En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Openbaring 22:17
Het appèl van het christelijke geloof is het eenvoudige woord ‘Kom’. De Joodse wet zei: ‘Ga, en let op waar u uw voeten neerzet op het pad dat u zult bewandelen. Ga, en wie Gods geboden overtreedt, zal omkomen. Ga, en wanneer u de geboden houdt, zult u leven.’ De wet was een bedeling met een gesel, die mensen voor zich uit dreef. Het Evangelie is precies het tegenovergestelde. Dat is de bedeling van de Goede Herder. Hij gaat voor Zijn schapen uit en nodigt hen om Hem te volgen, terwijl Hij tegen hen zegt: ‘Kom.’ De wet stoot af. Het Evangelie lokt. De wet laat de afstand tussen God en mensen zien. Het Evangelie overbrugt die afstand en brengt de zondaar over die grote, onveranderlijke kloof die Mozes nooit kon overbruggen.
Als u iets van Gods genade kent, zult u het volgende feit moeten leren: vanaf het eerste moment van uw geestelijk leven totdat u in de heerlijkheid wordt binnengeleid, zal de lokroep van Christus tot u altijd luiden: ‘Kom, kom tot Mij.’ Hij zal altijd voor u uitgaan, u nodigen Hem te volgen zoals de soldaat zijn aanvoerder volgt. Hij zal altijd voor u uitgaan om uw weg te banen en te bereiden en zal u nodigen heel uw leven achter Hem aan te komen. In het ernstige uur van uw dood, wanneer u op uw bed zult liggen en uw ademhaling moeizaam zal gaan, klinken Zijn zoete woorden waarmee Hij u Zijn hemelse heerlijkheid binnenleidt: ‘Kom, kom tot Mij. Strek uw vleugels uit en vlieg regelrecht naar deze wereld van vreugde, waar Ik woon. Kom en wees bij Mij, waar Ik ben.’
Het gaat zelfs nog verder. Want dit is niet alleen Christus’ roep tot u, maar als u een gelovige bent, is dit ook uw roep tot Christus: ‘Kom! Kom!’ U zult verlangen naar Zijn wederkomst. U zult zeggen: ‘Kom haastig, ja kom, Heere Jezus.’ U zult altijd verlangen naar een meer intieme en diepere gemeenschap met Hem. Zoals Zijn stem tot u zegt: ‘Kom’, zo zal uw gebed tot Hem zijn: ‘Kom, Heere, en blijf in mijn huis. Kom en heilig mij nog meer tot Uw dienst. Kom en wees de Alleenheerser in mijn hart. Kom, U alleen mag bezit nemen van de troon van mijn hart.’
‘Kom’, is daarom het ware motto van het Evangelie. Deze morgen hoop ik dat woord voor u uiteen te zetten en deze goudklomp te pletten tot bladgoud. Moge God de Heilige Geest deze dag door Zijn dienaar spreken en geven dat sommigen die nog nooit eerder tot Jezus gekomen zijn, nu voor de eerste keer tot Hem zullen komen.
Laten we onmiddellijk naar onze tekst gaan: ‘Die wil, neme het water des levens om niet.’ Hier worden vier dingen heel duidelijk. Namelijk dat er, ten eerste, ‘water des levens’ is. Ten tweede, dat de uitnodiging zeer ruim is, want er staat: ‘die wil’. Ten derde, dat het pad duidelijk is, want er staat: Die wil, ‘laat hij komen’. Tot slot, dat de enige voorgeschreven regel luidt: laat hij het nemen ‘om niet’. Dat is de enige prijs die gevraagd wordt en de enige voorwaarde. Eigenlijk is het geen voorwaarde, maar is het de doodsteek voor alle voorwaarden. ‘Laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’
Onthoud allereerst dat ik deze morgen op het punt sta een hele eenvoudige preek te houden, die voor eenvoudige mensen geschikt is. Het is mijn verlangen dat zondaren tot Christus gebracht worden. Mijn hart is vol genegenheid voor de vele mensen die geen schoonheid in Hem zien opdat ze Hem zouden begeren (naar Jes. 53:2). God heeft op deze plaats velen zalig gemaakt. Ik bid dat het God zal behagen, vanwege de kruisverdienste van de Zoon, om deze morgen sommigen van hen die dwalen door de leiding van de Heilige Geest tot het huis van de Vader te brengen.
1. Het water des levens
Er bestaat dus ‘water des levens’. De mens is helemaal in het verderf gestort en verloren. Hij is verdwaald in een wilde streek, een verlaten woestijn. De leren waterzak van zijn eigen gerechtigheid is helemaal opgedroogd, er zit zelfs geen druppel water meer in. De hemel onthoudt hem regen en de aarde kan hem geen vocht geven. Moet hij nu omkomen? Hij kijkt omhoog, omlaag, om zich heen en ontdekt geen enkele manier om te ontkomen. Moet hij sterven? Zal de dorst hem verteren? Moet hij in de woestijn sterven en zullen zijn beenderen daar onder de hete zon verbleken? Nee, want de tekst toont dat er een bron des levens is.
God heeft van eeuwigheid in een plechtig verbond deze bron beschikt. Deze goddelijke fontein ontspringt aan de diepe grond van Gods besluiten. Ze welt op vanuit de diepte. Zij ontspringt uit de plaats die de ogen van een arend niet hebben gezien en waar de leeuwenwelp nooit is geweest. De diepe grond van Gods bestuur, de diepte van Zijn eigen wezenlijke goedheid en van Zijn goddelijke natuur – dat zijn de verborgen bronnen. Daaruit ontspringt die fontein van het water des levens, die een mens goed zal doen.
