Wie zou de afdwalingen verstaan? Psalm 19:13
Dat wat wij weten, is maar heel weinig vergeleken met hetgeen wij niet weten. De zee van wijsheid heeft een schelp of twee op het strand geworpen, maar zijn enorme diepten hebben nooit de voetstap van de zoeker gekend. Zelfs in natuurlijke zaken kennen wij slechts de oppervlakte van de dingen. Hij, die de hele wijde wereld over gereisd heeft en afgedaald is in de diepste mijnen, moet toch beseffen dat hij slechts een deel van de aardkorst van deze wereld heeft gezien en dat hij nog niet begonnen is de enorme kern van de aarde, zijn mysterieuze vuren en gesmolten geheimen te doorgronden. De astronoom zal u vertellen dat de niet ontdekte sterren, de enorme massa van werelden de melkweg vormen, en de overvloedige vlekken – die grote groepen van onbekende werelden – het kleine beetje dat wij kunnen onderzoeken ver overtreffen, zoals een berg een zandkorrel overtreft.
Al de kennis, die de wijste man mogelijk kan verkrijgen in een heel leven, is niet meer dan wat een kind aan zeewater kan opscheppen in zijn kleine bekertje, vergeleken met de enorme hoeveelheid water, die de kanalen tot de rand toe kan vullen. Ja, als wij de grootst mogelijke wijsheid bezitten, dan zijn we slechts gekomen tot aan de drempel van de kennis. Wij hebben slechts één stap gezet op die ontdekkingsreis die we moeten najagen door de eeuwigheid heen. Zo is het ook met betrekking tot de geestelijke dingen, die een mens aangaan. Wij zien niets dan de oppervlakte. Of ik u nu van God vertel, van Zijn eigenschappen, van Christus, van Zijn verzoeningswerk, of van onszelf en onze zonde, ik moet belijden dat wij tot op heden niets kennen dan de buitenkant. Wij kunnen de lengte, de breedte, noch de hoogte van enige van deze zaken doorgronden.
Het onderwerp van deze morgen – onze eigen zonde – en de verkeerdheid van uw eigen hart, is er één, dat wij soms menen te kennen, maar wij mogen wel zeker weten, dat wij onze zonden slechts beginnen te leren kennen. En wanneer wij daar de diepste kennis van hebben die op aarde mogelijk is, dan zal de vraag nog steeds van toepassing zijn: “Wie zou de afdwalingen verstaan?”
Vanmorgen stel ik voor dat wij allereerst de vraag verklaren; dan het op ons hart drukken en als laatste zullen wij de les die het ons wil leren, verstaan.
1. Laat me dan eerst DE VRAAG VERKLAREN – “Wie zou de afdwalingen verstaan?”
Wij geven allemaal toe dat wij fouten hebben. Zo trots zijn we zeker niet, dat wij ons verbeelden perfect te zijn. Als we perfectie pretenderen, dan zijn we wel uiterst onwetend, want elk idee van menselijke perfectie ontstaat uit volmaakte onwetendheid. Het idee dat wij zonder zonde zijn, zou ons meteen overtuigen, dat wij er vol van zijn. Om mijn pochen op perfectie te rechtvaardigen, moet ik het Woord van God ontkennen, de wet vergeten en mijzelf verheffen boven het getuigenis der waarheid. Daarom, zeg ik, zijn wij gewillig om te belijden dat wij vele fouten hebben en toch, wie onder ons kan ze begrijpen?
Wie weet precies in hoeverre iets een fout is, waarvan wij dachten dat het een deugd was? Wie onder ons kan definiëren hoeveel zonde er vermengd is met onze oprechtheid – hoeveel ongerechtigheid met onze gerechtigheid? Wie kan de verschillende onderdelen van elke daad ontleden om de proporties van motieven te zien, die bepalen of een daad goed of verkeerd is? Wanneer wij menen juist te zijn, zijn wij misschien wel verkeerd. Wanneer wij zelfs met de grootste zorg gekomen zijn tot de conclusie, dat wij iets goeds hebben gedaan, wie onder ons weet helemaal zeker dat hij dat niet verkeerd inschat? Kan dat wat goed lijkt, niet zo besmet zijn met verkeerde motieven, dat het een echt kwaad wordt?
