en leef” was de galm die u dagelijks in de oren klonk. Velen van u hebben tien, twintig, dertig, veertig of vijftig jaar het evangelie horen verkondigen, en u kunt dus niet zeggen: ik wist niet wat het evangelie was.
Vanaf uw vroegste jeugd is het u voorgehouden. De naam van Jezus klonk door uw wiegelied. U dronk de blijde boodschap in met de moedermelk. En niettegenstaande dat alles, hebt u Christus niet gezocht. Kennis is macht, zeggen de mensen. Helaas, wanneer ze niet gebruikt wordt, is kennis een vloek. Een vloek, een vloek der vloeken voor de mens die wéét wat recht is, en het toch niet doet!
Ik meen een ander te horen zeggen: “Het evangelie is mij wel verkondigd, maar niemand gaf mij ooit een goed voorbeeld”. Als sommigen van u zo praten, mag het ten dele waar zijn, maar ten opzichte van anderen houd ik vol, dat het een leugenachtige verontschuldiging is. U m’n vriend, u verheugt u te kunnen spreken over de inconsequenties van de christenen. U beweert gedurig: “zij leven niet zo als ze moeten”. En wat u zegt is helaas maar al te zeer de waarheid.
Herinnert u zich echter geen enkel christelijk karakter dat uw bewondering had? Denk eens aan de moeder, die u het leven schonk. Het beeld van die moeder hebt u niet uit uw gedachten kunnen zetten. U hebt het evangelie heel gemakkelijk kunnen verwerpen, maar het voorbeeld van uw moeder drong zich telkens aan u op; dat hebt u niet kunnen ontwijken. Raadpleeg eens de vroegste herinneringen van uw jeugd. Heugt het u niet meer dat u ‘s morgens wakker werd en in het vriendelijk gezicht van uw moeder keek?
Weet u niet meer dat u een traan in haar oog zag, en haar hoorde zeggen: “O God! zegen dit kind, moge het eenmaal de Verlosser kennen en toebehoren!” Zij sprak zelden op forse toon tot U. Haar woorden waren altijd woorden van liefde. Herinner u dat kleine vertrek waarheen zij u meenam, u in de armen drukte en u aan God opdroeg, biddende dat de Heere u in uw jeugd bewaren wilde. Herinner u de waarschuwingen, toen u het ouderlijk huis verliet. U weet nog wel hoe vaak uw vader u streng berispen moest.Maar uw moeder deed dat zelden; zij sprak vaak vol van liefde.
Denk aan het verdriet dat uw moeder voelde, toen ze hoorde dat u een los leven ging leiden en met goddeloze vrienden omging. Herinner u nog eens die blik, en dat handenwringen toen u wegging. Herinner u hoe ze zei: als je de wegen der ongerechtigheid bewandelt, zul je mijn grijze haren met verdriet in het graf doen dalen. U weet dat wat ze zei geen ijdele woorden waren, maar waarheid en oprechtheid. U kon lachen om de dominee en zeggen: het is zijn broodwinning. Maar met haar kon u niet spotten: zij was een Christin! Met haar kon men niet bedrogen uitkomen. Hoe vaak had zij geduld met uw korzelige aard, en verdroeg ze uw ruwe manier van doen.
U was er niet bij aanwezig toen zij stierf, want u kon niet tijdig genoeg komen. Maar zij sprak al stervende tot haar vrienden: “Slechts één ding behoef ik, dan kan ik gerust sterven o, dat ik mijn kinderen in de waarheid mocht zien wandelen”. Ik denk dat zo’n voorbeeld uw zonden onvergeeflijk maakt. En als u in strijd daarmee toch zondigt, moet het gewicht van uw verdoemenis des te vreselijker zijn. Anderen onder mijn hoorders zeggen, dat ze nooit zo’n moeder hadden. Uw eerste school was de straat, en het eerste voorbeeld dat u gegeven werd, was dat van een vloekende vader. Doch, niettegenstaande dit alles, bedenk mijn vriend dat er een volmaakt voorbeeld is: het voorbeeld van Christus dat u van Hem gelezen hebt, hoewel u Hem niet gezien hebt.
Jezus Christus van Nazareth was een volmaakt mens: in Hem was geen zonde en er was geen bedrog in zijn mond. En als u nergens iets ziet dat op christelijke deugd lijkt, in Christus kunt u die wèl opmerken. En als u een verontschuldiging als deze maakt, bedenk dan dat u uw vertrouwen op een leugen gesteld hebt. Want het voorbeeld van Christus, zowel als Zijn woorden en werken, ontneemt u alle mogelijkheid om uzelf vrij te pleiten. Maar zie, het schijnt mij dat ik nog een verontschuldiging hoor, en wel deze: “Zeker, ik had veel voorrechten, maar zij hadden nooit zo’n rechtstreekse invloed op m’n geweten, dat ik er door geraakt werd”. Hier zijn er echter maar weinigen die dat met zekerheid zeggen kunnen. Sommigen zullen beweren: “Ja, ik heb die dominee wel gehoord, maar hij maakte nooit enige indruk op mij”.