De Zoon heeft deze bron gegraven en doorboorde de massieve rotsen die dit levende water verhinderden op te wellen. Met Zijn kruis als machtig instrument heeft Hij de rotsen doorstoken. Hij is Zelf tot in de laagste diepten afgedaald en heeft een weg gebaand waardoor de liefde en genade van God omhoog kunnen borrelen om de dorst van stervende mensen te lessen. Dit is het levende water dat de ziel zalig kan maken! De Zoon heeft bevolen dat deze bron overvloedig moet stromen. Hij nam de steen weg die op de mond van deze bron lag. Nu Hij opgevaren is in de hoogte, staat Hij daar om erop toe te zien dat het levengevende water van de bron nooit gestopt zal worden, dat haar stromen nooit zullen uitdrogen en haar diepten nooit zullen opraken. Deze heilige bron, die is ontstaan uit Gods welbehagen en Zijn vreugde in het verbond, is door Christus geopend toen Hij stierf aan het kruis. Tot op deze dag stroomt ze om leven, welzijn, vreugde en vrede te schenken aan arme zondaren. Aan zondaren die dood zijn door de zonde en verloren liggen vanwege de val. Er is ‘water des levens’!
Laten we hier een ogenblik bij stilstaan en een blik werpen op de waterstromen die aan alle kanten overvloeien om de dorst van mensen te lessen. Laten we met vreugde kijken. Het wordt ‘het water des levens’ genoemd, een naam die het zeer zeker verdient. Want Gods gunst is leven en in Zijn tegenwoordigheid is eeuwige vreugde. Dit water ís Gods gunst en daarom is het leven. Met dit water des levens wordt Gods vrije genade bedoeld, Gods liefde voor mensen. Wanneer u komt en drinkt, zult u ondervinden dat dit inderdaad leven is voor uw ziel. Want als u van Gods genade drinkt, ontvangt u Gods liefde en bent u verzoend met God. Dan is God uw Vader, heeft Hij u lief en is Zijn oneindig grote hart vol verlangen naar u.
Nogmaals, het is levend water. Dat is niet slechts omdat het liefde en daarom leven is, maar omdat het verlost van de komende dood. De zondaar weet dat hij vanwege zijn verdorvenheid de dood moet sterven. Omdat hij zulke vreselijke zonden heeft gedaan, moet God hem wel straffen. Als God de zonden van de mensen niet zou straffen, zou Hij ophouden rechtvaardig te zijn. Wanneer de mens zich ervan bewust is dat hij zeer schuldig is, staat hij bevend in de tegenwoordigheid van zijn Schepper. Hij voelt in zijn ziel dat zijn vonnis getekend en bezegeld is en dat hij het verdient als alle hoop, leven en vreugde hem ontnomen wordt.
Kom dan hierheen, u die vanwege uw zonde veroordeeld bent. Dit water kan al uw zonden wegwassen en wanneer uw zonden weggewassen zijn, zult u leven, want onschuldigen zullen niet gestraft worden. Hier is water dat u witter kan maken dan sneeuw. Want al was u vanwege uw zonden zwarter dan de tenten van Kedar, dit water is in staat u te reinigen, u volkomen wit te wassen en zo liefelijk te maken als de gordijnen van koning Sálomo (zie Hoogl. 1:5).
Deze wateren verdienen het zeker om het water des levens genoemd te worden, want vergeving is een voorwaarde voor het leven. Als we onverzoend blijven, zullen we sterven, omkomen, wegzinken in de diepten van de hel. Als we verzoend zijn, zullen we echter leven, opstaan, opvaren naar de hoogten van de hemel. Hier ziet u dat deze altijd stromende fontein het leven uit de dood zal schenken aan allen die daarvan drinken, omdat hun zonden zijn vergeven.
‘Maar dit is niet alles wat ik nodig heb’, zegt de arme ziel die van zijn schuld overtuigd is. ‘Want al zouden al de zonden die ik ooit gedaan heb, uitgewist zijn, ik zou er binnen tien minuten nog veel meer begaan. Al zou me nu alles kwijtgescholden worden, een paar tellen later zou ik mijn ziel opnieuw in het verderf storten en weer hulpeloos wegzinken.’ Dat is zeker waar! Maar zie toch hier, want dit is levend water. Dit water kan uw dorst naar de zonde wegnemen. Wanneer dit water uw ziel binnendringt, zal het zegevieren over uw kwade neigingen. Het zal ze eerst bedekken, daarna verdrinken en ten slotte helemaal meesleuren, zodat ze voorgoed in de diepten van zijn draaikolk meegezogen en nooit meer teruggevonden worden.
O zondaren! Deze fontein van het Evangelie van genade is in staat uw hart zo schoon te wassen, dat u de zonde niet langer zult liefhebben. Dit water kan uw ziel zo volmaakt zuiveren, dat het u op een dag even vlekkeloos en onberispelijk zal maken als de engelen die voor de troon van God staan. Dan zult u, net als zij, Gods bevelen gehoorzamen, naar Zijn bevelen luisteren en u verheugen omdat u Hem mag dienen. Dit is inderdaad het leven, want hier is gunst te vinden, vergeving en heiligheid, de vernieuwing van de ziel door de reiniging van het water, door het Woord.
