Een preek uitgesproken op zondagmorgen 18 maart 1860, door C.H. Spurgeon in Exeter Hall, Strand.
O, dat zij wijs waren; zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde letten. Deuteronomium 32:29
De mens is onwillig om te denken aan de dood, in het bijzonder aan die van hemzelf. De lijkwade en het graf zijn zaken die hij continu buiten zijn gedachten probeert te houden. Als het kon zou hij voor altijd op deze aarde willen wonen. Ook al weet hij dat dit niet kan, desondanks probeert hij alles wat op de dood wijst te negeren. De gemeenschappelijke uitdrukking die we geven aan onze gedachten hierover bevat een diepere wijsheid dan we zelf vaak beseffen: “we moeten leven.” Als we beter nadachten zouden we zeggen: “we moeten sterven.” De noodzakelijkheid om te denken aan het leven is er niet. Het leven is een wonder dat steeds doorgaat.
De noodzakelijkheid om te denken aan het sterven is er zoveel te meer, het is het eind van alle dingen. Dat de levenden zich dit toch aan het hart zouden leggen. Enkele jaren terug schreef de gevierde schrijver Drelincourt een werk over de dood, op zichzelf een waardevol werk, maar het werd bijna niet verkocht. Er zijn bijna geen mensen die zich bezig willen houden met de dood. Wilt u weten hoe dwaas de mens is? Een zeker arts ging naar huis met zijn gekochte exemplaar van dit boek. Hij schreef een merkwaardig spookverhaal, waarvan geen woord waar was. Hij stuurde dit naar een uitgever op, voegde zijn boek voor het voornoemde en het boek werd goed verkocht. De mens denkt liever aan een leugen of verzinsel dan aan de dood.
De oude Egyptenaren waren wijzer dan wij. Van hen wordt gezegd, dat zij tijdens elk feest een speciale gast aan het hoofdeind hadden zitten. Hij at niet, hij dronk niet, hij sprak niet en was zorgvuldig gesluierd. Het was een skelet dat zij daar hadden zitten, om hen zelfs tijdens hun feesten eraan te herinneren dat er een eind aan dit leven komt. Wij houden zoveel van het leven en hebben zo genoeg van de dood, dat zo’n Egyptisch ‘memento mori’ heden ten dage ondenkbaar zou zijn tijdens onze feesten.
Toch spreekt onze tekst erover dat wij, als wij wijs zijn, op ons einde letten. We zouden dit zeker moeten zijn omdat het praktische effect van het mediteren over onze dood onmetelijk gezond voor onze geest is. Het zou de hartstocht van begerigheid afkoelen, die koorts van hebzucht, het altijd willen hebben van meer geld. Als we er maar op zouden letten dat we onze winkels eens moeten verlaten, juist als we het meest verzameld hebben, en dat alles wat we meenemen niet meer dan zes voet grond is en een mond vol met klei. Het zou ons zeker helpen om minder aan aardse zaken vast te zitten. Wellicht zou het ons zo ver brengen om ons verstand te zetten op zaken die boven het aardse uitstijgen. In elk geval bezoeken gedachten over de dood ons regelmatig als we op het punt staan om te gaan zondigen.
Als we onze zonde zien bij de lantaarn die de doodgraver gebruikt bij het delven van ons graf, zullen we misschien beter zien hoe hol de zonde eigenlijk is. We zullen de leegheid van alle ijdelheden in deze wereld inzien. Als we zouden zondigen met het oog op onze doodskist, zouden we veel minder zondigen. We zouden teruggehouden worden van heel veel zondige daden als we eraan dachten dat we er eens mee moeten verschijnen voor de rechterstoel van God. En deze gedachten aan de dood zouden zelfs gezegend kunnen worden omdat we een engel horen spreken: “Maak u klaar om God te ontmoeten.” Dan zouden we naar huis gaan om ons sterven in orde te maken niet blijven hangen aan ons leven. Als er ook maar één van deze effecten bewerkstelligd zou worden door het overdenken van ons eigen einde, zou het al de moeite waard zijn om eens te denken aan deze leraar, de dood.
Ik stel voor, met Gods hulp, om vandaag eens over uw eigen eind na te denken. Dat de Heilige Geest uw gedachten zou willen buigen tot het graf. Ik hoop dat Hij u leidt tot de begraafplaats, zodat u daar het einde van alle aardse zaken, wereldse pracht en praal gaat zien. Om dit te doen heb ik mijn onderwerp verdeeld. Allereerst wil ik met u de dood zelf overdenken. Laten we daarna overdenken welke waarschuwingen de dood ons tot op dit moment gegeven heeft. Laten we onszelf ten slotte beschouwen als stervenden, zodat we in onze gedachten op ons sterfbed liggen.
In de eerste plaats gaan we het fenomeen van de dood overdenken.