Wie dan kan zijn fouten begrijpen, om altijd een zonde te bespeuren, zodra die begaan wordt? De schakeringen van kwaad zijn waarneembaar voor God, maar niet altijd voor ons. Ons oog is zo verblind door de val, dat wij het absolute zwart van zonde wel kunnen ontdekken, maar niet de schakeringen van donkerheid. En toch is de geringste schaduw van zonde waarneembaar voor God en diezelfde schaduw onderscheidt ons van de Volmaakte. Daardoor zijn we schuldig aan zonde. Wie onder ons bezit dat goede vermogen om zichzelf te kunnen beoordelen, zodat hij in staat zou zijn om het eerste spoor van kwaad te ontdekken? “Wie zou de afdwalingen verstaan?” Zeker niemand zou pretenderen zo wijs te zijn.
Maar laten we letten op meer gewone zaken, waardoor wij mogelijk de tekst beter begrijpen. Wie kan het aantal van zijn afdwalingen verstaan? Het knapste brein kan de zonden van een enkele dag nog niet tellen. Zoals een menigte vonken uit een haard spat, zo ontelbaar zijn de overtredingen van één dag. Wij kunnen nog eerder de zandkorrels op het strand tellen, dan de overtredingen van een mensenleven. Een leven zo gezuiverd en rein als maar mogelijk, is nog steeds zo vol zonde als de zee vol zout is. En wie kan het zout van de zee afwegen, of wie kan het zelfs maar onderscheiden, wanneer het vermengd is met vochtdeeltjes? Maar zelfs als iemand dit zou kunnen, zou hij nog niet kunnen zeggen hoe groot het kwaad is, dat ons hele leven doortrekt en hoe ontelbaar die daden, gedachten en woorden van ongehoorzaamheid zijn, die ons uitgeworpen hebben uit de aanwezigheid van God en er de oorzaak van waren, dat Hij de schepselen, die Zijn eigen handen gemaakt hadden, verafschuwde.
Nogmaals, zelfs al als wij de menselijke zonden konden tellen, wie zou dan vervolgens hun schuld kunnen inschatten? In Gods ogen is één zonde, eentje die wij dwaas een ‘kleine’ noemen, strafwaardig. De schuld van één zonde verdient Zijn eeuwige toorn. Totdat die ene overtreding weggewassen is met bloed, kan God de ziel niet accepteren en aannemen als Zijn eigen kind. Alhoewel Hij de mens gemaakt heeft en hem oneindig weldadig is, is Zijn idee van recht toch zo streng en zo onbuigzaam, dat Hij Zijn liefste kind uit Zijn aanwezigheid moet uitdrijven, als er één enkele zonde onvergeven zou blijven. Wie onder ons kan dan de schuld van de zonde bepalen, de afschuwelijkheid van die ondankbare rebellie, die de mens is begonnen en nog steeds volhoudt tegen zijn wijze en genadige Schepper?
Zonde is een bodemloze put, net als de hel! O vrienden, er heeft nog nooit iemand geleefd, die werkelijk wist hoe schuldig hij was; want als zo iemand zich volledig bewust zou kunnen zijn van zijn eigen schuld, dan zou hij zijn verderf met zich meedragen. Nee, ik denk vaak dat de verlorene nog maar nauwelijks de schuld van zijn overtreding beseft en dat zijn oven zelfs nog wel zeven keer zo heet gestookt kan worden en de stromen van de hel vergroot moeten worden tot een onmetelijke diepte. De hel die bevat is in één enkele boze gedachte, is onuitsprekelijk en onvoorstelbaar. Alleen God kent de zwartheid, de verschrikking van donkerheid, die samengevat is in de gedachte van kwaad.
Toch denk ik dat onze tekst ons deze gedachte wil bijbrengen. Wie kan de omvang van zijn eigen overtreding bevatten? Nu, de vraag voor mijzelf beantwoordend, voel ik dat ik als een knecht van Christus, mijn fouten niet kan doorzien. Daar waar ik gesteld ben, waar menigten luisteren naar het woord van mijn lippen, zijn mijn verantwoordelijkheden zo enorm, dat er op het ogenblik dat ik eraan denk, een berg op mijn ziel drukt. Er zijn wel tijden geweest, dat ik gewenst heb om hetzelfde te doen als Jona, om een schip te nemen en weg te vluchten van het werk, dat God mij opgelegd had; want ik ben me bewust, dat ik niet gediend heb als ik zou moeten. Wanneer ik op mijn ernstigst gepreekt heb, dan ga ik naar mijn kamer. Dan heb ik berouw, dat ik op zo’n harteloze manier gepreekt heb. Wanneer ik geweend heb over uw zielen, wanneer ik geworsteld heb in gebed, dan ben ik me toch bewust, dat ik niet met God geworsteld heb zoals ik zou hebben moeten worstelen.