‘Maar,’ zegt een ander, ‘er is een verlangen in mijn hart dat ik niet kan vervullen. Ik weet zeker dat wanneer mij alles kwijtgescholden zou zijn, er toch nog een aantal dingen zijn die ik zou begeren. Niets van wat ik ooit heb gehoord, of ooit heb gezien of gevoeld, kan dit verlangen vervullen. In mijn binnenste is een knagende leegte die de wereld nooit vervullen kan.’ ‘Er is een tijd geweest,’ zegt weer een ander, ‘dat ik er tevreden mee was om naar de schouwburg te gaan. Toen gaf het vermaak en het plezier van de mensen van deze wereld me veel voldoening. Maar o, ik heb deze olijf uitgeperst totdat hij zijn overvloedige olie niet meer gaf. Nu krijg ik er alleen maar dikke drab uitgeperst. Mijn vreugde is verdwenen. De schoonheid van mijn vruchtbare vallei is als een verwelkte bloem geworden. Ik kan me niet langer in de muziek van deze wereld verheugen.’
Wat ben ik blij om te horen dat uw waterbak droog is komen te staan. Want tenzij mensen ontevreden zijn met deze wereld, zullen ze nooit uitzien naar de toekomende wereld. Ze zullen niet zien op Hem Die de enige levende en waarachtige God is, totdat ze met de god van deze wereld bedrogen zijn uitgekomen. Maar luister, u die ellendig en beklagenswaardig bent! Hier vindt u levend water dat in staat is uw dorst te lessen. Kom hierheen, drink en u zult verzadigd worden. Want wie in Christus gelooft, vindt in Christus genoeg voor dit leven en tot in eeuwigheid.
Een gelovige is niet iemand die in zijn kamer loopt te ijsberen en zegt: ‘Er is niets dat mij vreugde of vermaak kan bieden.’ Hij klaagt niet over saaie, vermoeiende dagen en lange nachten. Want hij vindt in het dienen van God zo’n bron van vreugde, zo’n fontein van troost, dat hij tevreden en gelukkig is. Stop hem in een gevangenis en hij zal goed gezelschap treffen. Ook al zou hij in een barre woestijn neergezet worden, ook daar kan hij eten van het hemelse brood. Al zou hij alle vriendschap kwijtraken, hij zal de Vriend vinden ‘die meer aankleeft dan een broeder’ (Spr. 18:24). Al zou hem alles ontnomen worden, hij zal een schuilplaats vinden in de schaduw van de Rots der eeuwen. Al zou u de grond voor al zijn aardse hoop ondergraven, toch zal zijn hart vast en onbeweeglijk zijn, want het fundament van zijn God staat vast en hij vertrouwt op de Heere. Er is zo’n volheid te vinden in het dienen van God dat ik echt uit ervaring kan spreken: ‘Ik zou mijn staat voor God niet willen inruilen voor alles wat de wereld me ooit zou kunnen bieden.
Totdat ik Christus leerde kennen, wist ik niet wat ware blijdschap is. Toch dacht ik dat ik dit wel wist. Ik warmde mijn handen bij het vuur van de zonde, maar het was een kunstmatig vuur. Toen ik eenmaal de liefde van de Zaligmaker had gesmaakt en gewassen was in Zijn bloed, leek het alsof de hemel op aarde was gekomen. ‘‘t Is de hemel op aarde en de hemel hierboven: Zijn aangezicht zien, Hem liefhebben en loven.
Indien u slechts de vreugde van het dienen van God kende of de zoetheid van de liefde van Christus proefde, zou u zeker niet op afstand kunnen blijven staan. Al zou u slechts een glimp opvangen van de vreugde van een gelovige wanneer hij opspringt van vreugde, u zou al uw uitgelaten vrolijkheid en uw grootste genoegens opgeven om het minste kind in het huisgezin van God te worden. Dit is het levende water! Het is het water des levens, want het lest onze dorst en geeft ons het ware leven, wat we nooit in iets anders onder de hemel kunnen vinden.
Laat me hier nog kort aan toevoegen, dat de dorst van degene die eenmaal van dit water des levens gedronken heeft, voor eeuwig gelest zal zijn. U zult nooit meer dorst krijgen, behalve een dorst naar nog diepere teugen uit deze fontein. Dat is een aangename dorst, geen pijnlijke dorst. Want het is een liefdevol, vreugdevol dorsten. Het geeft een zoete blijdschap om te dorsten naar meer van Christus’ liefde. Als u een christen wordt, zult u uw leven lang verzadigd zijn en kunnen zeggen: ‘Mijn ziel! keer weer tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan’ (Ps. 116:7). U zult een altijd levende boom vinden waarin u uw nest kunt bouwen, die nooit door een bijl wordt omgehakt. Geen wind zal uw rustplaats ooit laten wankelen, maar u zult voor eeuwig aan de borst van de lieve Zaligmaker rusten. Daar vindt u eeuwige rust, eeuwige vreugde en vrede. Kom toch en ontvang van Hem, drink van het water des levens om niet!
Bovendien zal degene die van dit levende water drinkt, nooit sterven. Zijn lichaam zal voor een kleine tijd verderf zien, maar zijn ziel zal hemelwaarts stijgen en bij Jezus wonen. En wanneer zijn lichaam gereinigd en gezuiverd zal zijn, zal het nog veel heerlijker opstaan dan toen het in zwakheid werd gezaaid. Het zal in heerlijkheid, in eer, in kracht, in verhevenheid verrijzen en met zijn ziel verenigd worden. Zo zal de gelovige de eeuwige vreugde erven die Christus bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben. Dit is het levende water. Ik zie de bron nu stromen, vrij stromen, en het water glinstert van al deze uitnemende eigenschappen. Wie zou er niet naar verlangen om te komen en hiervan te drinken?
