Dewijl wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig. 2 Korinthe 4: 18
De apostel Paulus was beslist geen Stoïcijn. Hij had niet alle menselijk gevoel onderdrukt, en van zichzelf een man van steen gemaakt. Integendeel, hij was buitengewoon gevoelig. Ge kunt er een overvloedig bewijs van zien, niet slechts in de Handelingen der Apostelen, maar ook in de toon van al zijn brieven, dat hij een zeer teer hart heeft. Hij voelt elke onvriendelijkheid scherp. Als een vriend hem verlaat, dan is hij er bedroefd om, en als vrienden hem een dienst bewijzen, dan is er in zijn dankbaarheid een oprechte ontroering. Ook is hij gevoelig voor armoede, gevoelig voor schande, gevoelig voor allerlei verdriet; die hij om Christus’ wil moet verdragen. Hij voelt ze, ge kunt zien, dat hij dat doet. Hij is geen onkwetsbaar man in een wapenrusting, hij is een mens van vlees en bloed: de pijl doorboort hem en doet hem pijn. Maar nooit tracht hij zich te ontrekken aan enig lijden als dat nodig is om zijn levenswerk te volbrengen. Zo ging hij gestadig voort, door kwaad gerucht en goed gerucht, door eer en oneer, op de ene tijd zich verheugend in de liefde van de kerken, en op een andere tijd smartelijk lijdend onder en de verdachtmaking van zijn apostelschap, zelfs onder zijn bekeerlingen.