Dat ik niet genoeg voor uw zielen heb gevoeld, als ik zou moeten hebben voelen. De fouten die een mens in het pastoraat kan begaan zijn ontelbaar. Er kan geen vloek zwaar genoeg zijn voor de man, die mensen verkeerd leidt, wanneer hij hen behoort te leiden in de weg van vrede, of voor hem, die omgaat met heilige zaken alsof het zaken zijn van geen belang. Ik kan hier elke knecht van Christus voor u brengen, en als hij een man is die werkelijk vol van de Heilige Geest, dan zal hij u vertellen dat, wanneer hij de ernst van zijn taak beseft, hij het werk op zou geven, als hij maar durfde. Dat, als het niet was voor iets hiernamaals, als er geen heilige impulsen zouden zijn die hem voortdrijven, hij zijn hand van de ploeg zou nemen en zijn werkterrein verlaten. Heere, heb medelijden met uw knechten, want boven alle mensen hebben wij genade nodig.
En nu vertel ik ieder lid van mijn gemeente, ongeacht uw positie, ongeacht uw opleiding of welke bijzondere voorzienigheid aan u verleend, dat er iets heel speciaals is omtrent uw geval, dat uw zonde zo’n zonde maakt, dat u niet kunt bevatten hoe smerig ze is. Mogelijk had u een vrome moeder, die al over u weende in uw jeugd en u aan God opdroeg, toen u nog in de wieg lag. Uw zonde is dubbele zonde. Er ligt een scharlaken glans over, die niet te ontdekken is in een gewone crimineel. U bent van uw jeugd af geleid in de weg der gerechtigheid en als u van die weg bent afgegaan, dan is elke stap, die u zette, niet slechts een stap naar het verderf geweest, maar een sprong! U zondigt niet zo goedkoop als anderen. De aantallen zonden van anderen lopen snel op, maar waar er centen opgeteld worden voor andere zondaren, worden er voor u guldens opgeteld, omdat u uw plicht kent en hem niet doet. Het kan ook zijn dat u hier niet van weet, maar er kan bij u van eenzelfde omvang sprake zijn.
U bent op zee geweest, mijnheer. Vele keren dreigde het gevaar van schipbreuk. U hebt wonderlijke uitreddingen beleefd. Nu, elk van deze schipbreuken is een waarschuwing voor u geweest. God heeft u tot aan de poorten van de dood gebracht en u hebt beloofd dat, als Hij u slechts redde, u dan een nieuw leven zou gaan leiden – dat u zou beginnen om uw Maker te gaan dienen. U hebt tegen uw God gelogen. Uw zonden, voor u deze belofte deed, waren erg genoeg; maar nu breekt u niet slechts de wet, maar ook uw eigen verbond, dat u met God in het uur van ziekte vrijwillig hebt gesloten. Sommigen van u zijn mogelijk eens van een paard geworpen of hebben hoge koorts gehad of zijn op een andere manier heel dicht bij het graf geweest. Welke ernst is er dan nu in uw leven? Hij, die in de oorlog gevochten heeft en teruggekomen is – waar honderden omkwamen – zou van tijd tot tijd moeten bedenken, dat hij een Godsman is, gered door een bijzondere Voorzienigheid voor een bijzonder doel.
Maar ook u die niet zulke wonderlijke of bijzondere uitreddingen hebt gehad, hebt toch zeker net zulke speciale voorvallen van Gods goedheid beleefd. En nu, elke fout die u begaat, wordt onuitsprekelijk erg en van u mag ik zeggen: “Wie zou de afdwalingen verstaan?”