We beginnen met het tijdstip waarop de dood is ontstaan. Waarom moet ik sterven? Waarvandaan kwamen deze zaadjes van zonde die in mijn vlees gezaaid werden? Engelen sterven niet. Deze zuivere hemelse geesten leven door zonder de zwakheid die bij een toenemende leeftijd hoort te ondervinden en zonder de moeiten en beperkingen van de leeftijd te ervaren. Waarom moet ik sterven? Waarom heeft God mij zo wonderlijk en bijzonder geschapen? Waarom kan men de kracht en wijsheid van een mensenlichaam slechts voor een uur behouden, om daarna weer uiteen te vallen in de oorspronkelijke elementen – stof? Kan het zijn dat God ons zo geschapen heeft dat we moesten sterven? Zou het de bedoeling zijn van dit edele schepsel, waarvan gezegd wordt dat Hij het “een weinig minder gemaakt heeft dan de engelen, en met eer en heerlijkheid heeft gekroond” (Ps. 8:8)?
Het schepsel, dat heersen mocht over de hele schepping, over alles wat Gods hand geschapen had; beneden wiens voeten God alle schapen en vee had gezet, alles wat door het zwerk vliegt en de vissen van de zee. Zou het Gods bedoeling zijn geweest dat dit schepsel zou vergaan als een schaduw en een droom die ophield? Vestig uw aandacht eens op deze melancholische gedachte. U moet sterven omdat u gezondigd hebt!
De dood is geen inzetting van God, maar een straf voor u vanwege de overtreding die gemaakt is door de allereerste voorvader. U zou onsterfelijk zijn geweest als Adam niet had gezondigd. Zonde, u bent de moeder van de dood. Adam, u hebt het graf van uw kinderen gegraven! We zouden door hebben geleefd, in een eeuwige jeugd, als het niet was gekomen tot die driemaal vervloekte diefstal van de verboden vrucht. Denk hier eens verder over na. De mens pleegt zelfmoord. Onze zonde, de zonde van het menselijk ras, zorgt dat we vergaan. We sterven omdat we gezondigd hebben. Hoe zou dit ons moeten drijven tot het haten van de zonde!
Nu we onze dood overdenken gaan we een stap verder en bekijken we niet alleen de oorzaak, maar ook de zekerheid ervan. Ik moet sterven. Ik kan wellicht meer dan duizend ziektes ontlopen hebben, maar de dood heeft een pijl in zijn koker die mij uiteindelijk toch eens zal treffen. Zeker, ik heb een hoop, dat als mijn Heer en Meester snel zal komen, ik tot diegenen behoor die levend zullen zijn en blijven, die nooit zullen sterven maar verheerlijkt zullen worden. Ik heb die heerlijke gedachte dat Hij zal komen eer mijn lichaam aan het verderf ten onder zal gaan en dat deze ogen Hem zullen zien op de laatste dag als Hij komt. Maar, mocht dit niet gebeuren, dan moet ik sterven.
Het is voor alle mensen vastgesteld dat zij eens moeten sterven en daarna geoordeeld zullen worden op de jongste dag. U kunt wegrennen zo hard u kunt, maar de dood heeft uiteindelijk de langste adem. Zoals het wild voor de jachthonden wegloopt, kunnen ook wij sneller dan de wind lopen, maar de honden van de dood zullen ons op het laatst inhalen. Koorts en andere ziektes, zwakheid en verval; hij hoeft maar één van zijn honden op ons los te laten en waar blijven wij?
Volgens een overlevering van de Arabieren rijdt de dood op een zwarte kameel. Die kameel moet eens aan de deur van ieder mens knielen. Met een onbevoordeelde hand leidt hij de kameel zowel naar het paleis van de koning als het hutje van de eenvoudigste boer. Aan de deur van elk huis hangt een zwarte klopper en zodra de dood de sonore toon ervan door het huis laat klinken, zit deze onuitgenodigde gast zich tegoed te doen aan ons vlees en bloed.
Ik moet sterven. Er is geen enkele arts die mijn leven langer kan verlengen dan de toegewezen tijd. Ik moet de doodsjordaan over. Ik kan wellicht gebruik maken van duizend krijgslisten, maar ik kan niet ontsnappen. Zelfs nu ben ik zoals een hert, omringd door een cirkel van jagers die per dag steeds kleiner wordt. Binnenkort zal ik mijn laatste adem uitblazen en zal mijn leven op de grond worden uitgestort. Laten we dan nooit vergeten, hoeveel zaken er wellicht ook onzeker kunnen zijn, dat de dood een zekere zaak is.
Dan, terwijl we wat verder in de schaduw kijken, laat ons eens de tijd van onze eigen dood overdenken. Voor God is deze tijd vast en zeker. Hij heeft het tijdstip vastgesteld waarop ik deze aarde moet verlaten. Een legioen van engelen kan mij nog niet één seconde van de dood weerhouden als dit tijdstip aangebroken is. Zo ook kunnen duizenden geesten mij geen moment eerder in de hel werpen dan het bepaalde tijdstip.
