Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen. Efeze 5:1
De verdeling van de Bijbelboeken in hoofdstukken en verzen is vaak zeer ongelukkig. In verdeling gedeelte van Paulus’ brief, waaraan wij onze tekst ontlenen, heeft ze gescheiden wat innig samenhangt en zich niet verdelen laat. De apostel heeft geschreven: ‘Zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus u mensen vergeven heeft. Zijt dan (of daarom)navolgers Gods, als geliefde kinderen.’ God heeft u vergeven, volgt Hem daarom na. Het is jammer dat door de verkeerde versverdeling de drangreden nu van de drang is afgescheiden.
Laat mij, alvorens verder te gaan, u herinneren dat het heden Hospitaals-Zondag is, en daar bijvoegen dat mijn tekst een aansporing, en wel een zeer sterke, is om, die huizen van barmhartigheid te ondersteunen. God wil dat wij goedertieren en barmhartig jegens elkander zullen zijn, en hoe kunnen wij goedertieren en barmhartig heten, wanneer wij geen zorg voor de lijdende armen dragen? Wanneer alle werktuigkundige en alle geneeskundige bekwaamheid voorhanden is om de lijdende behoeftigen te helpen, is het een schreiende schande als er bedden in het ziekenhuis ongebruikt zouden liggen wegens gebrek aan gelden.
Toch is dit, helaas, zo, en enige van die grote inrichtingen gaan onder schuld gebukt. Zelf mogen wij geen geneeskundige bekwaamheid of bedrevenheid in de ziekenverpleging bezitten, toch kunnen wij van het onze iets geven tot ondersteuning dergenen die hun leven aan de Christelijke arbeid van de genezing en heling wijden. Wij kunnen niet goedertieren en barmhartig zijn zonder naar vermogen bij te dragen tot zulke edele inrichtingen als onze hospitalen zijn.
De predikanten komen gewoonlijk met deze opwekking tot hulpbetoon aan het eind van hun preek, maar in deze warme dagen wordt men licht moe en mat, en daarom kom ik bij het begin van mijn rede met dat verzoek, opdat u niet traag en karig in uw geven zou zijn als de prediking is afgelopen. Alle mensen van godsdienstige zin dragen tot het algemene fonds bij, en wij mogen niet achteraan komen. Wanneer de collectezak rondgaat, ‘zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’ in de grootte van uw mildheid en de goedwilligheid van uw gaven.
De apostel dringt bij ons aan op geven en vergeven. Indien u navolgers Gods bent, geeft dan, want Hij geeft altijd. Geeft, want wanneer Hij niet genadig gaf, was het met ons leven uit geeft, want Hij geeft aan alle mensen mild en verwijt niet, en alle goede gaven en volmaakte giften dalen af van boven. Wees navolgers van God, de gestadige, edelmoedige Gever, Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Zijn Naam zij geloofd voor die onuitsprekelijke gave!
Dan volgt iets dat voor de meeste mensen een zware taak, maar voor elk Christen een genot is – ik bedoel vergeven. God heeft ons om Christus’ wil vergeven; Hij heeft onze overtredingen uitgedelgd als een wolk, onze zonden in de diepte van de zee geworpen en in de vergetelheid doen verzinken. Laat ons daarom allen gewillig alles vergeven wat ze tegen ons misdeden, zodat wij, onze knieën buigende, ongeveinsd zeggen kunnen: ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.’
Laat geven en vergeven de twee hoofdkenmerken van ons Christelijk leven zijn – geven ter voorziening in behoeften, vergeven van schuld; geven aan degenen die ons vragen, vergeven aan degenen die tegen ons misdeden. Laat ons door deze twee handelingen tonen dat wij wandelen in de liefde, zoals Christus ons heeft liefgehad. Hij heeft Zich voor ons overgegeven, en door Zijn dierbaar bloed hebben wij vergeving van onze ongerechtigheden. Laat ons derhalve op Gode behaaglijke wijze, in navolging van onze God, geven en vergeven. Dat is het gebod van onze God; laat het onze verlustiging zijn. Laat ons na deze inleiding nu tot onze tekst overgaan.
I. Laat ons, ten eerste, het ons hier voorgehouden voorschrift beschouwen: ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’ Al terstond merken wij op dat het ons roept tot werkdadigheid. De kinderen van de wereld kunnen er niet van zeggen dat het van te geestelijke, te gemoedelijke of te bespiegelende aard is. Het bij uitnemendheid werkdadig karakter van deze vermaning valt niet te ontkennen: ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’, want ze spoort tot handelen, tot aanhoudend handelen, en wel op de beste wijze, aan. ‘Zijt dan navolgers’, dat is: peinst niet enkel over God, in de mening van daarmee genoeg gedaan te hebben, maar brengt wat u overdacht hebt ook ten uitvoer.
Overdenking is een goede, heilige, heilzame bezigheid; ze zal u leren, sterken, troosten, uw hart verwarmen en uw ziel bevestigen. Maar u moet het niet bij overdenking laten, u moet het tot navolging van God doen overgaan. Laat uw geestelijk leven niet enkel knop en bloesem in godsdienstige overdenking, maar laat het vrucht in heilige handel voortbrengen. Laat het u niet genoeg zijn, uw ziel met overdenking te voeden, maar rijst van uw genotrijke maaltijd op en besteedt de kracht die u vergaderd hebt. Het zitten aan Jezus’ voeten moet door het wandelen in Jezus’ voetstappen gevolgd worden.