2. Een ruime nodiging
In de tweede plaats zien we in de tekst dat de nodiging zeer ruim is: ‘Die wil, neme het water des levens om niet.’ Deze nodiging is zeer ruim! Er zijn predikanten die zondaren niet durven te nodigen, maar waarom zijn ze dan predikant? Ze zijn bevreesd om de belangrijkste taak van het heilige ambt uit te voeren. Ik moet bekennen dat er een tijd is geweest dat ik enigszins aarzelde als ik op het punt stond de nodiging vrij uit te laten gaan. Mijn leerstellige opvattingen hinderden me in zekere mate. Ik belijd vrijmoedig dat ik wat betreft de leer die ik gepredikt heb, niet ben veranderd. Ik predik het calvinisme zo hoog, zo streng en zo zuiver als ik altijd heb gedaan. Maar ik voel een vurig verlangen, en heb dat altijd al gevoeld, om zondaren tot Christus te nodigen. En ik besef ook dat deze koers niet alleen met de zuiverste leer in overeenstemming is, maar dat de andere koers uiteindelijk onjuist is en dat er niets in de Schrift te vinden is waarop zij zich kan beroepen.
In verschillende baptistengemeenten is de gedachte gegroeid dat niemand genodigd mag worden om tot Christus te komen behalve degenen die zij ‘gevoelige zondaren’ noemen. Soms bestrijd ik dit door op te merken dat ik zowel onverstandige als gevoelige zondaren nodig om tot Christus te komen, en dat bovendien het grootste gedeelte van de goddelozen uit onverstandige zondaren bestaat. Maar het verheugt mij te belijden dat ik Christus zelfs tot ongevoelige zondaren predik. Dat ik als een daad van geloof, net als Ezechiël, tot de dorre beenderen in de vallei zou zeggen: ‘Dorre beenderen, leef!’ (zie Ez. 37). Ik geloof niet in de kracht van degenen die het bevel behoren te gehoorzamen, maar in de kracht van God Die het bevel geeft. Hij is in staat kracht te geven aan degenen aan wie het bevel is gericht, zodat zij ertoe worden gedrongen het te gehoorzamen. Maar luister nu naar mijn tekst, want die bevat in ieder geval geen beperking. Of u nu gevoelig of ongevoelig bent, de tekst luidt slechts: ‘Die wil, laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’
De ene vraag die ik u deze morgen wil stellen, is: bent u gewillig om te komen? Als dat zo is, nodigt Christus u uit het water des levens te nemen om niet. Wilt u komen? Indien dat zo is, wordt u vergeving geschonken, wordt u geheiligd, wordt u gezond gemaakt. Want als u gewillig bent, is Christus ook gewillig. Dan wordt u vrij uitgenodigd om te komen en bent u welkom bij de bron van genade en leven.
Let er nu op dat de vraag alles te maken heeft met de wil. Iemand zegt: ‘O, maar ik ben zo dwaas! Van het plan van de zaligheid begrijp ik niets, daarom mag ik niet komen en drinken.’ Mijn vraag heeft echter niets met uw verstand of inzicht te maken, maar met uw wil. U kunt zo’n grote dwaas zijn als u wilt, maar als u gewillig bent om tot Christus te komen, wordt u vrij en hartelijk uitgenodigd. Al zou u geen enkele letter van het alfabet kunnen lezen of geen woord uit het boek kunnen spellen, toch mag uw mond, hoe onontwikkeld ook, van dit water des levens drinken.
Het heeft niets met uw inzicht of verstand te maken. Er staat niet: ‘Die inzicht heeft, laat hij komen’, maar: ‘Die wil’. Ik twijfel er niet aan dat er veel mensen zijn die, wanneer ze voor het eerst tot Christus komen, maar heel weinig inzicht hebben in de weg der zaligheid en heel weinig kennis van de manier waarop Hij zalig maakt. Toch komen zij tot Christus, want de Heilige Geest maakt hen gewillig om te komen en zo worden ze gered.
U die al vele jaren de kleding van een bedelaar draagt, u die vanuit het armenhuis hier naartoe bent gekomen, u die onontwikkeld en onwetend bent en door mensen wordt veracht, wilt u zalig worden? Kunt u met uw hart zeggen: ‘Heere, U weet dat ik wil dat mijn zonden worden vergeven’? Kom dan en wees welkom. Jezus nodigt u. Laat uw onkunde u niet bij Hem vandaan houden. Hij doet geen beroep op uw verstand of inzicht, maar op uw wil.
Een ander zegt: ‘Het plan van de zaligheid begrijp ik wel, maar ik kan me niet bekeren zoals dat zou moeten. Mijn hart is zo hard, ik kan zelfs geen traan vergieten. Ik kan mijn zonden niet zo voelen als ik zou willen. “Mijn hart is toch zo vreselijk hard, het drukt mij zwaar terneer. ’t Ligt in mijn borst zo zwaar en koud als een ijsberg.”
Dat kan zo zijn, maar deze tekst heeft niets met uw hart te maken, maar met uw wil. Bent u gewillig? Al is uw hart dan zo hard als de onderste molensteen, als u gewillig bent om gered te worden, mag ik u nodigen. Het is ‘die wil’, niet ‘die voelt’. ‘Die wil, laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’
‘Ja,’ zegt een ander, ‘ik kan eerlijk zeggen dat ik gewillig ben, maar mijn hart wil niet zacht worden. Wat wil ik graag dat Gods genade mijn hart verandert! Ik wens echt dat Christus mijn hart verzacht. Ik verlang ernaar dat Hij het levende vuur van geloof in mijn koude hart legt, zodat ik berouw voel, Hem lief krijg en in Hem geloof. Ik ben gewillig.’ Dan is deze tekst voor u. ‘Die wil, laat hij komen.’ Als u gewillig bent, wordt u vrij tot Christus genodigd.