Mogelijk vermoei ik de gemeente door u één voor één op te noemen. Hier komt een vader. Meneer, uw zonden zullen door uw kinderen geïmiteerd worden. U kunt daarom uw afdwalingen niet verstaan, want het zijn zonden tegen uw eigen nakomelingen – zonden tegen de kinderen, die uit u voortgekomen zijn. Hier komt de rechter. Mijnheer, uw zonden zijn van een bijzondere kleur, want op u, in uw positie, wordt gelet en er wordt naar u opgezien en hetgeen u doet, kan het excuus worden van iemand anders. Ik breng nog een ander naar voren, die helemaal geen beroep uitoefent en die mogelijk helemaal niet bekend is onder de mensen. Maar meneer, u hebt speciale genade van God ontvangen, u hebt rijkelijk genoten van het licht van het aangezicht van uw Zaligmaker. U bent arm geweest, maar Hij heeft u rijk gemaakt – rijk in geloof. Nu, als u tegen Hem rebelleert, bedenk dat de zonden van Gods uitverkorenen wel echt zonden zijn. Overtredingen begaan door Gods volk, worden zo groot als de hoge Olympus en reiken tot aan de sterren. Wie onder ons dan kan zijn afdwalingen bevatten; hun omvang, hun aantal en hun schuld? Heere, doorgrond ons en ken ons hart!
2 Nu kom ik tot DE INDRUK ERVAN OP HET HART, zo God de Heilige Geest mij zal helpen. Voordat een mens zijn afdwalingen kan benoemen, is er een aantal geheimenissen, die hij moet kennen. Maar elk van deze geheimenissen, dunkt me, is te hoog voor zijn begrip en als gevolg daarvan gaat het gehele besef van zijn eigen zonde en schuld volledig uit boven het menselijk vermogen. Nu, het eerste mysterie dat de mens moet begrijpen, is de zondeval. Totdat ik weet, hoezeer al mijn krachten verlaagd en vernederd zijn, hoe geheel mijn wil verkeerd is en mijn oordeel verdraaid, hoe totaal en fundamenteel gevaarlijk mijn natuur geworden is, is het onmogelijk voor mij om het hele bereik van mijn schuld te kennen. Hier wordt een stuk ijzer op het aambeeld gelegd. De hamers bewerken het lustig.
Duizenden vuurvonken spatten overal heen. Stel u voor, dat u elke vonk, die van het aambeeld valt, zou kunnen tellen; wie zou dan nog het aantal ongeboren vonken, dat nog verborgen ligt in de massa ijzer, kunnen schatten? Nu, vrienden, uw zondige natuur kan vergeleken worden met die verhitte staaf ijzer. Verleidingen zijn de hamers; uw zonden zijn de vonken. Als u ze kon tellen (maar dat kunt u niet), wie zou dan nog de menigte van ongeboren overtredingen – kiemen van zonde, die liggen te sluimeren in uw ziel – kunnen bepalen? Toch moet u dit weten, voordat u de volledige zondigheid van uw natuur verstaat. Onze open zonden zijn als het handjevol graan, dat de boer meeneemt naar de markt. Er zijn thuis korenschuren vol van. De overtredingen, die wij zien, zijn als onkruid op het land. Ik heb me laten vertellen, en heb de waarheid ervan ingezien, dat, als je twee meter diep in de aarde graaft en de verse aarde omhoog brengt, je dan zelf in die grond nog zaden vindt. En zo moeten wij niet slechts denken aan de zonden, die aan de oppervlakte groeien, maar als wij ons hart om konden keren, dan zouden we het totaal doortrokken vinden van zonden, zoals elk stuk rottend materiaal vol is met wormen en rotting.
Het is een feit, dat een mens een stinkende massa van verkeerdheid is. Zijn gehele ziel is van nature zo verlaagd en zo verdorven, dat geen beschrijving, die ervan zou kunnen worden gegeven, zelfs door geïnspireerde tongen, volledig kan weergeven wat een laag en smerig ding het is. Een oude schrijver zei eens over de ongerechtigheid van binnen, dat het was als de voorraden water die verondersteld worden in de diepten van de aarde. Eens brak God de fonteinen van die grote diepte en toen bedekten zij de bergen tot meer dan twintig el erboven. Als God ooit Zijn vasthoudende genade zou terugtrekken en in onze harten de fonteinen van de grote diepten van onze overtredingen zou openbreken, dan zou dat een vloed zijn, zo enorm, dat het de hoogste toppen van onze hoop zou bedekken en de hele wereld in ons zou verdrinken in vreselijke wanhoop. Geen levend wezen zou gevonden worden in deze zee van kwaad. Het zou alles bedekken en het hele mensdom verzwelgen.
