Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. GALATEN 6:1
Als we kinderen van God zijn, dan zijn we daders van het goede en staan we bekend als kinderen van de goede God. “Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden“. (Mattheüs 5:9 SV). Een kind van God leeft ook voor anderen; zijn ziel zit niet opgesloten in de nauwe cirkel van zijn eigen ribben, maar gaat naar buiten om degenen om hem heen te zegenen, hoe onwaardig ze ook zijn. Een kind van God ziet nooit een verlorene zonder de wens dat diegene gered wordt; hoort nooit van ellende zonder te verlangen troost te schenken. “Want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland, zei God tegen Israel (Exodus 23:9 SV); en ook wij waren ooit zelf vreemdelingen, en zelfs nu is onze Vriend nog steeds een Vreemdeling in wie we alle lijdende mensen liefhebben. Wanneer Christus in ons is, zoeken we naar mogelijkheden om verloren kinderen, vreemdelingen en verschoppelingen naar het huis van de grote Vader te brengen. Onze liefde gaat uit naar de hele mensheid, en onze hand is voor niemand gesloten: als dit zo is, lijken we op God, zoals kleine kinderen lijken op hun vader. Oh, wat een heerlijke eigenschap! Hij woont in ons en wij kijken naar Hem in heilige gemeenschap; zodat “wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.” ( 2 Korinthiërs 3:18 SV).