Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus. Filipp. 4:19
Zeer schoon, komt het mij voor, is het gezicht van ‘Paulus, een oud man’, binnen de muren van zijn gevangenis in Rome, met de dood voor ogen, maar kalm, gerust, vergenoegd en blijmoedig. Juist nu is hij zo gelukkig, dat een zonneglans zijn kerker schijnt te verlichten en dat zijn aangezicht blinkt als dat van een engel. Hij was bijzonder verheugd, omdat de kleine gemeente te Filippi hem in liefde gedachtig was geweest in zijn diepe armoede en hem een ondersteuning gezonden had. Zie, hoe blijmoedig de man is – bijna had ik gezegd: hoe tevreden, maar ik houd dat woord in, omdat het in lange niet genoeg uitdrukt. Hij is gelukkiger dan César in zijn paleis. Hij is verrukt over de liefde, die hem deze onderstand geschonken heeft. Waarschijnlijk beliep de gift, in Romeinse munt berekend, niet veel. Maar hij waardeert haar zeer hoog en zet zich neder, om een brief van dankbetuiging, te schrijven, die overvloeit van treffende betuigingen, zoals deze: ‘Ik heb alles ontvangen en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafroditus ontvangen heb wat van u gezonden was.’ Zijn hart was blijkbaar diep getroffen.
Want hij zegt: ‘Ik ben grotelijks verblijd geweest in de Heere, dat u nu eenmaal wederom verwakkerd bent om aan mij te gedenken.’ Zie, hoe een kleine gave een goed mens verblijden kan. Is dit geen aansporing, om niet karig te zijn met onze bekers koud water voor de profeten van de Heere? In de plaats van een weinig geld ontvangen de broeders en zusters te Filippi een onschatbare zegen en worden ze verrijkt met de vurige gebeden van de apostel. Hoor, hoe ernstig Paulus zegeningen over de hoofden van zijn weldoeners afsmeekt. Is het niet een gezegende gemoedsgesteldheid, die een hart vatbaar maakt om het zo spoedig tot overvloeiens toe te vervullen? Velen zijn ontevreden bij een gebraden os en hier verheugt zich Paulus over een gerecht van moeskruiden.
Zo groot was Paulus’ onbaatzuchtigheid, dat er in zijn blijdschap niets zelfzuchtigs was. Hij sprak niet over armoede, want hij had geleerd, gebrek te lijden zonder klagen. Maar hij beschouwde de vriendelijke gave als een vrucht van Gods genade in de Filippenzen, een edel bewijs, dat ze van de heidense eigenliefde tot de Christelijke liefde gevorderd waren. In de oude Romeinse en Griekse wereld, waarin Paulus was uitgezonden tot het prediken van het Evangelie, was de welwillendheid zeer schaars. Het was toen een tijd van grote koelheid van hart en zelfs van wrede hardvochtigheid. Er bestond geen enkele zorg voor de armen. Wanneer iemand arm was, welnu, dat was zijn eigen zaak, en hij moest gebrek lijden en omkomen. Men weet, hoe het volk verhard werd door de worstelstrijden in het amfitheater, zodat het zien van bloed een wreed genoegen in hun ruwe harten teweegbracht en het menselijk lijden voor hen eerder iets was, waarin ze zich verlustigden, dan dat ze trachtten te voorkomen. Hier en daar mocht een milde hand zijn, die de armen een aalmoes bood, maar voor het merendeel was de liefdadigheid dood.
De wellustelingen van dat diep ontaarde geslacht dachten niet aan de oprichting van hospitalen en stichtten geen weeshuizen; daartoe waren ze te veel gehecht aan hun kampvechters en meesteressen. Zelfzucht zwaaide de scepter aan Césars hof en was alles in het Romeinse rijk. Maar hier in Filippi zijn mensen, die denken aan een man, die hun het Evangelie heeft verkondigd en nu in lijden verkeert. Ze worden door een nieuw beginsel gedreven; de liefde tot God in Christus Jezus heeft liefde in hen gewerkt tot de man, wiens woord hen veranderd heeft. Ze kunnen hem niet verlaten; ze willen uit hun eigen geringe middelen zijn treurige toestand verlichten. Er waren gemeenten, die zulke roerselen van de barmhartigheid niet kenden; helaas, dat de heilige liefdadigheid zo vroeg in de dagen van het Evangelie zo zeldzaam kon zijn! Er waren er, voor wie Paulus grotelijks ten zegen was geweest, die zelfs in twist over hem verkeerden, en ontkenden, dat hij een apostel van Christus was. Niet zo echter de liefhebbende gemeente te Filippi. Ze had nu en dan iets tot zijn onderhoud gezonden, en Paulus verblijdde zich nu meer in hen, omdat hij met verrukking een nieuw voorbeeld aanschouwde van de veranderende macht van de genade van God over de aard van de mens, zodat zij, die eertijds zelfzuchtig waren, er nu behagen in scheppen, om hem ongevraagd en uit eigen beweging hun offer te zenden. Was het Lydia, van wie de bijeenbrenging was uitgegaan?
Het zou mij niet verwonderen; wij weten, dat ze mild was. Had de stokbewaarder er zijn volle aandeel aan toegevoegd? Ik houd mij daarvan verzekerd, want in de gevangenis behandelde hij de apostel gastvrij. Het waren edelmoedige mensen en Paulus dacht met genoegen aan hen. Ik mag hier zeggen, dat ik mij eveneens over veel van u heb verblijd, wanneer ik opmerkte, hoe bereidwillig u zich voor het werk van de Heere gaf. Ik zou onbillijk handelen, wanneer ik de lof van de milddadigheid aan velen, hier thans aanwezig, onthield. U hebt mijn hart verblijd door uw gaven voor de zaak van God. U hebt naar de mate van uw middelen gegeven en veel van u boven wat wij van u mochten vragen. Het Evangelie heeft u hierin onderwezen. God zij geloofd, dat het zo is. Gaat in dezelfde geest voort, opdat niemand uw blijdschap van u neme!