Plagues and death around me fly,
Till he please I cannot die;
Not a single shaft can hit,
Till the God of love sees fit.
Onze tijd is in Gods hand. Dat betekent dat de wijze waarop ik zal sterven, hoe lang mijn sterven zal duren, welke eventuele ziekte en op welke plaats ik besmet zal worden met deze ziekte, dat al deze zaken door God Zelf ingegeven zijn. In Gods geheugen staat de golf die mij uiteindelijk mee zal slepen, of het bed waarop ik mijn laatste adem zal uitblazen. Hij weet welke stenen mijn graf zullen markeren en welke worm er over dit gezicht zal kruipen als ik in mijn dood zal zijn. Hij heeft alles voorbeschikt, het staat allemaal in het boek van het geloof en het zal nooit veranderd worden. Maar voor mij is dit alles nog onbekend. Ik weet niet waar, wanneer en hoe ik mijn laatste adem zal uit- hlazen. In die heilige zaken kan ik niet kijken. Ik kan niet stiekem tussen de bladen kijken van het boek dat bevestigd is aan de troon van God, waarin de hele geschiedenis van de mensheid opgetekend is.
Als ik door de straat loop, kan het zijn dat ik dood neerval. ‘Een toéval’ kan mij naar de rechterstoel van mijn Rechter brengen. Terwijl ik over de weg rijd, kan het zijn dat ik naar mijn graf ontboden word. Als ik aan de duizenden mijlen denk die ik over de wegen heb gereden, hoe vaak had het niet kunnen gebeuren dat ik in een moment tijd en zonder enige waarschuwing in de schaduw van de dood geroepen werd? In mijn eigen huis ben ik nog niet veilig. Er zijn wel duizend poorten die leiden tot de dood. Van de plaats waarop ik nu sta, is er een pad direct naar het graf, en daar waar u zit, is er een opening naar de eeuwigheid. Laten we dan toch altijd overdenken hoe breekbaar het leven is. Als we naar een haar kijken is die haar als een staalkabel vergeleken bij de draad van het leven. Neem eens een spinnenweb, het is overweldigend vergeleken bij het web van het leven. We zijn slechts een damp, nee nog minder.
We zijn zoals het schuim op de golven dat tegen een golfbreker aanslaat. Laat ons onszelf dan toch voorbereiden om God te ontmoeten, want waar en hoe we voor hem zullen moeten verschijnen is onbekend voor ons. Er is geen garantie dat we deze kerk levend zullen verlaten. Wellicht wordt er een onder ons op de schouders van anderen weggedragen, zoals ons verhaald wordt van Ananias en Saffira. Wellicht zien we ons huis nooit meer. We kunnen, zonder het te weten, de laatste kus op de wang van onze geliefden hebben gedrukt en de laatste vriendschappelijke woorden hebben gesproken met hen die ons het meest aan het hart liggen. We staan op de rand van ons eigen graf.
Ten thousand to their endless home
This solemn moment fly;
And we are to the margin come,
And soon expect to die!
Ik moet bij dit punt niet blijven staan, maar doorgaan om samen met u de verschrikkelijke dingen te overdenken die gepaard gaan met de dood. Graag wil ik u er vandaag aan herinneren welke pijnen, angsten en doodsstrijd ons ervan weerhouden aan het graf te denken. Zelfs voor de gelovigen onder ons is sterven nog iets wat angst in kan boezemen. Ook al weet ik dat mijn naam geschreven staat in het boek van de levenden en mag ik vast geloven dat ik een beter deel heb in het leven hierna, toch moet ik bekennen dat een lichte beving mij bevangt en een rilling door mij heen gaat als ik eraan denk dat ik eens mijn laatste adem zal uitblazen. Dan zal mijn ziel het lichaam verlaten, vertrekkend naar een voor mij nog onbekend oord. Hij die tegen de dood kan lachen is een dwaas die een vreselijke domheid begaat.
Hij die grappen maakt met betrekking tot zijn eigen dood zal erachter komen dat als hij zo zou moeten sterven, het werkelijk geen grap is om te sterven. Als deze tent wordt afgebroken, mijn pachtgoed van klei begint af te brokkelen en uiteenvalt in de harde wind van de dood, als het steen na steen uiteenvalt, en uit zijn voegen scheurt, zal dat een verschrikkelijk moment zijn. Als de ziel beneden de tempel van het lichaam staat en het ziet trillen, de pilaren ziet schudden en de hele tempel ziet instorten, zal dat een vreselijk moment zijn. Een moment dat, als het verlengd zou kunnen worden, het meest verschrikkelijke beeld op de hel zou geven omdat ons van de hel verteld wordt dat het de tweede dood is. Een altijd durende dood, de pijn van het sterven verlengd tot in eeuwigheid, is een van de meest afschrikwekkende beelden van de hel. De dood op zichzelf moet al iets ergs zijn.