O, jonge mensen en ook in het bijzonder u allen, meer bejaarden in ons midden! Op de oordeelsdag zal ik tegen u moeten getuigen dat dit niet waar is. Want, al is dat nu niet het geval, uw geweten werd meer dan eens getroffen! Heb ik niet vaak tranen van berouw uit uw ogen zien druppelen, tenminste, daar hield ik hield ze voor! Nee, u bleef niet altijd onbewogen wanneer de blijde boodschap tot u kwam. Nu bent u wellicht oud geworden, maar er was een tijd in uw jeugd dat u ontvankelijk was voor indrukken. Denk er aan: de zonden van uw jeugd zullen uw gebeente verderven indien u voortgaat de tijding der zaligheid te verwerpen. Uw oude hart is verhard geworden, en toch zoekt u tevergeefs uitvluchten.
Eens had u gevoel, en nòg kunt u alle gevoel niet uitschakelen. Ik weet dat er sommigen onder u zijn die nauwelijks op hun plaats kunnen blijven zitten bij de gedachte aan hun goddeloosheden. U staat op het punt om de gelofte te doen dat u op deze dag God zult zoeken. Dat u zo spoedig mogelijk naar uw binnenkamer zult gaan, de deur zult sluiten en tot de Heere roepen. O, ik herinner mij dat iemand in tegenwoordigheid van een dominee opmerkte “dat het een wonderlijke zaak is zo veel mensen in de kerk te zien wenen”. “Ja”, antwoordde de dominee, “ik zal u zeggen, wat nog wonderlijker is, dit namelijk, dat zovelen, nadat ze de deur uitgegaan zijn, vergeten waarom ze hebben geweend”.
En zult u dat doen? Zelfs wanneer u zo doet, zult u zich moeten herinneren, dat de Heilige Geest met u geworsteld heeft. U zult u herinneren dat God deze dag als het ware een slagboom over uw pad plaatst en een sloot dwars door uw weg gegraven heeft. Dat Hij u de duidelijk te lezen waarschuwing voor ogen gesteld heeft: Laat u vermanen! Zie toe, zie toe, zie toe! U gaat met volle vaart de weg der ongerechtigheid op. En ik sta heden voor u om u in Gods naam toe te roepen: “Sta stil, sta stil, zo zegt de Heere, stel uw hart op uw wegen, waarom zoudt u sterven? Keer weder, keer weder, waarom zou u omkomen, o huis Israëls!” En nu, als u dit alles wilt afweren, laat het zo zijn! Indien u de glimmende vonk wilt uitblussen, laat het zo zijn! Uw bloed zij op uw eigen hoofd!
Ten vierde heb ik nu nog één ding te doen. En dat is een afschuwelijk werk: want ik moet als het ware de zwarte kap op zetten en het vonnis van de veroordeling uitspreken. Voor hen die in hun leven en sterven Christus verwerpen, is een vreselijk doemvonnis weggelegd. Een onuitsprekelijke rampzaligheid zal hun deel zijn. Er zijn verschillende graden van straf, maar de hoogste graad zal bereikt worden door de mens die Christus verwerpt. Ik denk dat u die woorden wel eens gelezen hebt in de Bijbel, waar gezegd wordt, dat het deel van leugenaar, hoereerder en dronkaard zal zijn met wie, met wie, meent u? Met de ongelovigen! (Openb. 21:8). Alsof de hel in de eerste plaats voor de ongelovigen is gemaakt. Alsof de put niet gegraven is voor hoereerders, vloekers en dronkaards, maar voor mensen die Christus verwerpen. Want dat is het grote kwaad, dat is de hoofdzonde en om die reden gaan mensen verloren. Andere zonden komen achter hen aan, maar deze ene gaat tot hunne veroordeling vooruit.
Verbeeld u voor een ogenblik dat de tijd voorbij is gegaan, en dat de dag van het oordeel is gekomen. Wij zijn allen tezamen vergaderd, levenden en doden. Het bazuingeschal houdt aan, ongewoon luid en lang. Wij zijn allen oplettend en verwachten iets buitengewoons. De beurszaken staan stil, kantoren en werkplaatsen lopen leeg; de straten zijn gevuld met mensen.
Iedereen staat stil; men beseft dat de dag van grote zaken is gekomen, dat ieders rekening voor altijd zal worden opgemaakt. Er heerst een plechtige stilte in de lucht. Geen geluid wordt gehoord. Nergens is rumoer. Een grote witte wolk zweeft door de ruimte. Hoor! een tweevoudig geroep stijgt van de ontzette aarde naar omhoog. Op die wolk zit Eén, de Zoon des mensen gelijk. Ieders oog ziet toe: een algemene kreet wordt gehoord; “Hij is het! Hij is het!” Aan de ene zijde hoort u: “Halleluja, halleluja, halleluja. Welkom, welkom, welkom Zone Gods!”