De apostel geeft hun in het volgende vers de verzekering, dat ze overvloedige vergelding ontvangen zullen voor wat ze gedaan hadden. Hij zegt tot hen: ‘Gij hebt mij bijgestaan; maar mijn God zal uw nooddruft vervullen. U hebt mij in één van mijn noden bijgestaan, in mijn behoefte aan kleding en voedsel; ik heb andere behoeften, waarin u niet voorzien kunt. Maar mijn God zal al uw nooddruft vervullen. U hebt mij ondersteund, sommigen van u in hun grote armoede, uit hun karig vermogen; maar mijn God zal al uw nooddruft vervullen naar Zijn rijkdom in heerlijkheid. U hebt Epafroditus tot mij gezonden met uw offer. Goed en wel, hij is een zeer geliefde broeder en getrouwe medearbeider en medestrijder; maar voor dit alles zal God u een beter gezant zenden, want Hij zal al uw nooddruft vervullen door Jezus Christus.’ Het schijnt mij toe, dat hij een vergelijking maakt tussen hun noden en de zijne tussen zijn voorziening door hen en de hun door de Heere.
Hij schijnt te willen zeggen: ‘Gelijk God door u mij vervuld heeft, zo zal Hij door Christus u vervullen.’ Dit is een vertaling van de Griekse tekst, die het nauwkeurigst de zin uitdrukt: ‘Mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.’Staat u mij toe, hier voor een ogenblik af te breken? Ik lees u dan nu de geschiedenis voor van de weduwe van de profeet, wier zonen zouden verkocht worden wegens schuld, en hoe de olie vermenigvuldigd werd in de vaten, welke ze geleend had, totdat er genoeg was om de schuld af te lossen en er genoeg overschoot om er met haar kinderen van te leven. Neemt thans deze tekening en legt ze naast die, welke wij zoëven beschouwden, en dan zien wij hier, ten eerste: de ledige vaten. Plaatst ze alle op een rij, ‘al uw nooddruft’. Ten tweede: Wie zal ze vullen? ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’ Ten derde: Op welke wijze zal Hij dit doen? ‘Naar Zijn rijkdom in heerlijkheid.’ Ten vierde: Waardoor zal Hij dit doen? ‘Door Christus Jezus.’ Stelt u de weduwe en de vaten voor de geest, en laat ons het wonder beschouwen, dat nog op groter schaal gewerkt wordt in uw huizen en harten. Mag de Heilige Geest die beschouwing doen strekken tot verlevendiging van ons geloof.
I. Zo willen wij dan onze overdenking in dit uur aanvangen met u uit te nodigen, uw ledige vaten uit te zetten. ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’ Brengt uw vaten aan, en wel ledige vaten, niet weinige.
Ik onderstel, dat u geen aandrang gevoelt om op het ogenblik uit te gaan, om de noden van anderen te lenigen, want u hebt er genoeg in uw eigen huis, veel en velerlei. Welnu, brengt ze aan. Houdt er geen achterwege, maar plaatst ze naast elkander, in een lange rij, alle.
Er zijn behoeften voor uw lichaam, behoeften voor uw ziel; behoeften voor uzelf, behoeften voor de leden van uw gezin; behoeften voor het tegenwoordige, behoeften voor de toekomst; behoeften voor de tijd, behoeften voor de eeuwigheid; behoeften voor de aarde, behoeften voor de hemel. Uw noden zijn even zoveel als de ogenblikken van uw leven. Ik houd het er voor, dat het vruchteloos zou zijn, indien ik een poging waagde ze op te noemen; hoe zorgvuldig wij ook de lijst opmaakten, wij zouden er een gehele reeks behoeften aan toe moeten voegen, die wij nog eerst door de omstandigheden moeten leren kennen.
Ik zou u moeilijk al mijn eigen noden kunnen opsommen, maar ik weet, dat ze menigvuldig zijn en met de jaren toenemen. Ik heb behoeften als mens, als echtgenoot, als vader, als Christen, als leraar, als schrijver werkelijk, elke levensbe- trekking, waarin ik verkeer, brengt haar behoeften en noden voor mij mede. Als ik mijn eigen persoonlijke behoeften naga, zou ik er een lijst mee kunnen vullen als de rol, waarvan gezegd wordt, dat ze van binnen en van buiten beschreven was; en ook dan nog zou ik nauwelijks al mijn eigen aanvragen aan de hemelse bank kunnen opnemen. Maar wanneer ik al de duizenden, die onder dit dak vergaderd zijn, zou uitnodigen hun bijzondere behoeften op te noemen, dan zou er aan de opsomming geen einde komen. Niet minder dan de zandkorrels aan de oever van de zee zouden ze ontelbaar zijn inderdaad, wij zouden een boekerij, groter dan enige bestaande, behoeven, om al de boeken te bergen, die konden worden volgeschreven met al de noden van de nooddruftige schare, die ik op dit ogenblik voor mij zie. Nu, het doet mij geen leed, want hier is zoveel te meer gelegenheid voor de Heere, om Zijn wonderen van goedertierenheid te werken. Menigmaal, wanneer ik in nood verkeerde, voor de arbeid van de wezenverpleging, de opleiding van Evangeliepredikers en dergelijke – en die tijden zijn er geweest – kan ik u plechtig verzekeren, dat ik een wonderbare blijdschap in mijn ziel gevoeld heb. Ik heb de vermindering van de fondsen aangezien, totdat bijna alles verdwenen was, en dan heb ik blijmoedig tot mijzelf gezegd: ‘Nu komt het! De vaten zijn ledig.