Laten we er ook aan denken dat ik alles hier op aarde moet achterlaten als ik sterf. Vaarwel tegen die woning die ik zo lieflijk mijn huis genoemd heb. Vaarwel tegen die kleuters en kleintjes die op mijn knie hebben gezeten. Vaarwel tegen haar die mijn geliefde is geweest en van wie ik hier het meeste hield. Vaarwel tegen alles, mijn eigendommen, goud en zilver. Vaarwel, aarde. Mijn kostbaarste eigendommen smelten weg. Dat wat u bloed, zweet en tranen gekost heeft, verdwijnt in één ogenblik.
Ik zal niets meer zien, niets meer horen omdat mijn ogen en oren gesloten zijn en mannen zullen mij uitdragen om de dode buiten hun gezichtsveld te begraven. En vaarwel tot alle mogelijkheden die de genade mij gegeven heeft. Deze laatste bel is degene die mij tot het heiligdom zal roepen. Geen enkele kerkklok zal mij nog tot Gods huis roepen. Als ik Christus verworpen heb, zal ik niets meer van Christus horen; er is nu geen genade, geen aanbieding van de Geest meer.
Fix ‘d is my everlasting state,
Could I repent, ’tis now too late.
De dood zal het raam van mijn ziel voor eeuwig verduisteren als ik ongehoorzaam ben geweest, met een bijna tastbare duisternis die nog erger is dan die toen in Egypte heeft geheerst. Wellicht kunnen de heiligen dan altijd voor God zingen, maar ik zal het voor altijd uitschreeuwen. U kunt dan verzameld zijn rond de tafel van uw Meester, maar ik ben voor altijd verstoten van Gods aangezicht, daar waar wening is en knersing der tanden. Dit is het om te sterven, mijn vrienden, en een eeuwige dood te moeten lijden.
Voor de gelovige mogen er wellicht verzachtende omstandigheden zijn, hij kan wellicht in dit geheel een andere lijn ontdekken die hem uit deze zwartheid haalt. Want juist door deze schaduwen van de dood geeft de heerlijkheid die hij zal ontvangen een nog beter vooruitzicht. De grillige passage van de dood laat de hemel nog mooier opblinken in zijn beeld. Hij denkt aan het land achter deze doodsjordaan, het heerlijke gezicht, het gezicht van de verhoogde Verlosser, een plaats aan Zijn rechterhand en aan kronen van heerlijkheid en harpen van eeuwige glorie. Maar voor degenen die goddeloos en onbekeerd leven, is er alleen de zwarte kant aan de dood. Het is het moeten verlaten van alles wat u heeft en van alles wat u liefheeft. Het is het ingaan in een eeuwige armoede, altijd durende schaamte en voortdurende ellende. Dat u toch wijs zou zijn, o zondaars, dat u wijs zou zijn, dit in zou zien en uw einde zou overdenken.
Ik heb dus geprobeerd uw gedachten een andere richting op te laten gaan door u de dood en haar gevolgen voor te stellen. De gevolgen en de verschrikkingen zijn hetzelfde voor de goddelozen. Dat u toch zo verstandig zou zijn hierop te letten. Laat me daarom de christen, zodat er ook nog een sprankje licht in deze donkere preek te zien is, aanmoedigen met het feit dat de dood nooit een reden voor hem mag zijn om het mediteren erover te verafschuwen! Want dan is het moment aangebroken om alle zwakheden af te schudden en omgord te worden met heerlijkheid.
Te sterven! Om mijn angsten, mijn pijnen, mijn zorgen, mijn angstige hart, mijn ongeloof, mijn trillende handen en mijn verdriet te verlaten en in de eeuwige heerlijkheid in te gaan. Te sterven! Wat heb ik te verliezen? Het gewoel van de mensen en de strijd met de mond. Een heerlijk verlies is dat toch. Voor de gelovige is sterven winnen en het is een ongeëvenaard gewin. Verlaten we onze vrienden als we sterven? We zullen daarboven meer en betere vrienden hebben, in de algemene vergadering van de kerk van de eerstgeborenen van wie de namen in de hemel geschreven staan. Verlaten we onze huizen en onze gemakken? Er wacht een huis op ons, niet met handen gemaakt, daar in de hemel. Verliezen we ons leven? Nee, we krijgen iets veel beters, want vergeet niet dat we leven om eens te sterven. We sterven dan om te leven en dan leven we om nooit meer te sterven.
Zonder enig overdrijven kan gesteld worden dat de dood voor de gelovige een heerlijke pijn is. Het is dan ook onnoemelijk wijs om met een christen te praten gedurende deze laatste uren omdat het de laatste uren zijn voor een heerlijk begin. Hij houdt op te zondigen en wordt volmaakt. Voor hem houdt het op om te lijden en hij wordt verheerlijkt. Hij werpt al zijn armoede en schaamte af en wordt rijk en met eerbied gekroond. Blijf dan rustig, o christen die zich zorgen maakt. “Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.” (Jes. 40:1-2)
Ik wil nu verder gaan met het tweede onderwerp in mijn preek. Broeders, waarde onsterfelijken. Ik zou graag willen dat u zich bedacht welke waarschuwingen de dood reeds aan elk van ons heeft gegeven. Wij zijn zo onwillig om ons op dit onderwerp te richten dat ik mij bij u moet verontschuldigen u steeds weer bij dit onderwerp terug te brengen. Het brengt mij er bijna toe de tijd te overschrijden die mij voor de hele preek gegeven is. De dood is dichtbij elk van ons geweest, hij heeft onze weg gedurende de loop van ons leven meer dan eens gekruist.