Een ander zegt: ‘Nee, maar ik ben zo’n grote zondaar! Ik ben een dronkaard geweest. Ik ben een wellustig mens geweest. Ik ben ver van het pad van gerechtigheid afgedwaald. Ik zou niet graag hebben dat mijn medemensen van al mijn zonden afweten. Hoe kan God zo’n ellendige als ik aannemen, zo’n walgelijk schepsel als ik ben geweest?’ Let goed op! Hier wordt niet naar uw vroegere leven verwezen. Er staat eenvoudig: ‘Die wil, laat hij komen.’ Wilt u komen?
Wilt u gered worden? Kunt u zeggen: ‘Heere, ik wil zalig worden, geef mij een nieuw hart. Ik wil mijn zonden opgeven. Ik wil een christen worden. Ik wil geloven en ik wil gehoorzamen. Maar ik heb geen kracht om dit te doen. Heere, ik wil het, geeft U me de kracht.’ Als u slechts gewillig bent, wordt u hartelijk uitgenodigd om te komen. Er is niets wat u verhindert tot Christus te komen, behalve uw eigenzinnige wil. Indien uw wil onderworpen is en u zegt: ‘Ja Heere, ik ben gewillig’, dan wordt u genodigd. Sla die nodiging niet af, maar kom en weet dat u welkom bent, zondaar. Kom!
‘Toch kan ik niet komen,’ zegt iemand, ‘ik kan niet geloven, ik kan niet doen wat ik wil.’ Nou, er staat niet: ‘Die ertoe in staat is, laat hij komen’, maar ‘die wil, laat hij komen.’ Bent u gewillig? U weet dat er genoeg mensen zijn van wie de wil sterker is dan de kracht, maar God beoordeelt ons niet naar onze kracht, maar naar onze wil. Stel, u ziet een man te paard die zich haast om een dokter te halen omdat iemand anders stervende is. Het paard is een afgeleefd en onbruikbaar dier dat niet zo snel vooruitkomt als de man wel wil. Toch kunt u niet tegen de man tekeergaan, want u ziet dat hij het paard aanspoort en opjaagt en zo laat zien dat hij harder zou gaan als dat mogelijk was. Zo ziet de meester van deze man zijn wil aan voor de daad zelf.
Zo is het ook met u, want uw arme hart wil niet vooruit. Het is als een armzalig, onbruikbaar paard, maar het zou zich haasten als het daartoe in staat was. Jezus nodigt u niet overeenkomstig datgene waartoe u in staat bent, maar overeenkomstig dat wat u wilt. ‘Die wil, laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’ De enige voorwaarde is: bent u gewillig, wilt u het werkelijk? In dat geval bent u hartelijk welkom. U wordt welmenend uitgenodigd om te nemen van het water des levens, en dat zonder te betalen.
Nu dit woord in deze kerkzaal rondgaat, zijn er ongetwijfeld velen die hierop geantwoord hebben en die met heel hun hart zeggen: ‘Ik ben gewillig. Ik ben gewillig.’ Kom, laat ieder persoonlijk deze vraag overwegen. Laat me niet in het algemeen tot u spreken, maar laat de pijl u persoonlijk raken. Geef antwoord, grijsaard, en laat die blonde jongen daar ook antwoord geven. Wilt u gered worden? Wilt u de zonde verlaten? Wilt u vanaf deze dag en voor altijd Christus tot uw Heere en Meester aannemen?
Wilt u gewassen worden in Zijn bloed? Wilt u met Zijn gerechtigheid worden bekleed? Wilt u gelukkig worden? Wilt u aan de hel ontkomen en de hemel binnengaan? Het is eigenlijk vreemd dat het nodig is zulke vragen te stellen en toch vraag ik het u: bent u gewillig? Bedenk dan dat u op deze dag wordt genodigd, wat er ook tegen u opkomt, wat u ook maar heeft verontreinigd, hoe zwart, hoe vuil, hoe waardeloos u ook bent. U wordt genodigd om te nemen van de fontein van het water des levens, voor niets. Want u wilt het en er staat: ‘Die wil, laat hij komen.’
‘Ach,’ zegt iemand, ‘God weet dat ik gewillig ben, maar toch denk ik niet dat ik het waard ben.’ Nee, ik weet dat u het niet waard bent, maar wat heeft dat ermee te maken? Er staat niet ‘die het waard is’, maar ‘die wil, laat hij komen’. ‘Nou’, zegt een ander, ‘ik geloof dat wie wil, komen mag, maar dat geldt niet voor mij. Want ik ben de meest verachtelijke zondaar buiten de hel.’ Let hier dan op, zondaar, want er staat ‘die’, of ‘wie dan ook’, of ‘iedereen die’. Dat is een groot woord! Wie dan ook! Dat zijn zondaars van alle soorten en maten. Grote zondaren, kleine zondaren, zwarte zondaren, welwillende zondaren, doortrapte zondaren, oude zondaren, ergerlijke zondaren, zondaren die elke zonde in de hele lijst hebben begaan. Wie dan ook! Wordt hier iemand uitgezonderd? Wie wordt door dit ‘wie dan ook’ buitengesloten? Indien u zalig wilt worden, maakt het niet uit wie u bent, of wie u bent geweest. Gods liefde en genade zijn zo vrij verkrijgbaar als de lucht die u inademt. ‘Die wil, laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’
3. De weg is duidelijk
Tot nu toe heb ik geprobeerd u te laten zien hoe ruim de nodiging is. Nu zal ik, in de derde plaats, laten zien hoe duidelijk de weg is. ‘Die wil, laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’ Het woord ‘laat’ duidt er op dat alle verhinderingen worden weggenomen. ‘Laat hij komen.’