Nu zal ik het wonder aanschouwen, dat ze gevuld worden.’ Welke wonderen de Heere voor mij gedaan heeft, kan ik thans niet in bijzonderheden verhalen. Maar velen van u, die mijn getrouwe helpers geweest zijn, weten, hoe honderden en zelfs duizenden ponden door onze grote God zijn ingekomen op het ogenblik, dat het nodig was. Het zal altijd hetzelfde blijven, want de Heere God is dezelfde. Voor de fondsen uitgeput raken, kunnen wij niet verwachten, ze te zien aanvullen. Maar wanneer ze gaan ontbreken, zal God komen en ons genadig nabij zijn. Geld echter is onze geringste behoefte; wij hebben genade, wijsheid, licht en troost nodig; en deze zullen wij ontvangen. Al onze noden zijn zoveel gelegenheden om gezegend te worden. Hoe meer behoefte u hebt, des te meer zegen zult u ontvangen. God heeft beloofd, al uw behoeften te vervullen. Dat wil zeggen, al uw ledige vaten zullen gevuld worden; hoe meer er dus zijn, hoe beter. Wat? Hoe meer nood, hoe beter? Ja, ik wens, dat u mij genoeg vertrouwt, om deze wonderbare regel te geloven: uw armoede zal dan uw rijkdom, uw zwakheid uw kracht, uw vernedering uw verhoging zijn. Uw uitputting zal een gelegenheid zijn, die God gebruiken wil om u de rijkdom van Zijn genade te doen aanschouwen; in uw volslagen uitputting zal Hij voorzien uit de volheid van zijn onuitputtelijke genade, en Hij wil u vervullen, totdat uw beker overvloeit. Hij wil al uw ledige vaten vullen. Wees niet traag om ze uit alle hoeken tevoorschijn te brengen en ze voor de Heere te plaatsen, hoeveel ze ook zijn mogen. Treur niet over de ledige vaten, maar zet ze op een rij in de volle verwachting, dat ze ten boorde toe gevuld zullen worden.
Deze uw ledige vaten, althans sommige daarvan, naar ik niet twijfel, zijn zeer groot en worden zelfs groter. Het merendeel van onze behoeften neemt met onze leeftijd toe. U bidt nog: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood!’ Maar het ene brood, dat een ruim antwoord was op het gebed, toen u nog ongehuwd was, zou thans op uw tafel niet ver strekken; viermaal zoveel verdwijnt als sneeuw voor de zon. Vijftig jaar geleden had u behoefte aan geloof, maar tegenwoordig hebt u meer geloof nodig, niet waar? Want uw zwakheden en misschien uw beproevingen zijn meer, dan in de dagen van uw jeugd. Ik weet, dat, als ik nu mijn liefhebbende Heiland missen moest, ik veel groter behoefte gevoelen zou dan ooit tevoren. Wat een mens ook behoeft in de dingen van God, gewoonlijk zal hij, hoe ouder hij wordt en hoe meer ondervinding hij krijgt, het te meer nodig hebben en er meer van behoeven. Hij heeft meer liefde nodig, dan hij had, toen hij jonger was; meer geduld, meer onderworpenheid, meer ootmoed, meer liefde, meer wijsheid, meer heiligheid. Hij verlangt meer geloof en blijmoediger hoop. Hij heeft, inzonderheid met betrekking tot de dood, meer moed nodig en meer vrijmoedig, eenvoudig, kinderlijk vertrouwen op zijn Zaligmaker. Velen van ons hebben behoeften, die niet vervuld kunnen worden; al konden wij de sterren in goud veranderen en het tot munt slaan en uitgeven; het zou de honger van ons hart en van onze ziel niet stillen.
De wereld zelf zou slechts een mondvol voor de behoefte van onze geest, een druppel aan de emmer zijn. Ik ken gelovigen, die zo diep in schuld gekomen zijn bij hun Heere en bij Zijn gemeente en bij de wereld, dat ze er tot over de oren toe in steken, hopeloos in grenzenloze verplichtingen gewikkeld. Hoe kunnen wij aan de op ons rustende verplichtingen voldoen? Onze verantwoordelijkheid is overstelpend. Alles, wat veel van onze door hun levenslange handel hebben uitge- werkt, is een groter menigte van noden, dan wij ooit tevoren hadden. De ledige ruimte in onze geest zet zich uit en verwijdt zich, en wij roepen uit: meer kennis van de Schrift; meer van Christus; meer genade, meer van God, meer van de Heilige Geest; meer kracht om God te dienen. Onze olievaten zouden ieder een zee bevatten kunnen, en toch worden ze telkens groter. Wij hebben gaandeweg meer nodig en het is genade, dat de voor ons liggende tekst vrede met deze toeneming heeft. ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft’; dit sluit de grote, zowel als de kleine noden in; het omvat al wat bestaan kan, zowel als al wat bestaat; het waarborgt ons, dat onze toenemende behoeften alle vervuld zullen worden. Laten de vaten zich tot het uiterste toe uitzetten, toch zal ‘mijn God’, zegt Paulus, ‘al uw nooddruft vervullen.’
Zekere behoeften, nog eens, zijn van zulk een buitengewone aard, dat, wanneer ze in de avond vervuld zijn, ze in de morgen opnieuw bestaan. Sommige van onze behoeften zijn elke morgen nieuw, evenals onze maag telkens weer voedsel vraagt. De genade, die vijf minuten geleden mijn deel was, kan mij nu niet dienen. Gisteren kan ik grote liefde, groot geloof, grote moed, grote ootmoed, grote blijdschap hebben bezeten; maar ik heb ze ook heden nodig, en niemand kan ze mij schenken, dan mijn God alleen. Onder uw laatste droefenis had u groot geduld. Ja, maar oud geduld is verlegen stof. U moet meer van dat schone kruid in uw tuin aankweken. Want de aanstaande beproeving kan alleen verlicht worden door het kruid van de tevredenheid, vers geplukt uit de tuin van uw hart en vermengd met het bittere water van uw droefenis. Onze toestand buiten onze God kan worden vergeleken bij die vaten, waarvan de fabelleer vermeldt, dat ze zo vol gaten waren, dat, hoewel de vijftig dochters van Danaüs ijverig werkten om ze te vullen, ze nooit haar taak voltooid konden krijgen. U en ik zijn zulke lekke vaten, dat God alleen ons vullen kan. Want aldus luidt de belofte: ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’ Alle vaten zullen gevuld worden en vol worden gehouden.