Laten we eens overdenken hoe vaak hij in ons huis is geweest. Telt u maar eens op, om te beginnen, hoeveel waarschuwingen u heeft gehad door het verlies van geliefden. Ik denk dat er hier niemand is die niet eens de gang naar het graf heeft gemaakt om over het verlies van een vriend te treuren. Hoe vaak ben ik wel niet naar het graf gegaan in de enkele jaren dat ik predikant ben van deze kerk. De een na de ander van onze sterke mannen in Israël zijn heengegaan. Velen van hen waren mijn geestelijke zonen en dochters. Die ik eerst in het graf van de doop had begraven, heb ik nadien begraven in het graf van de dood. Het beeld ziet er voor mij altijd hetzelfde uit. Als ik hier op de kansel sta, zie ik vaak een bekend gezicht van een oudere man of vrouw. Maar ik zie ook dat er vele plaatsen hier leeg zouden zijn als God niet een andere David had gegeven om op Davids troon te zitten.
En geliefde vrienden, het zal niet lang meer duren voor het mijn droevige plicht zal zijn, tenzij ik zelf eerder sterf, dat ik mij over uw lichaam in het graf zal buigen. De aankondiging van de begrafenis kan voor elk van u binnenkort klinken. En u heeft een goede reden om dit aan te’ nemen als u eraan denkt hoe uw jeugdvrienden een voor een zijn weggenomen. Waar is de vrouw met wie u vreugde en verdriet zo lang hebt kunnen delen? Of waar is uw man wiens heldere gezicht zo vaak met liefdevolle ogen op u neerzag? Waar zijn uw kinderen die als bloemen uit de grond opsprongen, maar die verwelkten toen zij bloeiden? Waar zijn uw broers en zussen, zij die eerder dan u geboren zijn, maar de doodsjordaan eerder dan ons hebben moeten oversteken? Of onze jongere broers en zussen, van wie we het hebben meegemaakt dat ze geboren werden, maar die slechts een uur met ons schijnen geweest te zijn? Hun zon veranderde in een eeuwige nacht voordat hij tot zijn hoogste punt kwam.
Broeders en zusters, de dood heeft op vele wijzen zijn weg in onze families geslagen. Sommigen onder ons staan er bij als de man die voor de vloed staat, terwijl de golven al over zijn voeten stroomden. Daar kwam een golf en nam zijn grootmoeder weg, daarna een andere golf en zijn moeder werd weggenomen, terwijl zijn vrouw verdween met de golf daarna. Nu komt deze golf tot uw voeten. Hoe lang duurt het nog voordat hij u weg zal dragen, en u in de boezem van de dood zult verdwijnen? De Heere heeft velen onder u meerdere en ernstige waarschuwingen gegeven. Ik zeg u nogmaals, sla er acht op. Laat de kreet die opklinkt uit het graf op u inwerken. Hoor ze nu, die wij begraven hebben, als ze roepen: “Kinderen, echtgenoten, vrouwen, broers en zussen, maak u gereed om God te ontmoeten, zodat u niet onvoorbereid gevonden mocht worden”.
Denk nog eens aan de algemene en ernstige waarschuwingen die we onlangs gehad hebben. Ik doel nu niet op uw familie, maar op de gehele wereld. Het is een feit dat ziekten en ongelukken nooit alleen komen. Enkele weken terug waren we allemaal geschokt toen we hoorden dat de persoon die zo vaak over de gevaarlijke zeeën had gezeild, en die zo hoog in zijn beroep was gestegen dat hij het grootste zeilschip ter wereld bestuurde, in de zee verdronk en voor God werd geroepen. Voor ons lijkt het een triest gegeven dat iemand die al meer dan duizend keer door weer en wind zijn schip door stormen gestuurd heeft op een schip moet sterven dat midden op de oceaan drijft waar geen rots de kiel kan openscheuren. Vlak daarna kwam het nieuws dat er ergens een molen was ingestort en dat er honderden omgekomen waren in het puin en zo haastig tot God werden geroepen. We kunnen ons niet voorstellen hoe verschrikkelijk de verspreiding van dit nieuws moet zijn geweest in de omringende dorpen daar in Amerika. Zelfs wij, ook al zijn we hier zoveel zeemijlen van die plaats vandaan, zijn ontsteld over dit grote verlies dat zoveel mensen van het ene moment op het andere in een andere staat zijn.