In gedachten hoor ik Jehova dit uitspreken. Hier is de bron van liefde en genade. Maar u bent te onwaardig, te slecht. Hoor wat Jehova zegt! Hij roept: ‘Laat hem komen, hij is gewillig. Achteruit, ongeloof en vrees, ga weg! Laat hij komen, maak de weg recht. Laat hem komen als hij wil.’
Dan komt de duivel zelf naar voren. Hij komt met grote stappen over de weg aangelopen en zegt tegen de arme bevende ziel: ‘Ik zal uw bloed vergieten, u zult nooit genade ontvangen. Ik daag u uit, u zult nooit in Christus geloven en nooit worden gered.’ Maar Christus zegt: ‘Laat hij komen.’ En satan, al is hij sterk, hij siddert bij het horen van Jehova’s stem en Jezus jaagt hem weg. Deze ochtend ligt de weg voor u open. Wanneer Jehova Jezus zegt: ‘Laat hij komen’, kunnen zonde, dood noch hel de weg versperren.
Ik denk dat ik nog een aantal predikanten in de weg zie staan. Vanwege hun leerstellige opvattingen durven ze zondaren niet te nodigen om te komen. Zo verhinderen zij de loop van het Evangelie met vele voorwaarden. Volgens hen moet een zondaar eerst een bepaalde mate van beleving ervaren voordat hij genodigd kan worden. Dus bergen ze hun preken op en zeggen ze: ‘U wordt niet uitgenodigd, u bent een dode zondaar, u mag niet komen. U bent niet uitgenodigd, u bent een verstokte opstandeling.’ Maar Christus zegt: ‘Achteruit jullie, ook al zijn jullie Mijn dienstknechten. Laat hem komen, hij is gewillig, sta hem niet in de weg.’
Het is verdrietig dat dienstknechten van Christus zich soms opwerpen als helpers en handlangers van de duivel. En toch zijn ze dat soms. Want als ze een zondaar vertellen wat hij moet voelen en hoeveel hij moet kennen voordat hij tot Christus mag komen, rollen ze in feite grote stenen op de weg en zeggen ze tegen de gewillige zondaar: ‘U mag niet komen.’
In de Naam van de almachtige God roep ik tot alles dat in de weg staat en de gewillige zondaar bij Christus weghoudt: Ga weg, ga weg! Christus sprenkelt Zijn bloed op de weg en roept u toe: ‘Verdwijn, wegwezen! Maak de weg vrij. Laat hem komen. Sta niet in de weg. Maak zijn weg voor hem recht, verlaag de bergen en verhoog de dalen, maak een baan door de wildernis (naar Jes. 40:3-4) zodat hij kan komen om te drinken van dit water des levens om niet. Laat hem komen!’
Is dit geen kostbaar bevel? Want het bevat al de kracht van de Almachtige. God sprak: ‘Er zij licht’ en er was licht. Zo spreekt Hij: ‘Laat hij komen’ en hij die gewillig is om te komen, zal en moet komen. ‘Die wil, neme het water des levens om niet.’ En nu, zondaar, onthoud dat God zegt: ‘Kom!’ Is er iets wat u in de weg staat? Bedenk dat Hij heeft gezegd: ‘Laat hij komen!’ God geeft bevel dat alles aan de kant moet gaan.
Toen ik eens in het gerechtsgebouw was, werd een getuige opgeroepen. Ik ben zijn naam vergeten, het had bijvoorbeeld de heer De Bruin kunnen zijn. Opeens werd zijn naam omgeroepen: ‘De Bruin, Samuel de Bruin’. Op den duur waren er wel twintig mensen die de roep overnamen: ‘Samuel de Bruin, Samuel de Bruin.’ Toen werd er een man gezien die zich een weg door de menigte baande en zei: ‘Maak plaats, maak plaats, de edelachtbare rechter roept me.’ Hoewel er veel mensen in de weg stonden, gingen ze allemaal aan de kant. Het feit dat hij geroepen werd, was voor hen voldoende om hem niet te hinderen, maar hem naar voren te laten komen.
Nu, ook al wordt uw naam niet genoemd, als u een gewillige zondaar bent, wordt u toch werkelijk geroepen, als was het met naam en toenaam. Duw daarom uw angst aan de kant. Baan u een weg en kom! Zij die u zouden willen tegenhouden, zijn bange lafaards. Als Hij heeft gezegd: ‘Laat hij komen’, kunnen zij u niet tegenhouden. Jehova heeft gezegd: ‘Laat hem komen’, en nu is het aan u om te zeggen: ‘Ik zal komen. Er is niets wat mij zal verhinderen. Ik zal overal doorheen dringen en “tot de barmhartige Koning gaan, Wiens scepter genade schenkt”. Ik zal naar de bron gaan en zal drinken van het water des levens om niet!’
4. De enige voorwaarde
Dit brengt mij bij de laatste gedachte, namelijk de voorwaarde die alle voorwaarden de doodsteek geeft: Laten we van dit water nemen ‘om niet’. Ik denk dat ik hier iemand zie die zegt: ‘Ik wil zalig worden en zal doen wat ik kan om dat waard te zijn.’ Hoewel de bron gratis is, komt hij met een halve stuiver in zijn hand, nog een valse ook, en zegt: ‘Hier, mijnheer, geeft u mij een beker van dit levende water te drinken. Ik ben het zeker waard, want zie, ik heb het geld in mijn hand.’ Al zou u alle rijkdommen van Potosí, alle diamanten van Golconca of alle parels van Hormuz meebrengen, u zou dit zeer kostbare water niet kunnen kopen. Steek uw geld maar in uw zak, want dit water kunt u niet voor goud of zilver krijgen.