Ook zegt de tekst niet: ‘Zijt dan bewonderaars Gods.’ Dit moeten wij wezen en zullen wij zijn als oprechte Christenen. Alle reinen van hart, die alleen werkelijk God kunnen zien, zijn met diepe eerbied en bewondering voor Hem vervuld. Met de engelen roept elke begenadigde ziel uit: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen!’ ‘Er is niemand heilig gelijk de Heere!’ (1 Sam. 2: 2). Wanneer de besten van de mensen vergeleken worden met Hem, is hun heiligheid niets. ‘Wie is als U, o, Heere! verheerlijkt in heiligheid!’ Maar wij kunnen met die bewondering niet volstaan. De waarheid van die bewondering moet blijken uit onze nauwgezette, navolging. Een oude spreuk zegt ‘dat navolging de oprechtste soort van vleierij is.’ Ik wijzig die spreuk en gebruik haar in hoger betekenis:
Navolging van God is de oprechtste bewondering van God. Nooit kunnen wij geloven dat mensen God kennen en Zijn heiligheid hen bekoort, tenzij ze er naar staan om in de kracht die Hij verleent Hem na te volgen als geliefde kinderen. Evenmin dringt onze tekst op aanbidding aan, hoezeer ze een hoofdzaak uitmaakt. Aanbidding vloeit uit overdenking en bewondering voort en is een zeer hoge en edele werking van ‘t gemoed. Misschien is aanbidding de hoogst mogelijke dienst van God op aarde; ze is het werk van de heiligen en van de engelen voor Gods troon, en nooit zijn wij nader aan de hemel dan wanneer wij hen daarin hier beneden navolgen. Geliefden, laat uw gehele leven aanbidding zijn. Niet alleen zondag of op zekere uren en in onze bijeenkomsten, maar overal aanbidden door goede werken een wijze van God eren, die even wezenlijk en welbehaaglijk als de statigste openbare godsdienstoefening.
Herinnert u dat ‘gehoorzamen beter is dan slachtoffer’ – een heilig leven gaat alle plechtigheden te boven. Liefhebben is aanbidden; gehoorzamen is loven; handelen is God eren. Wanneer u navolgers Gods bent als geliefde kinderen, zal uw aanbidding blijken oprecht te zijn. Godverheerlijking niet van navolging vergezeld is geveinsd; ware aanbidding bepaalt zich niet tot enkel woorden, maar wanneer ze uit het hart voortkomt, beheerst ze de gehele natuur en openbaart ze zich in de dagelijkse wandel. Laat ons onze aanbidding over de hele dag uitstrekken, van het ogenblik dat wij onze ogen openen totdat wij ze ‘s avonds sluiten; wij moeten de Heere metterdaad aanbidden, door Zijn Woord te eerbiedigen, in Zijn geboden te wandelen en Zijn doen na te volgen.
Verder, dit voorschrift merkt ons als kinderen aan, beschouwt ons zoals wij zijn; en wanneer wij nederig van hart zijn, zullen wij dankbaar zijn dat het dit doet. Sommige mensen zijn zeer hooggevoelend; gemeten met hun eigen maatstaf zijn ze grote mannen, en daarom moeten ze iets bijzonders zijn en zichzelf een weg banen. Ons wordt niet voorgehouden iets dergelijks te doen; het pad is voor u bereid. ‘Zijt dan navolgers.’ Deze leer komt overeen met die, welke wij aan de kinderen op school inprenten. U, mijn jongen, behoeft geen schrijfmethode uit te denken; u hebt een veel lichter taak; houd u aan uw voorbeeld, maak elke letter na, ja elke trek en haal van de hand van uw meester. Schoolkinderen kunnen enkel leren door navolging, en wij allen zijn scholieren.
Het mag iets begeerlijks schijnen, het hoofd van een schilderschool te zijn, maar het eerste wat een jong kunstenaar te doen heeft is navolgen, kopiëren. Die niet kopiëren kan, kan niets oorspronkelijks leveren. Gelooft dat vast. Sterk heb ik meermalen in jonge predikanten gehoord dat ze iemand navolgden, maar ik meen dat dit in hun eerste begin niet zo berispelijk is. Wat is natuurlijker dan dat Timotheüs allereerst Paulus’ wijze van spreken moest overnemen? Hoe zou iemand een kunstenaar kunnen worden, indien hij zich niet aan enige schilderschool verbond en onder de leiding van enige meester werkte? Hij mag tot de Franse, de Italiaanse of de Vlaamse school behoren, maar hij moet beginnen met leerling, met navolger te zijn, zelfs al ontwikkelt hij zich tot leidsman. Als hij een goede leiding gehad en veel gewerkt heeft, kan hij zijn meester wel boven ‘t hoofd groeien, maar hij moet beginnen als zorgvuldig kopiist.
Hier nu wordt u geroepen navolgers te worden, maar de Meester is er zulk Één, dat u nooit in staat zult zijn alles te leren wat Hij kan onderwijzen, en nog veel minder een betere weg te banen. Al was u onsterfelijk, toch zult u in alle eeuwigheid uw voorbeeld niet overtreffen. Want er staat geschreven: ‘Zijt dan navolgers Gods.’ Luistert, u jagende geesten; indien u oorspronkelijk moest zijn, dan zou de wonderbaarste oorspronkelijkheid in deze wereld voor het menselijk wezen hierin bestaan, een juiste afdruk van Gods beeld te zijn; dan zou er, inderdaad van zelfstandigheid en oorspronkelijkheid sprake bij hem kunnen zijn. Want hij zou dan Hem gelijk zijn, Wiens naam is ‘Wonderlijk’. Toen onze Heere Jezus op aarde het beeld van God te aanschouwen gaf, was Zijn leven zo eenvoudig, als oorspronkelijk, dat de wereld Hem niet kende, zich Hem niet verklaren kon. Men stond ontzet, verlegen, op het gezicht van die Ene, Die de Vader zo gelijk was.
Zijn leven verbaasde de mensen, als de wonderbaarste verschijning die ze ooit gezien hadden. En wanneer wij getrouwe navolgers Gods zijn, zal ook onze eigenaardigheid zich boven het alledaagse verheffen als het verheven beeldwerk boven het doek van de schilder, en wij zullen voor velen ‘als een wonder’ zijn. U ziet het is een verootmoedigende vermaning, die alleen mensen met een kinderlijk gemoed gezind zijn ter harte te nemen. Wijselijk richt de Schrift haar alleen tot dezulken: ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’; indien u Zijn kinderen niet bent, kunt u Hem niet navolgen, en zult u het zelfs niet begeren te doen.