Ach, zegt een oude spreuk, “als iemand zijn zonden op zijn voorhoofd kon dragen, dan zou hij zijn hoed over zijn ogen trekken.” De oude Romein, die zei dat hij het fijn zou vinden om een raam in zijn hart te hebben, zodat iedereen naar binnen kon kijken, kende zichzelf niet. Als hij zo’n raam zou hebben gehad, dan zou hij snel gesmeekt hebben om een paar luiken en hij zou ze dicht gedaan hebben. Dat weet ik zeker, want als hij ooit zijn eigen hart zou hebben kunnen zien, het zou hem helemaal waanzinnig gemaakt hebben. Daarom bespaart God alle ogen behalve Zijn eigen, dat gezicht van een naakt mensenhart. Grote God, hier willen wij stilhouden en roepen, “Zie, ik was in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend. Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn, was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.”
Een tweede zaak, die voor ons nodig is om te verstaan, voordat wij onze fouten kunnen begrijpen, is Gods wet. Als ik die wet alleen eens even beschrijf, dan zult u meteen beseffen, dat u die nooit volledig zal kunnen begrijpen. De wet van God, zoals we hem lezen in de tien grote geboden, lijkt heel eenvoudig, heel makkelijk. Als we dan echter beginnen om de naakte voorschriften te gaan opvolgen, dan ontdekken we dat het voor ons totaal onmogelijk is om ze te houden. Onze verbazing neemt echter toe, als we ontdekken, dat de wet niet alleen bedoelt wat zij zegt, maar dat zij ook een geestelijke betekenis heeft. Zij heeft een dieper doel, dat wij op het eerste gezicht niet eens ontwaren. Het gebod “gij zult niet echtbreken” bijvoorbeeld, betekent meer dan alleen de daad op zich. Het verwijst naar ontucht en onreinheid van alle soort, zowel in daad, als in woord en gedachte. Om de uitleg van onze Heiland te gebruiken: “Zo wie een vrouw aanziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.” Zo is het met elk gebod. De letter alleen is niets, vergeleken met de gehele verbluffende betekenis en de grote ernst van de regel.
De geboden, als ik het zo mag zeggen, zijn als de sterren. Als we ze zien met het blote oog, dan lijken het heldere stippen. Als we er dichtbij konden komen, dan zouden we zien dat het oneindige werelden zijn. Ze zijn zelfs nog groter dan onze zon, en die is al zo enorm groot. Zo is het ook met de wet van God. Het lijkt slechts een lichtend punt, omdat we het van een afstand bezien. Maar als we dichterbij komen, daar waar Christus stond, en dan de wet inschatten, zoals Hij hem zag, dan vinden we hem enorm, onmeetbaar. “Uw gebod is zeer wijd.” Denk eens voor een ogenblik aan de geestelijkheid van de wet, zijn wijdte en ernst. De wet van Mozes veroordeelt de overtreding, zonder hoop op genade. Zonde, net als een molensteen, is om de nek van een zondaar gebonden en hij wordt in de diepten geworpen. Nee, de wet gaat over de zonde in gedachte; de overdenking van kwaad is zonde.
De doorgang van zonde door het hart laat de afdruk van ongerechtigheid erin achter. Deze wet geldt ook voor elke daad. Zij achtervolgt ons naar onze slaapkamer, gaat met ons mee naar de kerk en als het maar het kleinste teken van wankeling van het rechte pad der oprechtheid bespeurt, veroordeelt het ons. Als wij denken aan Gods wet, dan mogen we wel overweldigd worden door afschuw en neerzitten en zeggen: “Heere, wees mij genadig, want het houden van uw wet ligt totaal buiten mijn macht; zelfs het kennen van de volledige betekenis ervan te kennen, ligt niet binnen mijn bereik. Daarom, grote God, reinig ons van onze verborgen zonden – redt ons door Uw genade, want door de wet kunnen wij nooit gered worden.”