De mens brengt zijn eigen verdienste mee, maar de hemel is niet te koop voor handelaren in eigen verdiensten. Misschien zegt u: ‘Ik zal regelmatig naar de kerk gaan, ik zal de armen geld geven, ik zal naar het gebedshuis gaan, ik zal een vergadering bijwonen, ik zal gedoopt worden, ik zal dit doen en dat en zal dan ongetwijfeld het water des levens hebben.’ Terug, ellendige menigte, breng uw vodden en vuilnis niet bij God. Hij wil ze niet hebben. Achteruit, want als u iets als betaling aanbiedt, beledigt u de Almachtige!
Ga achteruit! Hij nodigt mensen zoals u niet. Hij zegt dat u vrij moet komen, om niet, dus zonder iets te betalen. Hij wil niet dat u een aanbeveling meeneemt, die heeft Hij niet nodig. U hebt geen goede werken nodig; breng dus geen goede werken mee. Hebt u geen goede gevoelens en bent u desondanks gewillig? Kom dan. Uw goede gevoelens wil Hij niet. Al hebt u geen geloof en geen berouw, het gaat erom dat u gewillig bent. ‘Oprecht geloof, oprecht berouw, elke genadegave die ons nabij brengt; kom tot Jezus Christus en koop het zonder geld.
Probeer ze niet zelf te pakken te krijgen. Kom tot Hem en Hij zal ze u geven. Kom precies zoals u bent. Het is verkrijgbaar ‘om niet’, zonder betaling, ‘zonder geld en zonder prijs’ (Jes. 55:1). Het is een waardevolle gewoonte om drinkfonteintjes op de hoeken van onze straten te hebben. Ik kan het me niet voorstellen dat iemand zo dwaas is dat hij bij zo’n fonteintje naar zijn portemonnee zoekt en zegt: ‘Ik kan hier niet van drinken, want ik heb geen vijf pond op zak.’ Hoe arm iemand ook is, daar staat het fonteintje en hij mag eruit drinken, al zou hij nog zo arm zijn. Het is daar neergezet voor openbaar gebruik. Dorstige mensen die er voorbijgaan, of ze nu als een bedelaar gekleed zijn of heel voornaam, vragen zich niet af of ze wel gerechtigd zijn om daar te drinken. Ze komen en drinken vrijmoedig. Enkele goede vrienden hebben dat water gul beschikbaar gesteld, zij schenken het weg en stellen er verder geen vragen bij.
De enige mensen die misschien dorst moeten lijden in straten met een fonteintje zijn de deftige dames en heren in hun rijtuigen. Ook al zouden ze erge dorst hebben, ze denken er niet aan zichzelf zo te verlagen dat ze uitstappen om te drinken. In hun ogen zou het vernederend zijn om uit een openbare fontein te drinken. Daarom gaan ze er met uitgedroogde lippen aan voorbij.
Er zijn zoveel mensen die rijk zijn, rijk in hun eigen goede werken, die niet tot Christus kunnen komen. ‘Ik wil niet op dezelfde manier als een hoer of een godslasteraar zalig gemaakt worden’, zeggen ze. ‘Wat? Zal ik op dezelfde manier naar de hemel gaan als een schoorsteenveger? Is er geen andere weg naar de heerlijkheid dan de weg van een Magdalena? Ik wil niet op die manier worden gered!’ Dan mag u, deftige dames en heren, buiten blijven. U wordt niet genodigd om te komen, want u wilt niet komen. Maar onthoud dit: “Niemand wordt buitengesloten, behalve degenen die zichzelf buitensluiten. Het welkom klinkt voor hen die ontwikkeld en beleefd zijn én voor hen die onontwikkeld en onbeleefd zijn.”
Die wil, laat hij komen. Laat hij niets meebrengen om zichzelf aan te bevelen. Laat hij zich niet inbeelden dat hij God iets kan vergoeden of een losprijs kan betalen voor zijn ziel (zie Ps. 49:8). Want de enige voorwaarde die alle voorwaarden uitsluit, is deze: ‘Laat hij komen en het water des levens nemen om niet.’
Hier is een man van God die vele malen uit de rivier van het water des levens heeft gedronken. Toch zegt hij: ‘Ik wil meer van Christus kennen, ik wil nauwere gemeenschap met Hem hebben. Ik wil me meer inleven in het geheim van Zijn offer, nog meer verstaan van de gemeenschap van Zijn lijden en aan Zijn dood gelijkvormig worden’ (zie Fil. 3:10).
Drink dan, gelovige, drink overvloedig. U hebt uw beker van geloof eens gevuld en daar vaak uit gedronken. Vul uw beker nogmaals, drink nog eens en blijf drinken. Drink desnoods rechtstreeks uit de bron en drink maar door. Zoals de goede Rutherford in een van zijn brieven zegt: ‘Ik heb mijn emmer heel vaak in de bron laten neerdalen. Maar mijn dorst naar Christus is zo onverzadigbaar geworden, dat ik ernaar verlang de bron zelf aan mijn lippen te zetten, die tot op de bodem leeg te drinken en dan nóg door te drinken.’ Drink overvloedig en zoveel u maar kunt!
U bent op de akker van Boaz gekomen en u mag iedere aar die u vindt, oprapen. Nee, meer dan dat, u mag de schoven wegdragen. Ja, en zelfs nog meer, want als u wilt, mag u aanspraak maken op de hele akker alsof die uw eigendom is. Het eten en drinken aan de tafel van Christus is precies tegenovergesteld aan de maaltijd van Ahasveros. Want van zijn tafel wordt gezegd dat niemand een ander mocht dwingen (zie Est. 1:8), maar van Christus’ tafel wordt gezegd dat niemand u kan tegenhouden.