Meteen daarop kwam het bericht van een ander ongeluk dat nog vers in ons geheugen staat. Een trein rijdt over de rails totdat de locomotief ontspoort. En zo gebeurt het dat mensen die het ene moment nog aan het praten zijn, zoals wij nu doen, in een hoop verwrongen staal en brekend hout van het heden naar de eeuwigheid worden gehaald.
En deze week, hoeveel tekenen hebben we wel niet ontvangen dat de mens sterfelijk is? Een rechter die alom geprezen werd over zijn oordelen over onze criminele landgenoten geeft zijn vonnis ten beste aan een jury. Hij leest het voor op de voor hem gebruikelijke manier, met wijsheid, kalmte en overleg. Als hij klaar is, neemt hij een korte pauze, houdt het flesje vlugzout onder zijn neus om zich te verfrissen en valt vervolgens in zijn stoel achterover. Hij wordt weggedragen van de rechtbank om zijn eigen vonnis te ontvangen, om van zijn eigen rechterstoel gedragen te worden en gebracht te worden tot die rechterstoel waar hij zelf voor moet staan.
In dezelfde week is een man van een zusterkerk in deze stad, die zijn kerk veel heeft gediend, plotseling voor onze ogen weggenomen. Hij werkte voor een goede zaak en heeft veel gediend – wellicht weten enkelen onder u dat ik het nu heb over mr. Corderoy, maar wordt plotseling weggenomen en een hele gemeente rouwt over hem.
Toch is de slag van de dood nog dichterbij ons gekomen. Het is nog maar woensdag geweest dat ik met die grote dienaar van God, de Luther van deze tijd, bij mij thuis zat, Dr. Campbell. We spraken toen ook over het plotselinge overlijden en we hadden het er zo zijdelings over dat dit ook zijn familie zou kunnen overkomen. En helaas, in de krant van de volgende dag konden we lezen dat zijn tweede zoon overboord was geslagen van een schip dat naar Amerika voer. Zo vond een dappere jonge man een vloeibaar graf.
Zo zien we hier en daar en overal, o dood, uw gevolgen. Thuis, onderweg en op het water doet u uw werk. O maaier, hoe lang nog voordat uw zeis verzadigd zal zijn? O verwoester van mensen, bent u dan nooit verzadigd, zult u dan nooit rusten? O dood, moet die moloch van een wagen van u dan altijd maar door blijven razen en moeten de schedels en het bloed van mensen dan altijd uw pad aangeven? Ja, zo moet het zijn totdat Hij komt die de Koning van leven en dood is. Dan zullen de heiligen niet meer sterven, maar worden zoals de engelen Gods. Welnu, zo hebben we vastgesteld dat de dood heel duidelijk heeft gesproken tot ons als volk, als gemeente en tot velen van ons in onze familiekringen.
Ik zal nu nog dichter bij u thuis komen. De dood is bij ons allen kind aan huis. Steek uw vinger bijvoorbeeld eens in uw mond want u heeft daar al een kenmerk van de dood. Wat betekenen die vergane tanden en dat pijnlijke tandvlees? Een pijn die alleen door hen wordt geminacht die hem niet hebben. Waarom trillen sommige delen van uw huis en staan op het punt om in elkaar te vallen? Omdat de rotheid die in onze tanden zit, zich in ons hele lichaam bevindt. Wij spreken van tanden die langzaam wegvallen; maar bedenk dat zij onderdeel zijn van de mens die uiteenvalt. Ook uzelf valt zo langzamerhand uit elkaar.
Wat voor waarschuwingen heeft de dood al gegeven. Hij heeft zijn koude hand op uw hoofd gelegd en uw haar bevroren. Daarom heeft u slechts nog een aantal stukken haar ter hoogte van uw slaap. Wellicht heeft hij u over uw gehele hoofd gestreken, zodat uw hele schedel nu blootstaat aan de zon. En bedenk, dit is nog maar een weergave van wat er met uw ziel gebeurt. Welke lichamelijke signalen hebben we al gekregen en nu denk ik in het bijzonder aan de ouderen, de zieken, de overmatigen en de kreupelen? Wat betekenen die longen die zo uitgeput zijn van het ademen als u een aantal treden omhoog moet naar uw slaapkamer? Waarom heeft u glazen voor uw ogen nodig om alles scherp te zien en waarom pakt u naar uw donkere glazen als u naar buiten gaat? Waarom dat afgenomen gehoor? Waarom die zwakke stem, die zwakheid van het gehele lichaam, die toegenomen vleesmassa of juist de vermeerderde aanwezigheid van botten? Wat zijn dit allemaal anders dan slagen van de dood?