Merkt voorts op, dat terwijl het ons verootmoedigt, dit voorschrift ons adelt. Want het is iets groots, navolgers Gods te zijn. Het is een eer, de geringste navolger van zulk een Leidsman te zijn. Daar is een tijd geweest dat men er een eer in stelde Homerus te bestuderen en door zijn krijgshaftige dichtstukken de heldengeest aan te wakkeren. Alexander voerde de dichter Ilias in een met juwelen omzet kistje bij zich en zijn leven als krijgsman vloeide uit zijn navolging van de oorlogen van de Grieken en Trojanen voort. Veel edeler zucht dan die in oorlogen uitblinkt bezielt ons; wij verlangen de God van de vrede na te volgen, Wiens naam liefde is. In later eeuw, toen het mensdom minder wild en woest begon te worden en er onder de meer beschaafde geesten een strijd over denkbeelden en begrippen gevoerd werd, stelden duizenden bij duizenden er een eer in leerlingen van de machtige Stagiryte, de nieuw Aristoteles, te zijn.
Eeuwlang heerste hij oppermachtig over de gedachten van de mensen, en studenten volgden hem slaafs, totdat er een grotere dan hij opstond en door een meer ware wijsbegeerte de menselijke geest vrijmaakte. Tot de huidige dag toe echter blijven onze geleerde mannen navolgers, en zo bestaat er in de wijsbegeerte evengoed als in de klederdracht een model. Maar het strekt niet tot eer een gebrekkig voorbeeld te volgen.
Maar o, geliefden, wie zijn God zoekt na te volgen jaagt iets edels na. Hij zal opvaren als op adelaarsvleugelen. Wij strekken ons uit naar oneindige goedertierenheid, wij jagen zedelijke volmaaktheid na. Wij verlangen ‘onberispelijk en oprecht te zijn, kinderen Gods, onstraffelijk, in het midden van een krom en verdraaid geslacht’. Maar gelijkt God oneindig meer dan dat is, zijn wij geroepen tot meer onberispelijkheid in heilige wandel. Afstaan van ongerechtigheid is niet genoeg, wij moeten vervuld worden met alle goedheid door de Geest van God. Is dit niet een doel, waard om te worden nagejaagd? Oordeelt zelf welk een genade het moet zijn, die in staat is ons tot die hoogte op te voeren.
O, engelen, wat heerlijker taak kon u worden opgedragen? Welke hogere begeerte kunt u kennen? Gods eniggeboren Zoon, Die nu Heere is van allen, vertoont in Zijn heerlijkheid het beeld van Zijn Vader, zoals Hij op aarde zozeer het evenbeeld van God te aanschouwen gaf, dat Hij zeggen kon: ‘Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien.’ ‘Ik doe altijd’, verklaarde Hij, ‘wat Hem welbehaaglijk is.’De volmaakte Zoon van God is gelijk aan Zijn Vader, in heiligheid. U ziet uw roeping, broeders; door God Zelf wordt u uitgenodigd tot een hoge plaats in de rang van het geestelijke leven op te klimmen. Neemt in dit opzicht plaats in de hoogste rij. wees navolgers, maar ziet wel toe, dat u geen onvolmaakt voorbeeld kiest. ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’
Terwijl het ons adelt, stelt dit voorschrift ons op de proef, stelt het ons in menig opzicht op de proef. ‘Zijt dan navolgers Gods.’ Dit stelt onze kennis op de proef. Iemand kan niet navolgen wat hij nooit gezien heeft. Die God niet kent, kan Hem onmogelijk navolgen.
Kent u God, mijn hoorders? Bent u boetvaardig tot Hem gekomen? Hebt u ooit met Hem gesproken in het gebed? Hebt u gemeenschap met hem geoefend in Christus? Kunt u zeggen: ‘Ik stel de Heere gedurig voor mij?’ U kunt onmogelijk een voorbeeld navolgen, zonder het oog op dat voorbeeld gevestigd te houden en enige verstandelijke kennis te bezitten van wat het is. Wij moeten een geestelijke voorstelling van God hebben of wij kunnen Hem niet navolgen; vandaar de onmis- baarheid van de Heilige Geest. Hoe kunnen wij de Heere kennen, zonder dat de Geest Hem in ons openbaart?
Wat meer is, dit voorschrift stelt onze liefde op de proef. Indien wij Hem liefhebben, zal die liefde ons dringen Hem na te volgen. Maar uit een andere drangreden zullen wij dat niet doen. Al snel nemen wij iets over van wie wij liefhebben. In het huwelijksleven zullen echtgenoten, die elkander werkelijk liefhebben, maar aanvankelijk grotelijks verschillen, in de loop van de jaren allengs meer overeenstem- men. Overeenkomst is de natuurlijke uitwerking van de liefde. Wanneer wij God in waarheid liefhebben, zullen wij uit kracht van die liefde door de Heilige Geest meer en meer aan Hem gelijk worden. Als wij de Heere niet lief hebben, zullen wij Hem niet navolgen, maar indien wij Hem inderdaad lief hebben, zullen wij met David uitroepen: ‘Mijn ziel kleeft U achteraan, Uw rechterhand ondersteunt mij.’
Onze tekst doet meer dan dit: hij stelt onze oprechtheid op de proef. Indien iemand geen oprecht Christen is, zal hij zich om zijn leven niet bekommeren. Maar als het op nauwgezet volgen aankomt, moet iemand zorgvuldig zijn. ln het denkbeeld van navolging ligt nauwlettende zorg opgesloten. Men kan geen document kopiëren zonder elk woord nauwkeurig over te brengen en na te schrijven. Als ik ga zitten om een artikel uit mijn eigen gedachten te schrijven, heb ik niets anders te doen dan mijn eigen weg te volgen en dan is mijn werk zoals het uitvalt. Maar wanneer ik iets uit een boek heb over te schrijven, dan moet ik noodzakelijk op elke regel acht geven en alles oplettend overbrengen, want anders geef ik de schrijver niet terug wiens woorden ik overschrijf. Hoe oplettend heeft een ‘kunstenaar, die naar de natuur schildert, te zijn bij elke trek, of hij zal zijn schilderij bederven. Als een beeldhouwer een namaaksel van een oud beeld vervaardigt, moet hij zijn ogen goed open houden en elke lijn en elke trek nauwkeurig weergeven.