Zelfs al zou u deze twee zaken verstaan, dan zou u nog niet in staat zijn om deze vraag te beantwoorden; want om onze eigen fouten te verstaan, moeten wij in staat zijn om de perfectie van God te verstaan. Om een volledige indruk te krijgen van hoe zwart zonde is, moet u weten hoe helder en licht God is. Wij zien dingen door contrasten. U zult wel eens iets hebben aangeduid als wit, het leek voor u perfect wit. Toch was het mogelijk om iets te vinden dat nog witter was. Toen u meende het zuiverste wit te hebben gevonden, toen ontdekte u dat er nog iets gevonden kon worden, dat nog verder gebleekt was tot een hogere staat van zuiverheid.
Als wij onszelf met de apostelen vergelijken, dan ontdekken we dat wij niet zijn wat we zouden moeten wezen; maar als wij onszelf naast de zuiverheid van God konden plaatsen, o, wat een vlekken! Wat een vuiligheden zouden wij op ons oppervlak vinden! De volmaakte God is als een lichtende achtergrond om de zwartheid van onze zondige zielen te doen uitkomen. Voordat u uw eigen vuilheid kunt bevatten, moeten uw ogen in de onuitsprekelijke heerlijkheid van de Heilige geblikt hebben. Hij, voor wie de hemelen niet zuiver zijn – die Zijn engelen dwaasheid acht – u moet Hem kennen, voordat u uzelf kunt kennen. Denk daarom maar niet dat u ooit een volledige kennis van de diepten van uw eigen zonden zult verkrijgen.
Verder, hij die zijn eigen fouten wil begrijpen in al hun afschuwelijkheid, moet de geheimen van de hel verstaan. Wij moeten door die brandende mergel lopen, staan in het midden van de laaiende vlammen; nee, ze voelen. Wij moeten het venijn van de verwoesting voelen, terwijl het ons bloed in elke ader laat koken. Wij moeten onze zenuwen in vurige wegen voelen veranderen, waarlangs de hete voeten van pijn zullen snellen, die zich in bliksemvaart haasten. Wij moeten het bereik van eeuwigheid kennen en dan de onuitsprekelijke pijn van die toorn, die op de zielen van de verlorenen rust, voordat wij het afschuwelijke karakter van de zonde kunnen begrijpen. U kunt de zonde het beste meten met de straf. Vertrouw er maar op, dat God Zijn schepselen niet één foltering meer zal opleggen, dan dat gerechtigheid absoluut vereist. Er is niet zoiets als soevereine kwelling of soevereine hel. God rekt Zijn schepsel niet uit op een pijnbank als een tiran.
Hij zal hem geven wat hij verdient, en mogelijk, zelfs als Gods toorn op Zijn hevigst is tegenover zonde, straft Hij de zondaar niet zo zwaar als zijn zonde zou verdienen, maar slechts zoveel als moet. In ieder geval zal er geen greintje alsem teveel zijn in de beker van de verlorenen, dan de naakte rechtvaardigheid absoluut vereist. Dan, o mijn God, als Uw schepselen geworpen moeten worden in een meer, dat brandt van vuur en sulfer als de verloren zielen in een bodemloze put gedreven moeten worden, wat een afschuwelijk iets moet de zonde dan wel niet zijn. Ik kan die kwelling niet begrijpen. Toch ben ik me bewust dat mijn schuld het verdient, anders zou God mij er niet mee gedreigd hebben, want Hij is rechtvaardig en ik ben onrechtvaardig. Hij is heilig en recht en goed en Hij zou mij niet meer straffen dan mijn zonde absoluut vereist.
Nog eenmaal een poging om deze vraag van mijn tekst op ons hart te drukken. George Herbert zei het heel mooi: “ Hij, die de zonde wil kennen, laat hem naar de Olijfberg gaan. Hij zal er een Man zien, zo verwrongen van pijn, dat Zijn hele hoofd. Zijn haar. Zijn kleren bloederig zijn. Zonde was die pers, die pijn dwong om zijn wrede voedsel door elke ader te stuwen. “U moest Hem zien met Zijn rug opengereten door die vervloekte zweep. U moest Hem zien gaan op Zijn smartelijke weg door Jeruzalem. U moest Hem zien, terwijl de spijkers door Zijn handen en voeten gedreven werden. Uw ogen moesten de verschrikkingen van de dood vol tranen aanschouwen. U moest drinken van de bitterheid van alsem gemengd met gal. U moest staan in de dikke donkerheid met uw eigen ziel overvloeiend van verdriet, zelfs tot in de dood.