Zij zijn, als ik het zo mag zeggen, garanties van zijn aanwezigheid die hij aan u geeft, voordat hij u binnenkort op een andere plaats tot zich roept. Hij geeft u de mogelijkheid om uw laatste werk te doen en uw laatste vaarwel te zeggen. Als we toch eens goed naar onszelf keken; we dragen de tekenen van de dood altijd bij ons. Sommigen onder ons hebben zelfs nog indringendere waarschuwingen dan deze gekregen. Want als deze niet genoeg blijken te zijn, kan de dood ons ook een donderpreek geven. Het is nog maar pas geleden dat het leek alsof de dood mijn levensboom de laatste bijlslag toediende. Hoe vlogen de spaanders in het rond! Ik kan het zelf haast niet bevatten dat ik hier ben. Ik ben tot aan de deur van de dood gebracht, mijn gedachten waren afgedwaald, mijn lichaam was zo verzwakt dat ik nauwelijks kon staan en toch mocht ik weer herstellen.
Tell it unto sinners –tell,
I am, I am, out of hell.
Gespaard en nog in leven. U heeft koorts gehad, wellicht zelfs cholera. Tijden achtereen hebt u uitgeput op uw bed gelegen en elke keer werd uw levenstak doorgebogen zodat u zei: “Nu zal hij afbreken.” Als een wankelende muur hebben we allemaal gestaan, zoals een hek staat te trillen. We dachten dat hij nu zou instorten, omdat hij met een ruwe hand door elkaar geschud werd en heen en weer ging. Er was geen enkele pilaar die stevig stond. Er was geen balk of stijl die niet bewoog. We zeiden, in de bitterheid van onze ziel: “Mijn dagen zijn afgesneden en ik zal voor mijn tijd in het graf gaan.” Welnu mens, nu leeft u weer net zo onbezonnen als tevoren.
Onthoud dit: als u niet luistert naar het suizen van de dood, zult u zijn scherpe punt eens voelen. Als u niet naar God luistert als Hij u beroert, wees er dan zeker van dat Hij u uiteen zal scheuren. In gedachten zie ik vanochtend de dood de pijlen op zijn boog spannen. Hij legt ze aan, een voor een, en het wonderlijke is dat hij zijn boog niet zo lang gespannen kan houden. “Zal ik de pijl afschieten?” vraagt de dood zich af, “zal ik hem in het hart van een zondaar laten vliegen? Hij zal toch geen berouw hebben en laat me hem dan toch naar zijn ondergang sturen.” Maar de Heere zegt: “Laat hem nog een tijdje met rust.”
De vingers van de dood jeuken echter. Hij zegt: “Mijn Heere, laat me toch aanleggen; ik heb mijn boog gespannen en ben er klaar voor. De pijl is zo scherp dat hij zich door spijlen van brons en drie lagen ijzer zou boren, om in een mensenhart te eindigen. Mijn keel dorst naar zijn bloed. Laat me hem omleggen, laat me hem doden.” “Nee,” klinkt de stem van God, “spaar hem, spaar hem, spaar hem nog voor een korte tijd.”
Maar de tijd zal komen, wellicht zelfs op korte termijn. Het kan al binnen een half uur zijn dat er in de hemel klinkt: “De tijd is aangebroken! Het is over!” En dan zal de dood zijn pijl laten schieten en die zal uw hart doorboren en u zult voor de Rechter verschijnen om uw laatste oordeel te ontvangen. En hoe erg zal het zijn, indien u onvoorbereid moet sterven. O zorgeloze zondaar, wat moet er van u worden?
En nu tot slot, kijk eens naar uzelf alsof u aan het sterven bent. Laten we eens vooruit lopen op uw eigen laatste dag. De zon is gerezen. Zet het raam nog eens open. Laat me nog eens, voor het laatst, naar de zon kijken want het is mijn laatste dag! De artsen fluisteren met elkaar. U vangt enkele flarden op en concludeert hieruit dat uw situatie uitzichtsloos is. Er is veel voor u gedaan, maar de kundigheid van de artsen kent zijn begrenzingen. “Hij kan het overleven,” zegt een van de artsen, “wellicht nog een uur of twaalf, maar ik heb er een hard hoofd in dat het zo lang zal duren. U kunt beter zijn vrienden verzamelen om hem nog een keer te zien. Telegrafeer zijn dochter, dat ze langskomt, zodat ze nog een keer haar vaders gezicht in deze wereld kan zien.”
Ja, en nu begin ik te voelen dat dit uur is aangebroken. Ze verzamelen zich rond mijn bed. Vaarwel, vaarwel allemaal! Uw vader bidt dat u hem mag volgen de hemel in. Ik weet, mijn Verlosser leeft. Mijn hoop is vast en zeker in Jezus Christus. Vaarwel! Vaarwel! Ik vertrouw jullie toe aan degene die een Vader is voor de wezen en een Man voor de weduwen. Zo komt uw laatste moment steeds dichterbij. Nu weigeren zelfs uw lippen te spreken. U wilt nog iets zeggen en een laatste woord tot uw vrouw richten. U murmelt nog iets door uw tanden heen, maar er worden geen klanken meer gehoord, men kan uw woorden niet meer verstaan. U ademt zwaar. U wordt rechtop in bed gezet met kussens achter uw rug. U kunt nu niet meer zien. Raar gezegd, want enerzijds heeft u nog steeds ogen, maar toch kunt u niets zien.