Maar met die jubel is ook een diepe bastoon vermengd, voortgebracht door het geween en gegil dergenen die Hem verworpen en vervolgd hebben. Sst!… Me dunkt dat ik de woorden kan onderscheiden; elk daarvan klinkt als een doodsklok. Wat roepen ze? Zij roepen: “Bergen val op ons! Heuvelen, bedek ons! Verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit”. En zult u onder het getal zijn van hen, die tot de rotsen roepen “verbergt ons”?
Mijn onboetvaardige hoorder, ik veronderstel voor een ogenblik, dat u uit deze wereld weggenomen bent; dat u zonder berouw gestorven bent; dat u zich bevindt onder degenen die op de tanden knarsen en hun tong kauwen van pijn. O, wat zal uw verschrikking zijn! Bleke wangen, en knikkende knieën zijn niets vergeleken bij de angst van uw hart, wanneer u dronken zult worden. Niet van wijn, maar van pijn; wanneer u heen en weer zult schudden, verbijsterd en bedwelmd, en neerstorten van ontzetting en schrik. Want daar komt Hij; daar is Hij, met het vlammende, vonken schietende oog.
De tijd van de grote schifting is gekomen. De stem wordt gehoord: “Vergader Mijn volk van de vier winden des hemels, Mijn uitverkorenen, in welke Mijn ziel een welbehagen heeft”. Zij worden verzameld en geplaatst aan de rechterhand. En nu zegt Hij: “Vergader het onkruid in bossen, opdat het verbrand worde”. En u wordt met anderen vergaderd tot een bundel ter linkerhand. Al die brandstof moet nu nog worden aangestoken. Wat is de toorts die haar zal doen ontbranden? Het kaf moet worden verbrand, waar is de vlam? Het verterende vuur gaat van Zijn lippen uit in dat woord: “Gaat weg, gij vervloekten, in het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen bereid is”.
Aarzelt u? “Ga weg!” Zoekt u een zegen? “U bent vervloekt!” Zoekt u een plaats ter ontkoming? “In het eeuwige vuur!” Weifelt u en pleit u? “Neen, neen, Ik riep en u weigerde te horen! Ik strekte Mijn hand uit, maar u gaf geen acht op Mij; daarom wil ik spotten met uw smart en lachen om uw vrees”. Gaat weg, gaat weg voor altijd. U gaat en wat zijn uw gedachten? Was ik maar nooit geboren! O, had ik maar nooit het Evangelie gehoord, dan had ik het ook niet kunnen verwerpen. Dit zal de knagende worm aan uw geweten zijn: “ik wist beter, maar ik deed niet beter; omdat ik wind heb gezaaid, is het rechtvaardig dat ik wervelwind maai.
Men probeerde mij tegen te houden, maar ik wilde me niet laten weerhouden. Ik werd geroepen, maar ik verkoos niet uitgenodigd te worden. Nu zie ik dat ik mezelf heb vermoord! O, gedachte boven alle gedachten, verschrikkelijk! Ik ben verloren, verloren, verloren! En dit is het afschuwelijkste van al wat afschuwelijk is: ik ben er zelf de oorzaak van dat ik verloren ga. Ik heb niet willen luisteren naar de blijde boodschap van Christus: ik heb mezelf verdorven”!
Zal het zo met u gaan, mijn vriend? Ik bid dat het zo niet moge wezen! Moge de Heilige Geest u nu dwingen om tot Jezus te komen, want ik weet dat u te boos bent om toe te geven, als Hij u niet noodzaakt. Ik hoop het voor u.
Me dunkt ik hoor u zeggen: “Wat moet ik doen om zalig te worden?” Laat mij u er aan herinneren wat de weg ter zaligheid is, en dan: vaarwel! Wilt u behouden worden? “Geloof in de Heere Jezus en u zult zalig worden. Maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden”. Daar hangt Hij, stervende aan het kruis! Zie op Hem en leef. Bent u boos, onrein, verdwaasd, diep gezonken? Toch wordt u nog tot Christus genodigd. Wat de duivel wegwerpt, wil Christus nog aannemen. De droesem, de draf en het uitvaagsel van de wereld worden nog genodigd om tot Christus te komen. Kom tot Hem en laat u zaligen. Maar, als u uw hart verhardt weet dan:
De Heere zal opstaan tot de strijd
Hij zal Zijn haters wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid doen zuchten.
Hoe trots Zijn vijand wezen moog,
Hij zal voor Zijn ontzaglijk oog,
Al sidderende vluchten.
Gij zult hen daar G’in glans verschijnt
Als rook en damp die ras verdwijnt
Verdrijven en doen dolen.
‘t Goddeloze volk wordt haast tot as
‘t Zal voor Uw oog vergaan als was
Dat smelt voor gloeiende kolen.
Amen