Wij hebben zekere noden, geliefde vrienden, die zeer dringend zijn en misschien op dit ogenblik bijzonder klemmend. Sommige behoeften zijn spoedeisend; ze moeten vervuld worden, en spoedig vervuld, of wij zullen van honger omkomen of sterven door ziekte of in wanhoop vergaan. Laat mij hier een waarschuwing bijvoegen. Ik durf niet zeggen, dat God al de behoeften van iedereen vervullen zal, want deze belofte betreft de kinderen van God, en in haar strikste betekenis alleen een zekere klasse van hen. Zij, die belijden, dat ze Christenen zijn, en toen het hun welging nooit anderen te hulp kwamen, denk ik, dat de Heere een tijdje in de druk zal laten, opdat ze mogen leren, wat armoede en nood betekenen en medelijdender jegens de armen worden. Ik heb goede rentmeesters gekend, wie de Heere meer heeft toebedeeld, want ze hebben goed gehandeld met wat ze hadden; ze hebben het hun bij schoppen uitgedeeld en de Heere heeft het hun bij wagenvrachten teruggegeven en hun meer toevertrouwend. Anderen, die slechte rentmeesters zijn geweest en hun Meester niet wel hebben gediend, hebben verloren, wat ze hadden, en zijn tot armoede vervallen. Laat ons hopen, dat hun goed aan anderen ten deel gevallen zij, die het beter zullen gebruiken. Maar middelerwijze verkeren ze in druk, en wel naar verdienste. Maar merk op, dat de apostel tot een geheel ander soort van mensen spreekt. Hij spreekt tot de Filippenzen.
En ik geloof, dat er een vingerwijzing ligt in het woord uw: ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’ U bent edelmoedig geweest in het bijstaan van de dienstknecht van de Heere, en de Heere zal het u vergelden. Naar uw vermogen hebt u Zijn gemeente gediend en Zijn werk in de wereld bevorderd, en daarom zal God al uw nooddruft vervullen. Dit wordt niet gezegd tot de gierige Judas, maar tot de milddadigen, die gaarne van het hunne hadden medegedeeld, wanneer hen daartoe een geschikte gelegenheid was voorgekomen. Wil iemand van u met zijn behoeften tot God gaan en Hem in deze op de proef stellen? Denk dan aan deze zijn oude belofte: ‘Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.’ ‘Er is er één, die uitstrooit, dewelke nog meer toegedaan wordt.’ ‘Geef en u zal wedergegeven worden.’O U, onze genadige God, wil al onze vaten vullen, wanneer de tijd dringt. Wanneer uw noden spoedige vervulling eisen, brengt ze dan tot Hem.
Ik begon met te zeggen, dat weinigen van onze enige reden hadden om van anderen ledige vaten te lenen; toch zijn er onder ons, die het meest bezorgd zijn over de vaten, die ze geleend hebben. Wij hebben meer olie nodig, dan anderen, omdat wij voor anderen zorgen. Sommigen van ons zijn geroepen tot een leven, met dat van veel anderen dooreengevlochten; door de genade en de voorzienigheid van God zijn ze geroepen de behoeften van duizenden op zich te nemen. Elk waar en liefhebbend Christen doet dit in meerdere of mindere mate. Wij trachten de noden van anderen tot de onze te maken, door voor de armen, de onkundigen, de zieken, de hulpeloze te werken. U, die voor onze wezen zorgt, mag u wel met mij in de gebeden verenigen, dat het de Heere behage, al deze niet weinige vaten, die wij van arme weduwe geleend hebben, te vullen. Denkt aan mijn honderden geleende vaten in de weesinrichting en aan de veel in de kweekschool. Geloofd zij de Heere, mijn God, Hij wil al deze vullen. Zij, wie wij op verschillende wijzen bijstand trachten te verlenen, inzonderheid degenen, die wij tot de Zaligmaker beproeven te brengen, zijn gelijk aan de geleende vaten van de vrouw, en hun getal is niet gering. U hebt hun geestelijke behoeften tot de uwe gemaakt; u bent begonnen, God voor hen te bidden, als voor uw eigen ziel; en u zult verhoord worden. U hebt tot uw naasten gesproken en het goede voor hen gezocht, alsof uw eigen eeuwige bestemming de hunne was: houdt u ten volle verzekerd, dat de Heere, Die in Eliza’s dagen de vaten vulde, ook uw overgenomen behoeften vervullen zal. ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’ Dit is een heerlijk woord. Brengt uw vaten uit, en ziet, of het niet waar is.
Het zou mij verblijden, wanneer elk Christen hier al zijn vaten, welke ze ook zijn mogen, op een rij zette. Trekt uw zorgen niet in de achterkamer terug, zeggende: ‘Morgen zal ik ze openbaren en er mij mee bezighouden.’ Brengt in plaats daarvan, terwijl de olie vloeit, uw vaten hier voor de Heere, opdat de olie ongehinderd voort kan stromen en u een voldoende voorraad op mag doen. Zou u het wonder beperken? Hebt u een verzwegen behoefte? Maakt er dan spoed mee. Nog vermenigvuldigt zich de olie. Komt, komt allen. Brengt uw vaten aan. En de Heere zal vervullen al uw nooddruft door Zijn genade, en uw monden met gejuich!
II. Laat ons, ten tweede, vragen: Wie zal deze vaten vullen? Paulus zegt: ‘Mijn God zal vervullen al uw nooddruft.’
‘Mijn God.’ O, dat is groot. Het zou dwaas zijn, wanneer hier een andere naam genoemd werd. God kan al de noden van de Zijnen vervullen, want Hij is de Algenoegzame. Maar niemand anders kan het doen. Hij kan het alleen doen, zonder hulp. Want niets is de Heere te moeilijk. Hij is machtig, de miljoenen van Zijn schepselen te tellen en aller noden op te merken, zodat er geen wordt over het hoofd gezien: ‘Hij roept ze alle bij name, vanwege de grootheid van Zijn krachten en omdat Hij sterk van vermogen is, er wordt niet één gemist.’ ‘Die de Heere zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.’ En u, mijn broeder, ‘vertrouw op de Heere en doe het goede, bewoon de aarde en voed u met getrouwheid.’ Hij, Die beloofd heeft, al uw ledige vaten te zullen vullen, kan het ook doen; Gods goedertierenheid en macht hebben geen grenzen.
