Ik ging voorbij de akker eens luiaards, en voorbij de wijngaard van een verstandeloos mens; en ziet, hij was gans opgeschoten van distelen. Spreuken 24:30-32
Met het hart van de van God afkerige luiaard is het niet beter dan in de wijngaard van de tragen. Hij bekommert zich niet om de roepstemmen tot bekering en geloof. Het is hem te veel moeite om met enige inspanning te denken aan zijn geestelijke belangen en de eeuwigheid. Hem is het een behoefte om alles luchthartig op te nemen en met samengevouwen armen rustig te kunnen voortdutten. Wat wordt er intussen van zijn inwendige mens en zijn levenswandel? Bij niet weinigen van zulke mensen tieren dronkenschap, onreinheid, hebzucht, nijd en trots en alle soortgelijk onkruid om het weligst, terwijl anderen, door hun omgeving in de band gehouden, op meer bedekte wijze hun lusten en hartstochten botvieren. Ons hart kan niet ledig zijn: de Christus óf satan heeft er woning. Wat u misschien uzelf poogt op te dringen, indien u niet voor de Heere bent, bent u tegen Hem. Het leven is een strijd, en hij die daarin niet aan de zijde van God staat, heult met Gods vijanden. Het is onmogelijk om aan een onbeschreven blad papier gelijk te zijn. Zolang Christus op u zijn Naam niet schreef, staat op u de naam van de satan als uw meester.