Mijn vriend, u kunt God niet navolgen, wanneer u tot die soort van Christenen behoort, die gewoonlijk in een toestand tussen slapen en waken verkeren, met het ene oog een weinig open en het andere gesloten. Zulke mensen leiden een slordig leven en hebben een kansberekenings-godsdienst, die goed of die verkeerd kan uitvallen, maar waarin hij bestaat kunnen ze niet zeggen, want ze onderzoeken hem nooit voor zichzelf.
Zulke mensen leven op goed geluk voort en gaan des avonds nooit hun leven van die dag eens na om hun gebreken te leren kennen. Zulke mensen die raak of mis spelen met de heiligmaking, kunnen verzekerd zijn verkeerd te zullen uitkomen. Maar wie het ernst is zal er biddend en nauwlettend op bedacht zijn metterdaad een navolger van God te mogen worden. Hij zal dus om de bijstand van de Heilige Geest smeken, en alzo in heiligmaking wandelen.
Bovendien, het voorschrift stelt ons op de proef of wij onder de wet dan wel onder de genade leven. ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’; niet als slaven die hun meester volgen, tegen hun wil, vrezende voor het klappen van zijn zweep. Maar gewillig, uit liefde, zoals kinderen dat doen. U behoeft uw kinderen niet aan te sporen u na te volgen; ze doen ‘dat tot in hun spelen toe. Zie hoe de knaap op zijn stok of hobbelpaard rijdt, en het meisje dat haar huishoudelijke moeder nabootst. Men ziet het predikantszoontje zich bezig houden met te preken zoals zijn vader, en u herinnert u het schilderij van het kleine meisje, dat met een foliobijbel voor zich en een ouderwetse knijpbril op de neus, zegt: ‘Nu ben ik grootmoeder.’ ze doen ons na uit drang van de natuur, ze kunnen het niet helpen.
Zo moet de heiligmaking van de echte Christen zijn. Hij is van boven geboren en daarom is zijn burgerschap, zijn wandel, in de hemelen. Zijn navolging van God vloeit uit zijn gemeenschap met God voort. Heiligmaking moet onwillekeurig, uit innerlijke aandrang zijn, anders is ze onecht. Wij kunnen niet tot heiligheid worden gedreven als het paard voor de ploeg. Wij moeten een vermaak in Gods wet hebben naar de inwendige mens. ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’, omdat u niets beters kent dan uw Vader gelijk te zijn, en geen eerzucht in de wereld hebt die, te vergelijken is met uw verlangen om heilig te zijn zoals God heilig is, overeenkomstig het woord:’wees dan gij mensen volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’Woont die geest van het kindschap in u? Brandt u van begeerte naar heiligheid? Of is zonde uw lust en de dienst van de Heere u tot last? Waar uw lust is daar is uw hart. Indien het kwade uw lust is, bent u geenszins kinderen van God, en kunt u Hem niet navolgen noch Hem in enig opzicht welbehaaglijk dienen. De Heere make ons tot navolgers van Hem, zoals kinderen van nature hun ouders navolgen.
Terwijl het ons aldus op de proef stelt, steunt ons dit voorschrift in hoge mate. Het is voor een mens van groot belang, te weten wat hem te doen staat, want dan wordt hij op een effen pad geleid tegenover zijn vijanden. Wat een voorname hulp, een duidelijke kaart en een trouw kompas te hebben! Wij hebben slechts te vragen: ‘Wat zou onze hemelse Vader in dit of dat geval doen?’ en wij weten terstond wat ons te doen staat. Voor zover het ons gegeven is God na te volgen is onze weg vlak.
Wij kunnen God niet navolgen in Zijn macht, of overaltegenwoordigheid, of alwetendheid. Sommige van Zijn eigenschappen zijn onmededeelbaar en van deze mogen wij zeggen: ‘Zij zijn hoog en wij kunnen er niet bij.’ Maar deze worden in het voorschrift dan ook niet bedoeld. Schepselen kunnen hun Schepper niet navolgen in Zijn Goddelijke eigenschappen, maar kinderen kunnen hun vader in zijn zedelijke eigenschappen navolgen. Door de hulp van de Geest van God kunnen wij onze God navolgen in Zijn rechtvaardigheid, gerechtigheid, heiligheid, reinheid, waarheid en getrouwheid. Wij kunnen zachtmoedig, vriendelijk, verdraagzaam, barmhartig, vergevingsgezind worden. In één woord, wij moeten wandelen in de liefde, zoals Christus ons liefgehad heeft.
Een andere zegen is dat het ons ondersteunt in onze toestand. Want wanneer wij iets doen omdat wij God navolgen, en er rijst een bezwaar, dan verontrust ons dat niet, en nog minder brengt het ons in verwarring. Wanneer wij een heilig leven aanvangen, mogen wij niet verwachten dat iedereen ons zal toejuichen, maar moeten er op rekenen dat ze ons zullen beoordelen en aanmerkingen maken. Maar wanneer dan hun oordeelvellingen zich laten horen, worden wij gesteund door te bedenken dat degenen die deze navolging afkeuren, eenvoudig de kopie bedillen, indien namelijk de navolging goed was. Die God navolgt, moet er zijn hoofd niet met breken wat goddelozen van de weg van zijn leven denken. Een zuiver geweten is hun deel, wanneer wij in alle dingen getracht hebben God te behagen.
Van het eerste deel van mijn rede wens ik af te stappen, na nog een enkele opmerking: dit voorschrift is van grote betekenis voor onze ‘bruikbaarheid: ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’ Ik weet niets wat ons zo tot heil van onze medemensen maken kan maken. Welke roeping hebben wij in de wereld? Is het niet dat wij de mensen leren God in gedachtenis te houden, die ze zozeer geneigd zijn tt vergoten? Indien wij navolgers Gods zijn, als geliefde kinderen, zullen ze genoopt worden tot de erkenning dat er een God is, want ze zullen Zijn gezindheid in ons opmerken.