Houdt dus het schone woord in gedachtenis, dat Paulus aan het heerlijk woord ‘God’laat voorafgaan. Hij schrijft: ‘Mijn God.’ Als Paulus het oog op het geld slaat, dat de Filippenzen hem gezonden hebben, en misschien op de warme klederen, die hem in de kille, vochtige kerker zullen dekken, roept hij uit: ‘Zie, hoe mijn God mijn nooddruft heeft vervuld.’ En daarna zegt hij: ‘Mijn God zal uw nooddruft vervullen.’ Diezelfde God, Paulus’ God, ‘zal vervullen al uw nooddruft’. Wonderbaar had God Paulus beschermd tegen de boosheid van degenen, die hem naar het leven stonden. Zeer wonderbaar was Paulus door Gods macht bij zijn weergaloze arbeid geleid, zodat hij in de prediking van het Evangelie op alle plaatsen de overwinning behaalde; en daardoor had hij geleerd, zich van dag tot dag vaster aan de Heere te klemmen en met toenemende nadruk te zeggen: ‘Mijn God.’ Hij wandelde met God en gaf Hem al zijn zorgen over. Diezelfde God is uw God. Bedenk dat, arme vriend, in de ure van uw nood. Bedenk dat, beproefde weduwe, u mag tot Paulus’ God gaan. Bedenk dat, ge- liefd kind van God, in droefenis, u hebt dezelfde God, die Paulus had, en Hij is evengoed uw God, als Hij de Zijne was. Zijn arm is niet verkort, noch Zijn hart koel geworden tegenover één van Zijn kinderen. ‘Mijn God’, zegt Paulus, ‘Die ook uw God is, zal vervullen al uw nooddruft.’
Wie is die God, Die al uw nooddruft vervullen zal? Paulus’ God, bedenkt dit wel, was en is de God van de voorzienigheid. Welk een wonderbare God is dat! Wij spreken, alsof wij een zeer belangrijk deel van het heelal waren, maar wat zijn wij dat inderdaad. Ons kleine eiland is nauwelijks op de aardbol te vinden, als u er naar zoekt; welk een gering puntje moet dan wel deze vergadering zijn! Maar God voorziet in de behoeften van al de mensenkinderen. ‘Mensenkinderen’, zei ik. Maar ik had ook al de andere schepselen daarbij moeten insluiten; de miljoenen haringen in de zee; de menigte van vogels, die op hun tochten soms de zon verduisteren; de ontelbare legers van wormen en insecten, die zo wonderlijk worden onderhouden, dat wij niet weten hoe. En toch ‘voedt uw hemelse Vader die alle.’ Is dit de gehele omvang van Zijn voorzienigheid? Nee, verre van daar. Ik stel mij voor, dat deze onze bol slechts een appel van de boomgaard van de schepping is, een stofdeeltje van de uiterste hoeken van Gods groot paleis. Maar al die bollen, met alles, wat zich op elke ster bevindt, voorziet Hij van het nodige. En hoe? ‘Hij doet zijn hand open en verzadigt al wat er leeft, naar Zijn welbehagen.’ Merkt op, hoe licht Hem deze algemene voorziening valt: Hij doet Zijn hand slechts open en het is geschied. Deze is de God, Die al uw nooddruft vervult. Hij roept de sterren bij name. Hij leidt de Wagen met zijn kinderen. Hij maakt de strengen van de Orion los. Hij doet grote dingen zonder tal; en zal Hij u niet voeden en kleden, u kleingelovigen? Ja, houdt u verzekerd, de God van de voorzienigheid zal al uw nooddruft voor dit leven en wat daarmee in verband staat vervullen.
Wanneer u dit genoeg is, laat mij u dan herinneren, dat deze God de God van de genade is. Want Paulus beschouwde boven alle mensen de genade als zijn grootste schat; zijn God is de God van de genade. In de eerste plaats is Hij de God, Die Zijn Zoon gegeven heeft, om voor mensen te lijden en te sterven. O, verplaatst u op Golgotha en aanschouwt Gods groot offer, de gave van Zijn eniggeboren Zoon; en wanneer u de wonden van de Geliefde beschouwd en Jezus hebt zien sterven, beantwoordt mij dan deze vraag: Hij, ‘Die Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, hoe zal Hij ons niet alle dingen schenken?’ Wat zal Hij ons onthouden, die het dierbaarst Juweel, Dat Hij bezat, de Heerlijke, Die de hemel niet evenaren kan, geschonken heeft? Niets was ooit met Jezus te vergelijken, en toch boog Hij het hoofd, om ten behoeve van ons te sterven. O mijn geliefde, geliefde vrienden, wanneer u door velerlei zorgen bezwaard en gedrukt bent, gedenkt dan daaraan. Het is de God en Vader van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus, Die zegt, dat Hij al onze nooddruft vervullen zal. Twijfelt u aan Hem? Kunt u dat doen? Durft u Hem wantrouwen?
Verheft u boven dit droeve ondermaanse en ziet op tot de God van de hemel.
Waak op, mijn ziel, loof d’Oppermajesteit!
Wat bent u groot, wat spreidt uw heerlijkheid,
Geduchte God, al luisterrijke stralen!
Zij baart ontzag door alle hemelzalen!
Het blinkend licht bedekt U als een kleed;
De hemel, die G’ als een gordijn verbreedt,
En uitspant voor Uw Goddelijke woning,
Verbergt voor d’ aard Uw prachtigste vertoning.