U moest zelf die akelige, aard- schokkende kreet uitroepen van “Lama Sabachtani.” U moest ook, net als Hij, het totale gewicht voelen van Gods almachtige toorn. U moest gemalen worden tussen de bovenste en onderste maalstenen van gerechtigheid en wraak. U moest de beker leegdrinken tot de laatste druppel en net als Jezus roepen: “Het is volbracht!” Anders zal u nooit al uw fouten kennen of de schuld van de zonde begrijpen. Maar dit is duidelijk onmogelijk. Wie wenst te lijden als de Zaligmaker leed en te verdragen de gruwelen die Hij verdroeg? Hij, gezegend zij Zijn naam, heeft voor ons geleden. De beker is nu geledigd. Het kruis staat niet langer opgericht voor ons, om daaraan te sterven. De vlam van toorn is voor iedere ware gelovige uitgeknepen. Nu is God niet meer boos op Zijn volk, want Hij heeft de zonde weggedaan door het offer van Zichzelf. Toch zeg ik het nogmaals, voordat wij de zonde zouden kunnen verstaan, moesten wij de omvang van die afschuwelijke toorn van God kennen, die Jezus Christus verdroeg. Wie dan kan zijn overtredingen bepalen?
3. Ik hoop uw geduldige aandacht nog enige momenten langer te mogen vasthouden, terwijl ik DE PRAKTISCHE TOEPASSING maak, door de lessen te noemen, die uit een onderwerp als dit gehaald kunnen worden.
De eerste les is: Zie dan de dwaasheid van alle hoop op zaligheid door uw eigen gerechtigheid. Kom hier, u, die op uzelf vertrouwt. Kijk naar de Sinaï, beef en wanhoop. U zegt, dat u goede werken doet. Helaas, uw goede werken zijn kwaad, maar hebt u geen kwade werken? Ontkent u dat u ooit hebt gezondigd? Ach, luisteraar, bent u zo dwaas om te beweren dat uw gedachten altijd rein zijn geweest, uw verlangens hemels en uw daden puur? Och, man, als dit al waar was, als u geen daadwerkelijke zonden had, wat dan van uw zonden van nalatigheid? Hebt u alles gedaan, dat God en uw broeder van u mochten verlangen? O, deze zonden van nalatigheid! De hongerigen, die u niet te eten hebt gegeven, de naakten, die u niet gekleed hebt, de zieken en zij, die in de gevangenis zijn, die u niet bezocht hebt. Onthoudt, het is voor zonden als deze, dat de bokken op het einde links gevonden worden. Niet voor hetgeen zij deden, maar voor hetgeen zij niet deden – de dingen, die zij ongedaan lieten – deze mensen werden in het meer van vuur geworpen. O, mijn luisteraar, stop met pochen; trek de pluimen uit uw helm; u opstandige, en kom met uw eer slepend in de modder en met uw mooie kleren bevlekt en belijd nu dat u geen gerechtigheid van uzelf hebt – dat u helemaal vuil bent en vol zonden.
Als deze ene praktische les maar geleerd werd, het zou genoeg zijn om de samenkomst van deze morgen goed te maken en een zegen zou gegeven worden aan elke ziel, die het geleerd had. Maar nu komen we bij nog een les: hoe ijdel is alle hoop op zaligheid door ons gevoel. Er is een nieuw soort wetticisme te bestrijden in onze christelijke kerken. Er zijn mannen en vrouwen, die denken, dat zij niet in Christus behoren te geloven, totdat hun zonden een zeker pijnlijk hoogtepunt bereiken. Zij denken, dat zij een zekere graad van berouw moeten voelen, een diep besef van nood, voordat zij tot Christus mogen komen. Ach ziel, als u niet gered kunt worden, totdat u al uw schuld voelt, dan zult u nooit gered worden, want u kunt het nooit weten. Ik heb u laten zien hoe totaal onmogelijk het is, dat u ooit in staat zult zijn om de hoogten en diepten van uw eigen verloren staat te ontdekken.