Als u iets wilt zien, moet u tasten met uw handen, nee, u kan zelfs uw handen niet meer omhoog krijgen. Ze liggen nu slechts nog op de lakens. U hoort nog steeds en u hoort de vraag: “Is hij overleden?”. Een van de omstanders zegt: “Ik geloof dat hij nog steeds ademt.” Ze komen nu dichterbij om te horen of u nog ademt. Dat kan slechts zeer moeizaam gehoord worden. Wat zal er op dat moment door u heen gaan. Er gaat een zucht door de kamer. Alleen de klok hoort men nog tikken als de laatste korrels zand door ons uurglas wegglijden. En dan is het laatste moment aangebroken. Uw ziel wordt dan gescheiden van uw lichaam. En waar bent u nu, een naakte, ontlichaamde geest?
Ziel, als uw hoop echt is geweest, dan bent u nu waar u altijd naar verlangd hebt, u bent in de aanwezigheid van uw Zaligmaker en God. Nu bent u een broeder van de engelen. U staat midden in de schitterende heerlijkheid van de zaligheid. U ziet Hem, Die u, zonder Hem te hebben gezien, hebt liefgehad. Door in Hem te geloven, mag u van die onuitsprekelijke heerlijkheid genieten in de hemel.
Maar er is ook een ander beeld, het tegenovergestelde van dit, ik kan het niet met dezelfde details weergeven, maar ik zal u er een grove schets van geven, een houtskoolschets zonder deze op te vullen. Ja, u bent stervende, en hoe slecht u ook bent geweest, u wordt omringd door hen die u liefhebben. U kunt niet tot hen spreken. Helaas, u zegt hen meer dan u zou kunnen uitspreken, want zij zien het zweet op uw gezicht, uw ogen spreken boekdelen. Zij leiden hieruit af dat u dingen ziet die te erg zijn om te worden uitgesproken. U houdt uzelf in, u probeert uzelf te kalmeren.
De dokter helpt u om uw verdoemenis te bespoedigen. Hij spuit u kalmeringsmiddelen in, hij helpt u in slaap te brengen. En nu voelt u dat het op uw eigen einde uitloopt. Uw ziel is vervuld met angst, ijzingwekkende gedachten en dikke duisternis omringen u. Uw oogleden sluiten zich. Uw vlees en uw hart houden op met leven. Maar is geen enkele engel die u in het oor fluistert, “Wees maar stil”. Er is geen konvooi van cherubim om uw ziel te begeleiden naar de plaats waar altijd vreugde heerst. U voelt dat de pijl van de dood er een is die in gif gedoopt is, dat de hel zo geïnjecteerd wordt in uw vezels dat u de wraak van God al voelt voordat u in de plaats komt waar u die volledig zult beleven.
Het kan zijn dat ik, als uw predikant, op dit laatste moment bij u wordt geroepen en dat ik tegen uw vrouw, uw zonen en dochters, uw broers en zussen moet zeggen, “We moeten dit in Gods handen overgeven”. Ik zal zo eerlijk mogelijk spreken, maar zal ook de volgende overdenking uitspreken: “O, dat Hij wijs was; hij zou dit vernemen, hij zou op zijn einde letten”. Mijn hart zal me vragen, terwijl ik dit huis zal verlaten: “Ben ik eerlijk tegen deze man geweest? Heb ik hem eerlijk de weg naar de hemel gewezen? Als hij verloren is, zal er dan bloed van mijn hand geëist worden?” Ik weet dat van de meeste onder u mijn geweten zal zijn: “Ik heb het Woord van God zo goed als ik kon doorgegeven, niet met het doel om het zo moeilijk mogelijk te maken, maar met het doel om het zo eenvoudig mogelijk te vertellen om zo het hart te kunnen bereiken. En daar moet ik het laten liggen. Als zij verloren gaan, o hoe erg zou dit zijn! Maar ik ben vrij van hun bloed.”
O mijn toehoorders, ik hoop dat het met u niet zo zal zijn, maar dat voor iedereen onder ons het sterven een hoop mag inhouden. En dat u mag opstaan, in het bezit van een onsterfelijk lichaam, om zo te gaan naar de troon van mijn en uw Vader, van mijn en uw God.
En nu, als deze preek indruk op u heeft gemaakt, laat me u dan met de volgende zin wegsturen: de weg om de zaligheid te verkrijgen is eenvoudig: “Hij die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal gered worden; hij die geloofd zal hebben, zal niet verdoemd worden.” Geloof, dat is vertrouwen, vertrouw op de Heere Jezus en u zult gered worden. Dat God en de Heilige Geest u de kracht mogen geven om Hem te vertrouwen, omdat het voor sommigen onder u – en sla hier acht op – NU of NOOIT is.
Amen.