Ik heb eens gehoord van een godloochenaar, die zei dat hij tegen alle bewijzen iets kon inbrengen, uitgenomen tegen het voorbeeld van zijn Godvrezende moeder: daar kon hij niet tegen op. Een oprecht vroom Christen is een afstraling van Gods heerlijkheid en een getuigenis voor het bestaan en de goedheid van God. Men kan niet ontkennen dat er een God is, zolang men Zijn dienaren voor ogen heeft, met het gewaad van Zijn heiligheid bekleed.
Wij moeten niet alleen de zorgelozen waarschuwen, maar ook de onwetenden onderwijzen door onze wandel en ons spreken. Wanneer ze ons in ons doen en laten nagaan, en zien hoe wij wandelen, moeten ze iets uit God aan ons waarnemen. Godzalige mensen zijn de Bijbels voor de wereld: ze grijpt niet het eerst naar de Schrift, maar ziet allereerst op ons leven.
Broeders, getrouwe navolging van God moet onze godsdienst tot eer verstrekken. De van God vervreemden mogen die nog haten, maar ze moeten hem niet kunnen verachten. Hoe meer de ongelovigen genoopt worden tot de erkenning dat onze godzalige wandel het gevolg is van ons geloof, hoe minder ze daartegen kunnen inbrengen. De Christennaam zou niet zo vaak ongunstig besproken worden, wanneer ons leven niet zo verkeerd was.
Een heilige wandel is de ware prediking, een prediking van de vruchtbaarste soort. Welk een steun is het voor een prediker, mensen rondom zich te hebben, die dagelijks in hun gezin en beroep getuigen van God zijn. Wanneer de leraar op zijn gemeente kan wijzen, zeggende: ‘Ziehier wat de genade Gods kan uitwerken! Aanschouw in het leven van de leden van onze gemeente wat de Geest van God kan tot stand brengen’, – dan zal hij een onweersprekelijk bewijs hebben om de tegenspreken de mond te stoppen. Zei de Heere niet: ‘Gij zult mijn getuigen zijn?’ Hebben wij niet de roeping om in deze wereld van onze Heere te getuigen? Hoe kunnen wij betrouwbare getuigen zijn in haar oog, wanneer ons leven niet rein is? Een onheilig belijder is een bron van twijfelzucht en ongeloof en een belemmering voor het Evangelie. Indien wij voor de mensen een zegen wensen te zijn zoals God hen zegent, moet ons leven ook overeenkomstig het Zijne wezen. Daarom, ‘zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’
II. In de tweede plaats nodig ik, geliefde vrienden, u uit, om onder inwachting van Gods ondersteunende genade, de drangreden te overwegen. De draagreden is deze:’Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.’
Ten eerste als kinderen. Is het een natuurlijke aandrift bij kinderen hun ouders na te volgen, toch zijn er uitzonderingen, want sommige kinderen zijn het tegenovergestelde van hun ouders, misschien door de ondeugden van andere bloedverwanten na te volgen. Absalom volgde zijn vader David niet na, evenmin was Rehabeam een afdruk van Soveralo.
Ten opzichte van Gods kinderen is het een noodzakelijkheid dat ze hun Vader volgen. Want op geestelijk gebied heerst de regel dat het gelijke het gelijke zoekt. Die het boze doen, Zijn kinderen van de boze. Boven allen twijfel staat vast dat het leven de openbaring is van de aard of de natuur. Die leven in de vreze Gods en rechtvaardig in Christus Jezus, die in Hem geloven, die Zijn kinderen Gods; en niettegenstaande ze zondigen, hebben ze toch de zonde niet lief, maar betreuren ze.
Heilig leven is het bewijs van wedergeboorte, buiten dat bestaat er geen. ‘Aan hun vruchten zult u hen kennen’ is een algemeen toepasselijke regel. Gods kinderen moeten op Hem gelijken. Met al hun fouten en afwijkingen, moet hun leven, als geheel genomen, een navolging van God zijn. De navolging mag gebrekkig wezen, niettemin moet het een navolging zijn. Tot ieder van de hier aanwezigen, die de naam van Christenen dragen en belijden kinderen van God te zijn, zeg ik dat ze op hun Vader moeten gelijken, ofwel Zijn Naam moeten laten varen.
U kent de oude geschiedenis van de soldaat in het leger van keizer Alexander de Grote, die ook Alexander heette, maar die sidderde tegen de aanvang van de strijd. Toen zei keizer Alexander: ‘Laat uw lafhartigheid varen of uw naam.’ Zo zeg ik tot degenen die onheilig, onrein, onzuiver, liefdeloos, onheus zijn: Volg God na of houd op de naam van kind van God te voeren. Waartoe is het nodig uw zonde te vergroten door een hoedanigheid voor te wenden die u niet bezit? Wandelt gelijk Christus gewandeld heeft of noemt u geen Christenen. Volgt Judas niet na, indien u een tweede’zoon der verderfenis’ wilt worden.
De drangreden dus is, dat indien wij kinderen zijn, wij ook onze Vader moeten navolgen. Maar er wordt ook gezegd: ‘als geliefde kinderen.’
Is dit geen tere, maar sterke drangreden? Hoe grotelijks heeft God ons daarin Zijn liefde betoond, dat Hij gewild heeft dat wij Zijn kinderen zouden zijn. ‘Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods zouden genoemd worden.’Het voorop geplaatste woord ‘ziet’ geeft de indruk van een wonder. Verwondert het u niet met het oog op uzelf, dat u een kind van God genaamd wordt?
Welk een liefde die u verkoor toen u dood wast in de zonde en de misdaden, en u het leven met God deelachtig deed worden. Herinnert u zich het Schriftwoord: ‘Zovelen Hem aangenomen hebben, heeft Hij de macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven?’ Welk een liefde, die zich openbaarde in uw nieuwe geboorte en uw aanneming, waardoor u dus de natuur en de staat van een kind van God geschonken werd. Ja wat meer is, is er ooit sedert u een kind geworden bent, aan een kind zoveel tere liefde van zijn vader ten deel gevallen, als door u ervaren is? Ziet, Hij handelt met u als met zonen. U zou niet wensen dat God Zijn houding jegens u veranderde, omdat Hij zich jegens u gedraagt zoals Hij dat doet jegens hen die Zijn Naam liefhebben.