Mens, probeer niet door uw gevoelens zalig te worden. Kom en neem Christus aan zoals Hij is en kom tot Hem zoals u bent. “Maar dominee, mag ik komen? Ik ben niet uitgenodigd om te komen.” Ja, dat bent u wel. “Die dorst heeft, kome, en die wil, neme.” Geloof niet, dat de uitnodigingen van het Evangelie alleen aan bepaalde personen gedaan worden. Het zijn onbeperkte uitnodigingen. Het is de plicht van ieder mens om in de Heere Jezus Christus te geloven. Het is de ernstige plicht van ieder mens om Christus te vertrouwen, niet vanwege iets dat in de mens is of dat niet in de mens is, maar omdat hij bevolen is om het te doen. “Dit is het gebod van God dat gij gelooft in Jezus Christus, die Hij gezonden heeft.”
Vertrouw nu op Zijn dierbaar bloed en u bent gered en u zult Zijn aangezicht in de hemel zien. Houd op met gered te worden door gevoelens, want gevoelens zijn ontoereikend en een volledig invoelen van onze schuld ligt helemaal buiten ons bereik. Kom dan tot Christus, hard van hart als u bent, en neem Hem aan als de Zaligmaker van uw harde hart. Kom, arm, steenachtig geweten, arme ijskoude ziel, kom zoals u bent; Hij zal u warmen, Hij zal u doen smelten.
Nog een mooie gevolgtrekking – en dit zal zeker de laatste zijn – wat voor genade is dit, die de zonde vergeeft? – zonde zo groot, dat het meest verruimde verstand niet kan bevatten hoe afschuwelijk zij is? O, ik weet, dat mijn zonden reiken van het oosten tot het westen, dat zij als hoge bergen reiken tot aan de hemel. Maar dan, gezegend zij de naam van God, het bloed van Christus is ruimer dan mijn zonde. Die oeverloze vloed van Jezus’ verdienste is dieper dan de hoogten van mijn ongerechtigheden. Mijn zonde mag dan groot zijn, maar Zijn verdienste is nog veel groter! Ik kan mijn eigen schuld niet verstaan, laat staan ze uitspreken; maar het bloed van Jezus Christus, Gods lieve Zoon, reinigt ons van alle zonden. Er is oneindige schuld, maar ook oneindige vergeving – onmetelijke overtredingen, maar onmetelijke verdiensten om ze alle te bedekken. Wat, als uw zonden groter waren dan de hemel?
Dan is Christus nog veel groter dan de hemel. De hemel der hemelen kan Hem niet bevatten. Als uw zonden dieper waren dan de bodemloze hel? Dan is Christus’ verlossing toch nog dieper, want Hij is dieper afgedaald dan een mens ooit gedoken heeft, zelfs dieper dan verdoemde mensen in al de afschuw van hun ellende, want Christus ging tot het einde van de straf en dieper kunnen uw zonden nooit komen. O, oneindige liefde, die al mijn zonden bedekt. Mijn arme hoorder, geloof toch nu in Christus. God helpe u om te geloven. Mag de Geest u helpen om Jezus te vertrouwen. U kunt uzelf niet redden. Alle hoop op zelfredding is bedrog. Geef het nu op, stop met uzelf en neem Christus aan. Val in Zijn armen, gewoon zoals u bent. Hij zal u aannemen. Hij zal u redden. Hij stierf om dat te doen en Hij leeft om het te doen. Hij verliest geen ziel die zich in Zijn handen werpt en Hij maakt hen allen de Zijnen.
Ik denk dat ik u niet langer moet ophouden. Het onderwerp is er één, dat een grotere geest dan de mijne nodig heeft en betere woorden, dan die ik nu kan spreken. Laat het nogmaals en nogmaals weerklinken: dat, wat ik u allen toewens, is dit. Wij zijn zo vuil, dat onze vuilheid ons eigen verstand te boven gaat, maar nochtans, het bloed van Christus bevat oneindige kracht. Hij, die in de Heere Jezus Christus gelooft, is gered, al zijn zijn zonden nog zo vele. Maar hij die niet gelooft, moet verloren gaan, al zijn zijn zonden nog zo weinig.
God zegene u allen, om Christus wil.
Amen.