Aanschouwt de heerlijkheid van God. Het goud is in de hemel niet in waarde. De straten van die heilige stad zijn alle van zuiver goud, gelijk doorschijnend glas. De rijkdommen en de handelswaren van alle volkeren zijn slechts vodden en lompen in vergelijking met de meest gewone dingen van Gods grote huis omhoog. Daar zijn onuitputtelijke schatten en alle heerlijkheden. Want de muren van het nieuwe Jeruzalem worden beschreven, als bestaande uit twaalf verschillende edelgesteenten, als om aan te duiden, dat deze stenen in het land van Immanuël zó algemeen zijn, dat ze dienen tot het bouw van muren. De poorten bestaan elk uit één parel. Welke parels moeten dat zijn? Is God zó rijk, als onbegrijpelijk en onmetelijk rijk, dat hij zelfs het gras van het veld heerlijker tooit, dan Salomo bekleed was in al zijn heerlijkheid? Hoe kan er twijfel bij mij opkomen? Indien Hij mijn Vader is, hoe zou Hij mij dan gebrek kunnen laten lijden? Hoe? Zou ik van honger sterven en mijn Vader de hemel bezitten? Nee, nee! Hij, Die mij de hemel heeft toegezegd, zal mij hier alles goeds toeschikken; zou ik arm kunnen zijn, terwijl Christus rijk is? Wat kan ik dan nog behoeven?
Mijn heerlijke tekst behoort tot die, welke ik voor jaren, toen wij de weesinrichting bouwden, in een pilaar aan de ingang deed houwen. Wanneer u er heengaat, zult u ze vinden aan de binnenzijde van de eerste kolommen aan beide zijden. ‘Mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.’ Dit legde ik ten grondslag van de stichting en drukte mijn zegel op de waarheid. En zo is het geweest. De tijd zou mij ontbreken, indien ik u wilde verhalen, hoe dikwijls God daar tussenbeiden getreden is voor dit uitgebreid gezin, die kinderen, die aan Gods Vaderhoede zijn toevertrouwend. Hij heeft Zijn eigen belofte ons geloof bevestigd en ik geloof, dat Hij het altijd doen zal. Daar, aan de voorzijde van de weesinrichting, staat ook het woord: ‘De Heere zal voorzien.’ U zult zien, of dit niet zo is. Zolang als dat huis daar staat, zal God al onze nooddruft vervullen en het zal een sprekende bemoediging voor ons allen zijn. Denkt aan de veel uitgebreider weesinrichting van onze broeder Muller te Bristol, met die vijf en twintig honderd kinderen, die enkel bestaan door gebed en geloof, en die toch zo overvloedig voorzien worden, als de koningin in haar paleis. Aan niets is gebrek, waar God de Voorziener is. De Heere wil onverpoosd zorgen; laat ons zonder vrees op Hem vertrouwen. Gaat heen en pleit bij de Heere, uw God, op deze beloften en Hij zal ze aan u, zowel als aan de overigen van zijn gelovigen vervullen.
III. Laat ons thans, ten derde, nagaan, op welke wijze God de behoeften van de Zijnen vervullen wil. De meeste dingen kunnen op verschillende wijzen gedaan worden. Er is meer dan één manier om een bedelaar een stuiver te geven. U kunt hem het geld toewerpen, als u wilt; of het op de grond werpen, zoals men een hond een been toewerpt; of het hem verstoord in de hand stoppen, alsof u zeggen wilde: ‘Zie hier en val mij niet meer lastig’; u kunt het muntstuk zo aarzelend uit uw zak halen, alsof u een oogtand missen moest. Er bestaat nog een andere wijze van doen, namelijk zulk één, die het koper tot goud maakt, door innemende vriendelijkheid, die deelneming in de nood van de arme man uitdrukt. Geef het goede altijd op de beste wijze. Want uw hemelse Vader doet aldus.
Hoe vervult God nu de behoeften van Zijn kinderen? Doet Hij het karig, afgepast, met weerzin? Geenszins. Ik hoop, dat het nooit uw lot was, met een afgunstig man aan tafel te zitten, die op elke bete, die u nam, acht gaf, alsof er zoveel minder voor hem overbleef. Als iemand eet, aan welke tafel ook, al is het ook het meest gewone gerecht, hij begeert welkom te zijn. De vriendelijke ontvangst is het, die de aangenomen uitnodiging zo aangenaam maakt, als men de aandrang hoort: ‘Eet vrienden, drinkt, o liefsten!’ De ontvangst van een hart, dat alles doet wat het kan, is een genot, zoals de Schotse vrouw op een grote gemeentevergadering, toen zich niemand opdeed om logies te verlenen, uitriep: ‘Komt mee, komt mee! Ik heb ruimte voor tien in mijn huis en ik heb plaats voor tienduizend van u in mijn hart! Komt vrij mee! Niemand zo welkom als u, die met mij aan mijns Heeren tafel hebt gezeten!’ Hoe nu deelt God Zijn gunsten uit? Hoe vult Hij de lege vaten? De wijze, waarop Hij dit doet, is niet naar uw armoede, noch naar uw verdienste, maar ‘naar Zijn rijkdom’. Hij geeft als een koning. Broeders, ik moet het beter zeggen: Hij geeft als een God, en zoals alleen een God geven kan, naar Zijn eigen Goddelijke rijkdom.
Maar dit is niet alles. Hij wil het doen op een wijze, die met Zijn heerlijkheid overeenkomt. ‘Naar zijn rijkdom in heerlijkheid’, dat is: zo rijk als God is in heerlijkheid, zo rijk is Hij in het geven. Hij gaat in de genadegaven, die Hij schenkt, niet beneden Zichzelf. Hij geeft overeenkomstig Zijn grootheid, welke de hoogst denkbare is. Hij geeft op een wijze, die Hem opnieuw verheerlijkt. Nooit heb ik één van Zijn kinderen, die een grote zegen van Hem ontving, horen zeggen, dat die gave God niet verheerlijkt. Nee, nee! Hoe meer Hij geeft, hoe heerlijker Hij is in de ogen van de mensen; en het behaagt Hem te geven, opdat Zijn heerlijkheid mag gezien en de rijkdom van Zijn geopenbaarde heerlijkheid verhoogd worden. Onthouding zou de Heere van de hemel niet verrijken; eerder zou het Hem in heerlijkheid doen afnemen. Maar geven verrijkt Hem met meer geopenbaarde heerlijkheid; en daarom behaagt het Hem, Zijn goedertierenheid te verbreiden.