Ziet hoe Hij gehandeld heeft ten aanzien van uw zondige gedragingen. Welk een geduld heeft Hij gehad met uw misdrijven en tekortkomingen! Hoe heeft Hij u van dag tot dag verzorgd, u geholpen in alle moeilijkheden, en u al uw zonden vergeven. Ik weet niet wat u, geliefde broeders, te zeggen hebt, maar dit kan ik wel zeggen, dat ik verbaasd sta en verwonderd over Gods liefde jegens mij; ik ben aan Zijn genade ontzaglijk veel ja alles, alles verschuldigd. Is dit met u niet evenzo? Wees dan navolgers van uw Vader, want hoe meer een kind zijn Vader liefheeft, des te meer bewondert hij zijn Vader en des te sterker verlangt hij Hem in alles gelijkvormig te worden. Dat het zo bij u allen zij!
Intussen ligt in dit woord ‘als geliefde kinderen’ nog iets anders. Een vader heeft al Zijn kinderen lief, maar men kan niet zeggen dat hij allen in elk opzicht even lief heeft, want het één maakt dat hij hem wel liever moet hebben dan de anderen. U hebt een geliefde zoon, die u na aan het hart ligt. Welk een volgzaam kind is hij. U hebt een ander kind; hij is uw kind en u hebt hem lief, en u besteedt alle zorg aan hem, maar hij begaat allerlei dwaasheden. Hij verschijnt weinig in uw ogen en u bent er niet bijzonder op gesteld hem de hele dag bij u te hebben. Het eerste, kind heeft u van ganser harte lief en legt er zich op toe u genoegen te doen. Hij is gehoorzaam. Hij is zo tevreden en gelukkig. In alles is hij een genoegen in het huis. De harten hechten zich aan uw Jozef, meer dan aan uw weerstrevige jongen: u trekt hem in niets boven uw andere kinderen voor en draagt zorg hun geen aanleiding tot jaloersheid te geven; toch moet u wel een bijzondere en inniger liefde gevoelen als u aan hem denkt dan aan het tegenstrevende kind. U kunt het niet helpen, dat uw hart warm voor hem klopt; zijn gehele gedrag is van die aard dat hij de zoon van uw rechterhand wordt, en een bijzondere plaats in uw hart krijgt, – in één woord hij is één van die zoons, welke onze tekst ‘geliefde kinderen’ noemt.
Eveneens heeft de Heere zekere geliefde kinderen. De uitlegkundige Trapp zegt: ‘God heeft slechts weinig zulke kinderen.’ Ik vrees dat deze opmerking van de oude Schriftverklaarder juist is, en dat weinigen de Heere zo navolgen als ze moesten. Toch geven sommigen van weinig kinderen zich van heler harte aan Hem, zijn stipt en teer in gehoorzaamheid en wandelen in zulk een innige gemeenschap met Hem, dat ze de naam van ‘geliefde kinderen’ mogen dragen.
Broeders, staat daarnaar! Hierin ligt uw geluk, hierin is de hemel op aarde! Niet slechts kinderen, maar geliefde kinderen te zijn, is een voorsmaak van de eeuwige gelukzaligheid. Onze Heiland had discipelen, maar van sommige zei Hij: ‘Gij zijt werkelijk Mijn discipelen.’ Wees dat! Mag u de Heilige Geest daartoe bereiden!
Om ons heen leven hele scharen van derderangs Christenen. O, mochten er meer eersteklas gelovigen zijn! Er zijn velen die in het huis van de Vader schijnen te komen tegen de maaltijd om een bete brood en dan weer de wereld in te gaan. Ik raad u in één opzicht de oudste broeder in de gelijkenis na te volgen, tot wie zijn vader zei: ‘Kind, u bent altijd bij mij en al het mijne is het uwe.’ ‘Welzalig zij die wonen in Gods huis.’ O, dat u met David mocht leren betuigen: ‘Ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.’ Wees dus navolgers Gods in die hoge betekenis, dat u geliefde kinderen wordt, wier enige gedachte is, hoe ze hun Vader zullen behagen; wier enige droefheid is, Hem te bedroeven; wier enige schoonheid is, Hem te gelijken.
III. In de derde plaats wens ik, geliefde vrienden, u te bemoedigen. Mij dunkt ik hoor sommigen zeggen: ‘o, die navolging van God gaat boven ons bereik. Hoe zouden wij God kunnen navolgen?’ Ik wil u moed inspreken, door u enige wenken te geven, die u voor u zelf in toepassing kunt brengen.
Ten eerste. God heeft u reeds tot Zijn kinderen gemaakt. Ik zeg tot degenen onder u die geloven: u bent zonen en dochteren van God. Het grootste werk is geschied. Om navolgers van God te kunnen zijn, als geliefde kinderen, moeten wij eerst Zijn kinderen zijn: en dat is reeds tot stand gebracht. U zou u zelf niet tot kinderen van God hebben kunnen maken, maar Hij heeft dat voor u gedaan. ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods.’ Het moet lichter zijn de Vader na te volgen dan een kind van Hem te worden. U kunt een vreemd kind als het uwe aannemen, en het uw eigen kind noemen, maar u kunt het niet tot uw wezenlijke afstammeling maken, wat u ook doen mag. Maar de Vader ‘heeft ons wedergeboren tot een levende hoop.’ Wij zijn ‘niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren.’En door deze nieuwe geboorte zijn wij vernieuwd naar Zijn beeld.