Indien er een groot vat vol van dit heilige water is, drink het helemaal leeg. En als er een vat is dat twaalf vaten kan bevatten, drink daaruit, drink het helemaal leeg en u zult zelfs dan zien dat er nog meer dan genoeg is. In Christus is voor allen genoeg, voor ieder genoeg, voor eeuwig genoeg. Niemand zal ooit hoeven zeggen dat er in Christus voor hem niet genoeg was. Drink overvloedig. Zo ziet u dat hier twee betekenissen te vinden zijn, namelijk dat het drinken zowel gratis als onbeperkt is. Volgens een oud spreekwoord zijn bepaalde gasten vrijmoediger of vrijpostiger dan dat ze welkom zijn. Ze maken overal vrijmoedig gebruik van en overtreffen daarin het welkom dat wij hen kunnen geven. Maar dit gaat niet op voor degenen die tot de bron van het levende water komen. U mag zo vrijmoedig komen als u wilt en u bent bovendien welkom. Voel uzelf zo vrij en ongehinderd mogelijk, neem zo veel van het water als u wilt, Christus zal het u niet misgunnen. Hij Die bij de bron staat, zal nooit vinden dat u te veel drinkt. Hij zal nooit ontevreden zijn omdat iemand die zo zwart en slecht is als u het waagde zich in de levende stroom te wassen. Nee, want des te zwarter u eruitziet, des te meer zal Hij Zich verheugen wanneer u gewassen bent. Hoe meer dorst u hebt, hoe meer Zijn ziel Zich zal verblijden wanneer u zich helemaal voldrinkt en verzadigd bent.
Hij wordt niet rijker door Zich in te houden, Zijn vreugde wordt juist rijker door te geven. Het is voor Christus net zo’n vreugde om u zalig te maken als het voor u zal zijn om zalig te worden. Hij is net zo blij om de arme, de lamme, de kreupele en de blinde aan Zijn tafel te zien zitten als zij ooit zullen zijn om daar een plaats te hebben. Het is voor Hem net zo aangenaam om mensen naar de hemel te dragen als het voor hen is om bij de eeuwige bron uit de rivier van vreugde te drinken. ‘Wie wil, neme het water des levens om niet.’
Nu weet ik niet wat ik nog meer moet zeggen. Mijn tekst is zo kostbaar dat ik niet verder in de overvloedige volheid van haar oneindigheid en zoetheid kan binnentreden. Onthoud, mijn geliefde vrienden, dat indien u gewillig bent om u zalig te laten maken, God niets van u vraagt behalve dat u zich aan Christus overgeeft. Als u gewillig bent om gered te worden, kan niets dat verhinderen. Er is geen belemmering. U gaat niet net als de dochters van Rehuël naar een put waar u door lompe en ruwe herders zult worden weggejaagd (zie Ex. 2:16-17). U komt tot Jezus. Hij staat daar met open armen en roept u tot op deze dag toe: ‘Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken, en laat ieder die wil, het water des levens nemen, voor niets!’
U zult deze uitnodiging toch niet afslaan? Zie dat u Hem Die spreekt, niet verwerpt! (Hebr. 12:25). Zult u vandaag weggaan en de vrije genade van God verachten? Zal deze genade u tot meer zonde leiden? Zult u zo goddeloos zijn te durven zeggen dat u jaar na jaar in de zonde zult doorleven omdat Gods genade toch vrij is?
Doe dat toch niet! Bedroef de Heilige Geest van God niet! Nu is het de welaangename tijd. Nu is het de dag der zaligheid (2 Kor. 6:2). Indien u zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en die bereid (Ps. 7:13). U bent gewaarschuwd, uw geweten heeft u al vaak aangeklaagd. Nu, op deze dag, wordt u hartelijk uitgenodigd. Maar de tijd van waarschuwingen en nodigingen zal niet altijd duren. Zij zullen spoedig voorbij zijn. Wanneer uw doodsklok luidt, zult u in die poel van vuur, in dat land van ellende en pijn zijn, waar geen enkele druppel water ooit uw versmachtende tong zal verkoelen (zie Luk. 16:24).
U die wilt ontsnappen aan de vlammen van de hel, of verlost wilt worden van de eeuwige pijniging die God ongetwijfeld als hagelstenen over u zal uitstorten, ik smeek u: let goed op wat u doet ‘Stel uw hart op uw wegen’ (Hag. 1:5). Indien u nu gewillig bent, wordt u uitgenodigd te komen en kan niemand u van Zijn genade weghouden. ‘Die wil, neme het water des levens om niet.’
Zal ik tevergeefs preken? Zult u allen weggaan zonder het water des levens aan te nemen? Kom toch, is er dan vandaag niet op z’n minst één die God mij op deze dag als mijn loon zal geven, niet één? Mag ik niet een van u, een arme, zondige, dwalende broeder, bij de hand nemen? Kom broeder, laten we samen gaan drinken. O, dat de Heilige Geest uw hart zal neigen. Neem het, mijn broeder. Zie op het bebloede kruishout waaraan Jezus hangt. Zie, Hij gaf Zijn leven als een losprijs voor uw en mijn zonden. Geloof in Hem, vertrouw op Hem, vertrouw uw ziel toe aan Hem en word behouden! Zult u niet in uw hart zeggen: ‘Zoals ik ben, zonder enige pleitgrond, behalve dat Uw bloed voor mij is gestort en dat U Zelf mij tot U roept, o Lam van God, zo kom ik; ik kom!’11
Omdat mijn Meester getrouw en waarachtig is, kan Hij niet één ziel die tot Hem komt uitwerpen. Want ‘die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen’ (Joh. 6:37).
O Heilige Geest, trek onwillige en weifelende harten en geef beschroomde zielen de moed om te geloven. Om Jezus’ wil.
Amen.