In der waarheid, broeders, God geeft heerlijk. De berekeningen van God – dacht u er ooit over? Nu, laat mij zeggen, dat Hij altijd zodanig rekening houdt, als strekt om iets te laten overblijven, om de oneindigheid van Zijn goedheid te verheerlijken. Ik weet, dat het alzo is. Hij geeft ons niet juist zoveel licht als onze ogen kunnen opvangen, maar Hij overstort de wereld met licht, zodat wij onze ogen tegen de glans van de middagzon moeten beschermen. Op deze wijze voedde Zijn eniggeboren Zoon de duizenden, toen Hij de broden en vissen vermenigvuldigde, die ze eten zouden. Wij lezen, dat ‘zij allen aten’; en ongetwijfeld waren ze hongerig genoeg om veel te behoeven. En er wordt aan toegevoegd: ‘En werden verzadigd.’ Er was een grote hoeveelheid nodig om mensen te verzadigen, die van ver derwaarts gekomen waren en de gehele dag niets te eten hadden gehad. Maar ze werden verzadigd, hoe machteloos en bezwijkend van honger ze ook geweest waren. Ja, maar hier blijft het niet bij: ‘En ze namen van de overgeschoten brokken op twaalf volle manden.’ De Heiland had voor de uitdelers nog manden vol doen overblijven. Hij wil de zekerheid hebben, dat al onze behoeften vervuld zijn, zodat er geen behoefte meer overblijft en wij voorraad voorhanden hebben voor nog niet gekomen behoeften. Zal ooit de dag aanbreken, dat wij zeggen zullen: ‘Breng nog een andere nood voor God ter vervulling’, en dat het antwoord luiden zal: ‘Ik heb geen behoeften meer’? Dan zal de olie van de genade stilstaan. Maar voor die tijd nooit. Nee, zoals ik al zei, ze zal dan niet ophouden, maar voort blijven stromen en stromen en stromen en stromen, zonder einde, ‘naar Zijn rijkdom, in heerlijkheid, door Christus Jezus.’
De Heere wil genoeg geven, genoeg voor altijd, genoeg van alles, genoeg voor alles, en meer dan genoeg. Er zal geen wezenlijke behoefte voor enig gelovige bestaan, of de Heere zal die geheel vervullen en overvloedig vervullen. Het is een wonderlijke uitdrukking: ‘Vervuld tot al de volheid Gods’; ze stelt ons zijn in God en Gods zijn in ons voor. Men heeft dit wel verklaard door een fles, die in de zee wordt ondergehouden en geheel volloopt, – dan is de zee in de fles. Houd ze nu overeind in de golven, laat ze zinken en u hebt de zee in de fles en de fles in de zee. Zo komt God in ons, en als wij niet meer omvatten kunnen, doet Hij ons in Hem leven. Wij zijn in de wezenlijke volheid van Christus gedompeld. Wat kan de sterkste verbeelding zich groter voorstellen, wat kan het sterkst hongerend hart meer begeren? Zo wil God al onze noden vervullen. Wel mag, u, die zelf aldus door God vervuld bent, ook anderen vervullen. Wanneer u zo van de oneindige goedertierenheid van God verzekerd bent, moet u zich geroepen gevoelen, Hem met onvoorwaardelijke toewijding te dienen.
IV. Laat ons, ten slotte, opmerken, waardoor de Heere onze behoeften vervult. Het is’door Christus Jezus’. Vervult God de behoeften van al de Zijnen door Christus Jezus?
Ja, ten eerste, door hun Christus Jezus te geven, want in Christus Jezus is alles. Christus is alles. De mens, die Christus heeft, heeft alle dingen, zoals de apostel zegt:’Alles is uwe, want u bent van Christus, en Christus is Gods.’ U zult nooit een geestelijke behoefte hebben, die niet in Christus vervuld is. Hebt u moed nodig, Hij kan die scheppen; behoeft u geduld, Hij kan het u leren. Hebt u behoefte aan liefde, Hij kan ze in u wekken. U hebt reiniging nodig, maar daar is de fontein. U behoeft kleding, maar daar is het kleed van de gerechtigheid. U zoudt veel nodig hebben, indien u zonder Christus naar de hemel ging, maar u zult daar niet heengaan zonder Hem; juist daar zal Hij u met alles begiftigen. Hij is het, Die uw huis bereidt, u van uw bruiloftskleed voorziet, u naar Zijn troon geleidt, en u daar voor eeuwig met Hem doet neerzitten. God wil al uw eeuwige behoeften vervullen, door u Christus te geven. Verder zullen u alle dingen geworden uit kracht van de verdienste van Christus. U verdient niets goeds, maar Hij verdient het, en Hij zegt: ‘Stel dit op rekening van mijn arme dienaar.’ Vrijelijk mag u aan de hemelse Bank de naam van Christus gebruiken, want hoewel God u Zijn gunst niet schenken kan, wil Hij ze u altijd schenken in Zijn geliefden, gestorven, opgewekte, biddende Zoon. Wanneer op Jezus’ naam gepleit wordt, worden door de Vader alle dingen geschonken. God wil u alles geven door Christus. Gaat daarom tot niemand anders om iets te verkrijgen. Indien u in de geest begonnen bent, tracht dan niet, volmaakt te worden door het vlees. Indien uw hoop alleen berust op wat Christus gedaan heeft, houdt u dan daaraan en voegt er niets aan toe. Uw zinspreuk zij: ‘Jezus alleen, Jezus alleen!’ Jezus is uw al. In Hem zijn wij volmaakt. Aan de mate van Zijn liefde hebben wij niets toe te voegen. Christus, en Christus alleen, zal al uw nooddruft vervullen; al uw springaderen zijn in Hem. ‘Het is des Vaders welbehagen, dat in Hem al de volheid wonen zou; en uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.’