Zo ligt dus het grootste gedeelte van de zaak, de onoverkomelijke berg van moeilijkheden, achter ons, en wat mij nog overblijft is onze ‘redelijke godsdienst.’ Zou en moet een kind zijn Vader niet navolgen? Zal het zich daartoe niet van nature gedrongen gevoelen? Herinneren wij ons voorts dat God u reeds Zijn natuur deelachtig heeft gemaakt. Zegt de apostel in betrekking tot ons wezen niet, dat ‘ons de grootste en dierbaarste beloften geschonken zijn, opdat wij der Goddelijke natuur zouden deelachtig worden, nadat wij ontvloden zijn het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid?’ Nu schiet u niets over dan die nieuwe natuur overeenkomstig haar eigen aard te laten werken. Een fontein van levend water is binnen in u, daarom verblijdt u. Laat het heilige dat in u geboren is nu de troon innemen en het lichaam van deze dood aan zich onderwerpen. Bidt God dat Hij u daartoe sterke.
Mij dunkt aan de nieuwe natuur de heerschappij af te staan is een gering iets in vergelijking van het mededelen van die natuur. Een rein hart en een oprechte geest zijn in die nieuwe natuur u geschonken; laat haar dan ook uitkomen in een reine wandel en oprechtheid van gemoed. Het levende en onverderfelijke zaad moet een oogst van goede werken voorbrengen; bevochtig het met uw gebed en waakzaamheid.Gedenkt waarvan u uitgevallen bent en bekeert u en doet de eerste werken.
Verder, de Heere heeft u Zijn Geest geschonken om u te hulp te komen. ‘De Geest komt ook onze zwakheden mede te hulp.’ Vergeet dat nooit. Dingen die bij mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God. De Geest woont in onze harten, en deelt leven mede aan onze natuur. De schoonste harp die u ooit gezien hebt had geen muziek in zichzelf, maar moest door de vingers van een harpenaar bespeeld worden. Maar de Heilige Geest maakt ons tot levende harpen, die uit zichzelf een natuurlijke en onwillekeurige melodie voortbrengen. Is dit geen wonder?
Wij hebben buiten ons geen kracht om heilig te leven, want Gods Geest woont in ons en werkt in ons, en schept in ons ‘al wat rein en liefelijk is en wel luidt.’ Welk een zegen, in de navolging van God de zalving van de Heiligen te hebben en door Hem onderwezen te worden.
De Heilige Geest is de Geest van God, en daarom kan Hij ons onderwijzen in de navolging van God. Hij is ook de Geest van de heiligmaking en niemand kan beter onze heiligheid uitwerken. Verblijdt u! Met zulk een helper kunt u niet falen.
Bedenkt bovendien, geliefde vrienden, dat de Heere u Zijn gemeenschap vergunt. Indien wij iemand moesten navolgen en wij konden hem niet zien, zou dat een moeilijke taak zijn. Maar in dit geval kunnen wij ons dicht bij God aan sluiten. Wij kunnen onze binnenkamer sluiten en met God alleen zijn wanneer wij willen; wij kunnen zelfs de hele dag met God wandelen. Onder welke meer gunstige omstandigheden konden wij verkeren voor de navolging van onze God? Nabij God te verkeren brengt navolging te weeg. Hoe meer u God ziet hoe meer God in u zal gezien worden. U kent het Perzische sprookje van de geurige kleiaarde? Eens vroeg iemand haar: ‘U aardkluit, hoe komt u toch aan uw liefelijke geur?’ En ze antwoordde: ‘Vroeger was ik maar een gewone aardkluit, maar ik heb lang in de geurige omgeving van een roos gelegen en zoog haar geur in en werd daardoor zelf welriekend.’
O, wanneer u meer met God omgaat in ogenblikken van stille afzondering en in alle omstandigheden van uw leven in Zijn nabijheid verkeert, zult u naar Zijn beeld veranderd worden. Zo zeker als het zegel zich afdrukt in de was, zal de Heere Zijn beeld op u drukken wanneer u wandelt in Hem.
Deze gedachte moet u aanvuren om te bedenken dat u navolgers van God moet zijn of anders de hemel niet kunt binnengaan, want het is één van de vele liefelijkheden van de hemel, Christus gelijk te wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. ‘Zij zijn onberispelijk voor de troon Gods.’ ‘Hun namen zullen op hun voorhoofden geschreven staan’; dat wil zeggen Gods beeld zal op hen staan uitgedrukt. Datgene nu wat onze eeuwige bestemming zal zijn moet onze dagelijkse begeerte en lust uitmaken. Wij moeten de heiligmaking najagen ‘naar de werking van de sterkte van Zijn macht.’ Wij moeten duidelijke afdrukken worden van God, opdat wij ons in eeuwige gemeenschap met Hem mogen verblijden.
IV. Na aldus ons onderwerp van verschillende zijden beschouwd te hebben, wensen wij met enige gevolgtrekkingen te besluiten. Ik heb tot hiertoe alleen als tot gelovigen gesproken. Maar in onze tekst ligt een gevolgtrekking voor zoekende zielen uitgedrukt. ‘Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen’; wat moet ik hieruit afleiden?
Ik leid hieruit af dat God bereidwillig is te vergeven degenen die tegen Hem misdreven hebben. O, u, die de vergeving niet deelachtig bent, luistert naar dit woord: De Heere is bereidwillig om u vergeving te schenken. Wij worden geroepen om ons God tot voorbeeld te stellen, maar indien Hij niet gezind was ons onze zonden te vergeven, kon Hij geen voorbeeld voor ons zijn. Wij worden geroepen om gaarne de beledigingen van anderen te vergeven; wanneer wij dus geroepen worden tot navolging van God ligt daarin opgesloten dat Hij bereidwilliger is om te vergeven dan wij het kunnen zijn.