Nogmaals, ik wens van God, dat veel arme zielen, hier tegenwoordig, die geen geloof bezitten, die niets goeds aan zich hebben, nochtans eens rondzagen in hun huis, of ze niet ergens een leeg vat bespeurden. Al wat Christus van u, arme zondaars, begeert, is, dat u leeg bent en komt en u met Zijn genade laat vervullen. Komt dan, komt juist, zoals u zijt! Brengt geen goede werken mee, noch gebeden, noch iets hoegenaamd, maar komt met al uw zonden en verkeerdheden en gebreken, die u als zoveel lege vaten kunt beschouwen. Komt voor alle dingen tot Jezus. ‘Maar ik heb bijna geen gevoel van behoefte’, zegt u. Komt ook daarvoor tot Hem. Men moet zeer behoeftig zijn om daaraan behoefte te gevoelen. Komt en ontvangt ze van Hem. Ik zeg u, o ziel, u hebt geen penning waarde van uzelf mee te brengen. Want alles wat u meent te bezitten, zal u alleen van Jezus terughouden. Kom in al uw armoede, als een bedelaar, als de armste van de bedelaars, kom en laat u door Jezus rijk maken. U, die geen lomp bezit om uw zonden te bedekken, kom, zoals u bent! De Heere Jezus is bereid, zelfs hen aan te nemen, die de Satan wegwerpt. Behoort u tot hen, die niets aannemelijks in zichzelf vinden kunnen, en zelfs door huns gelijken, die hen vroeger zochten, als te gering worden beschouwd; wend u dan nu tot de Heiland, want ‘Deze ontvangt de zondaars’. Kom als een bedelaar en bankroetier; graven kunt u niet, maar schaam u niet te bedelen, want ‘mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.’
Wat u aangaat, die op mijn Heere niet vertrouwt hebt en u er op beroemt, dat u wel buiten Hem kunt, ik geloof, dat ik u uw eigen weg moet laten gaan. U zegt, dat u uw eigen zaken wilt doen, en niet van God wilt afhangen, of u met dweperij, zoals u het noemt, wilt ophouden. Nu, wij zullen zien. Al zien wij, dat de jongen moede en mat worden, en dat de jongelingen gewis vallen. Wij zien, dat de jonge leeuw armoede lijden en hongeren, en ook, dat de best beraamde plannen van de verstandigste mannen falen. Zij, die gevallen zijn, verzekerden eens, dat ze op eigen benen konden staan – en juist zij zijn het diepst gevallen. Hoe het met u zal aflopen, zullen wij zien. Zij, die zich verheffen als met adelaarsvleugelen en trots en opgeblazen zijn, juist ze storten in het verderf, zodat het vlees niets heeft om daarin te roemen. Wat mij betreft, laat mij de Heere verbeiden en leven door het geloof in Hem. Is het niet beter, uit de diepe, onuitputtelijke volheid van God het leven te drinken, dan, eindeloos te staan pompen bij uw lege bakken, die geen water houden? Zelfvertrouwen mag goed zijn, bij het vertrouwen op God verduistert dit, zoals het licht van de sterren bij dat van de zon. ‘Zwijgt de Heere en verbeidt Hem.’ ‘Vertrouwt op de Heere en doe het goede, bewoont de aarde en voedt u met getrouwheid, en verlustigt u in de Heere.’ ‘Hij zal u dekken met Zijn vlerken en onder Zijn vleugels zult u betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en een beukelaar.’ Daar is een God, en zij, die Hem liefhebben, op Hem vertrouwen en Hem dienen, weten, dat Hij een goede Meester is. Job werd door de Duivel belasterd, toen deze kwam en zei: ‘Is het om niet, dat Job God vreest?’ Hij liet het voorkomen, alsof Job de Heere uit winstbejag diende en door eigenbaat gedreven werd. Het was een grote leugen, en toch was het, in zekere zin, waar. Wanneer iemand hetzelfde van u zegt, neem het dan voor waarheid aan; houd het er voor, dat uw godsdienst u voordeel aanbrengt. God wil Zich door u niet voor niet laten dienen; laat de vraag bij u oprijzen: ‘Wat nuttigheid is het, dat wij God dienen?’ U zult Zijn vrede, Zijn liefde, Zijn blijdschap, Zijn zorgen genieten, naar Zijn rijkdom, in heerlijkheid, door Christus Jezus. U zult ondervinden, dat in het houden van Zijn geboden een zeer groot loon is.
Gelovigen, u moet alles door Christus bezitten en niets buiten Hem. Hij, die de Zaligmaker niet vertrouwt en Hem niet looft, zal gelijk zijn aan Gideons vlies; terwijl alles in het rond vochtig was, was het vlies droog. Maar wie op God vertrouwt en Zijn Naam verheerlijkt, zal gelijk zijn aan Gideons vlies, doorvochtigd, terwijl alles daaromheen droog was. God hoort uw gebeden niet, dan door Christus Jezus. Maar wanneer die naam genoemd wordt, gaat de poort van de hemel open. God onthoudt niets wezenlijk goeds aan de mens Gods, die in Christus is. Maar ons pleiten moet zijn op Jezus het eerst, op Jezus het laatst, op Jezus aldoor. Wij moeten elke morgen en elke avond voor God verschijnen met het bloed van het Lam. Wat ik u bidden mag, zoekt Gods genade niet buiten Christus, maar vertrouwt op God in Christus, en u zult genoeg hebben voor alle noden en behoeften. Mag de Heilige Geest u bewaren in Christus Jezus om Zijns Naams wille.
Amen.