O, u, die tot hiertoe met zonde beladen bent, wilt toch, wat ik u bidden mag, hierop letten. Denkt eens dat ik u bad uw aardse vader na te volgen in de vrijwillige en volkomen vergeving van wat anderen tegen hem misdreven. Dan zou u mij vragen: ‘Kent u mijn vader?’ Indien ik antwoordde: ‘Ja, ik ken hem’, dan zou u mij vragen: ‘Is hij werkelijk een onberispelijk voorbeeld van zachtmoedigheid en vergevensgezind- heid? Want ik heb hem voor enige tijd beledigd en ben steeds bevreesd geweest om tot hem te gaan, of hij misschien niet weigeren zou mij te ontvangen?’ Indien ik daarop kon antwoorden: ‘Ja, uw vader is een voorbeeld dat u in dit opzicht gerust kunt navolgen’, dan zou u zeggen: ‘Ik zal tot hem gaan en hem zeggen dat ik vergeving van hem wens te ontvangen en dat het mij smart hem zoveel verdriet te hebben aangedaan.’
O, arme zondaars, u kunt u niet voorstellen hoe gaarne de hemelse Vader u vergiffenis schenkt. Hij heeft Zijn Zoon Jezus Christus overgegeven, opdat Hij onze zonden zou kunnen vergeven en toch de rechtvaardige Rechter van de mensen zijn. De wereld heeft goedaardige mensen gekend, die uitblonken in vergevensgezindheid jegens degenen die tegen hen misdreven hadden. Er zijn er in ons midden, die van de Heere onderwezen zijn, zodat het hun licht en aangenaam werd beledigingen te vergeven en geleden onrecht te vergeten. Maar onze hemelse Vader is nog veel zachtmoediger en vriendelijker en delgt met nog oneindig meer welbehagen de ongerechtigheden van de zondaar uit.
Van Cranmer wordt gezegd dat hij meer dan vergevensgezind was, want dat hij altijd goed voor kwaad vergold. Men was gewoon te zeggen: ‘Doe de bisschop van Canterbury kwaad en hij zal zich levenslang uw vriend betonen.’ Dat was schoon. Maar de vriendelijkheid van die bisschop betekent toch nog niets vergeleken bij de goedertierenheid van de Vader van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.
De God vrezende Leighton was ook zulk een zachtmoedig man; toen hij op zekere dag een wandeling gedaan had en naar zijn woning terugkeerde, kon hij zijn eigen huis niet binnentreden, omdat het gesloten en zijn knecht was uitgegaan om te vissen zonder enige boodschap achter te laten. Al wat de zachtmoedige man bij zijn terugkomst zei was: ‘John, als u weer eens uit vissen gaat, wees dan zo goed het mij vooraf te doen weten, of mij ten minste de sleutel achter te laten, zodat ik de deur kan openen.’ Dat was alles. Wanneer mensen liet tot zulk een hoogte van geduldsoefening hebben kunnen brengen, hoe oneindig veel meer lankmoedigheid moeten wij dan in God niet verheerlijken! O, u afvalligen, u grote zondaren, komt toch tot juiste, ware gedachten omtrent God en wendt u toch eenmaal tot Hém om vergeving. Daar is vergeving bij Hem. ‘Hij is groot van barmhartigheid.’ ‘De Heere is goed en gaarne vergevende.’
Christenvrienden, vreest iemand onder u dat God Zijn belofte niet jegens hem zal houden? Nu, luistert dan, God is ons voorbeeld, daarom zal Hij gewis Zijn Woord houden. Zonder enige twijfel zal Hij Zijn Woord en waarheid gestand doen, want Hij heeft u geroepen om Zijn navolgers te zijn.
Indien God ontrouw kon worden aan Zijn Woord, konden wij niet geroepen worden om Hem na te volgen, en ook daarom zijn wij verzekerd dat Hij getrouw en waarachtig is, omdat wij vermaand worden Hem stipt na te volgen. U kunt er verzekerd van zijn, dat elk woord van Zijn wil vaststaat, want Hij wil dat wij rechtvaardig en oprecht zullen zijn in al onze wegen. ‘God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de arbeid van de liefde, die u aan Zijn Naam bewezen hebt.’
Een andere gevolgtrekking – alleenlijk een wenk – is deze: indien u vermaand wordt om ‘navolgers Gods te zijn, als geliefde kinderen’, dan ligt daarin dat de Heere uw liefhebbende rader is. De geliefde kinderen van God hebben een liefhebbende Vader. Wij mogen ons verzekerd houden dat Hij vriendelijk en teer jegens ons is, omdat Hij wil dat wij Hem liefhebben.
Ik weet dat u eens bedrukt van hart was; ik weet dat u toen benauwd en bedroefd was. Maar uw Vader was vriendelijk en goed. Gelooft dat, hoewel u het nog niet duidelijk kunt inzien. Indien uw verstand zegt dat Hij een weinig hard jegens u handelde, omdat Hij u kastijdde, bedenkt dan wel dat dit de weg is die Hij met zijn geliefde kinderen houdt. Heeft Hij niet gesproken: ‘Die Ik liefheb, die kastijd Ik?’ Juist die kastijdingen zijn bezegelingen van Zijn liefde. Kastijding is een groot bewijs van wijze goedgunstigheid en liefde. Uw hemelse Vader is veel beter voor u dan u jegens Hem bent. Hij heeft meer lief, is meer goedertieren en meer getrouw als Vader, dan u als kind jegens Hem bent geweest of zijn kunt. Verblijdt u in uw Vader, hoewel u zich niet verblijden kunt over uzelf.
Eindelijk, wanneer onze tekst zegt: ‘Zijt dan navolgers Gods’, dan maant hij ons aan daarmee vol te houden tot aan het einde van ons leven. Daaruit leid ik de rechtmatige gevolgtrekking af dat God steeds dezelfde voor ons zal blijven die Hij is. Hij zal onveranderlijk blijven in Zijn liefde en daarom kan Hij ons die liefde tot een voorbeeld van navolging stellen.
De Heere zal zijn hart niet van ons aftrekken. Hij zal niet falen noch afwijken. Hij, die eenmaal begonnen heeft ons voor de hemel toe te bereiden, zal Zijn hand niet aftrekken voor Zijn werk voltooid is. Verlaat u en vertrouw volkomen op de onveranderlijke goedertierenheid van uw Vader en bidt zonder ophouden om de genade Hem na te volgen, totdat u eens Zijn aangezicht in gerechtigheid aanschouwen mag. Hij verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede.
Amen.