Waarom geeft Hij licht aan de man, wiens weg verborgen is, en die God overdekt heeft? Job 3:20-23
Job bevond zich in een toestand, die het leven tot een last maakte. Hij vroeg zich af, waarom hij in het leven moest blijven om te lijden. Zou de barmhartigheid hem niet meteen kunnen laten sterven. Het licht is kostelijk, en toch kunnen wij er toe komen om te vragen, waarom het ons is gegeven. Zie, hoe gering de waarde is van tijdelijke dingen, want wij kunnen ze bezitten en er een afkeer van hebben; wij kunnen het levenslicht hebben, en vanwege de treurige omstandigheden, waarin wij verkeren, aan de duisternis van de dood de voorkeur geven. Vandaar dat Job vraagt: “Waarom geeft Hij de ellendigen het licht en liet Hij leven de bitterlijk bedroefden van gemoed, die verlangen naar de dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgen schatten?”
Wij hopen, dat onze hoorders zich niet in de toestand bevinden van Job; maar mocht dit wel het geval zijn, dan is het onze begeerte hen te vertroosten.
I. Het geval, dat de vraag doet ontstaan. –”Een man, wiens weg verborgen is, en die God overdekt heeft.” Hij heeft het licht van het leven, maar niet het licht van de vertroosting.
1. Hij wandelt in grote benauwdheid, een benauwdheid zo groot, dat hij er het einde niet van kan zien. Niets gaat voorspoedig, evenmin in tijdelijke als in geestelijke zaken. Hij ziet nergens verlichting voor zijn last, of hulp in zijn ellende. Hij kan nergens, in God noch mensen, enige grond tot vertroosting vinden, Zijn “weg is verborgen.”
2. Hij kan er de reden of oorzaak niet van zien. Er is geen particuliere zonde bedreven. Er schijnt bij geen mogelijkheid goed uit te kunnen voortkomen. Maar als wij de oorzaak niet zien, dan moeten wij daarom niet denken, dat er ook geen oorzaak is. Te oordelen naar hetgeen wij met onze ogen zien is gevaarlijk.
3. Hij kan niet zeggen, wat hij er in te doen heeft. Geduld hebben is moeilijk, verstandig handelen evenzeer, het vertrouwen is gering, de vreugde buiten zijn bereik, terwijl de geest in diepe, sombere duisternis is gehuld. Dat verborgene of geheimzinnige brengt ellende teweeg.
4. Hij kan geen uitweg zien om er aan te ontkomen. Het is hem, alsof hij de vijand hoorde zeggen: “Zij zijn verward in het land, die woestijn heeft hen besloten.” (Ex. 14:3). Hij kan door die doornen heg niet heenbreken, noch er het einde van zien. Zijn weg is eng, zowel als duister. Mensen, die zich in zo’n toestand bevinden voelen zeer diep hun smart, en zijn bitter in hun spreken.
Indien wij in zodanigen toestand verkeren, dan zouden ook wij die vraag opwerpen, laat ons dan:
II. De vraag zelf overwegen: “Waarom geeft Hij de ellendigen het licht?” enz.
Deze vraag moet, tenzij zij met grote ootmoed en kinderlijk vertrouwen gedaan wordt, veroordeeld worden.
1. Zij is niet veilig. Het is een ongepaste verheffing van het menselijk oordeel. Onwetendheid moet zich wachten voor aanmatiging. Wat kunnen wij weten?
2. Het is een zich ongunstig uitlaten over God. Het geeft te kennen, dat zijn wegen verklaring, opheldering behoeven, dat zij of onredelijk, onrechtvaardig en onverstandig, of onbarmhartig zijn.
3. Er moet een antwoord wezen op die vraag; maar het kan een antwoord zijn, dat voor ons niet verstaanbaar is. Op ieder “waarom” heeft de Heere een “daarom;” maar niet dikwijls openbaart hij dit; “want Hij antwoordt niet van zijn daden.” (Job 33:13).
4. Het is geen nuttige vraag. Waarom ons in smart en beproeving het leven gelaten wordt is een vraag, waarop wij geen antwoord nodig hebben. Veel meer zouden wij er bij winnen, als wij vroegen, hoe wij dat verlengde leven hebben te besteden.
III. Antwoorden, die op de vraag gegeven zouden kunnen worden.
1. Stel eens, dat het antwoord luidt; “God wil het.” Is dat niet genoeg? “Ik zal mijn mond niet open doen, want Gij hebt het gedaan.” (Ps. 39:9).
2. Voor de ongodvruchtigen zijn er antwoorden genoeg. Het is barmhartigheid, die, door het levenslicht te verlengen, u nog voor erger lijden bewaart. Als gij naar de dood verlangt, dan verlangt gij naar de hel. Wees niet zo dwaas. Het is wijsheid, die door uw weg te bedekken, of te omtuinen, u terughoudt van te zondigen. Het is beter voor u om ter neer geslagen dan om loszinnig te zijn. Het is liefde, die u tot bekering roept. Iedere smart is bestemd om u naar God uit te drijven.
3. Voor de godvruchtige zijn er nog meer blijkbare redenen. Uw beproevingen zijn u gezonden:
Om u te laten zien wat er in u is. In de diepe benauwdheid van de ziel zien wij van wat voor gehalte we zijn. Om u nader tot God te brengen. Die bedekking sluit u in met God; de duisternis maakt, dat gij u meer aan Hem vastklemt. Het leven wordt verlengd om de genade te doen toenemen. Om u tot een voorbeeld te stellen voor anderen. Sommigen zijn uitverkoren om gedenktekenen te zijn van de bijzondere handelingen van de Heere; een soort van vuurbaken voor andere zeelieden. Om de Gods genade te verheerlijken. Indien onze weg altijd helder was, dan zouden wij de ondersteunende, vertroostende en uitreddende macht van de Heere niet zo goed kunnen tentoonspreiden. Om u toe te bereiden tot groter voorspoed. Als uw leven niet gespaard bleef, dan zou u het kalme, vreedzame tijdperk niet kunnen bereiken, dat voor u is weggelegd; en u zou er ook niet voor geschikt zijn, als u door de voorafgegane beproevingen niet onder de tucht was gebracht.
Om u gelijkvormig te maken aan uw Here Jezus, die in beproeving en benauwdheid heeft geleefd. Voor Hem was de dood geen ontkomen aan, geen afwerpen van zijn last. Hij zei: “Het is volbracht,” eer Hij de geest gaf.
Wees niet te snel met ongelovige vragen te doen.
Wees er van verzekerd, dat het leven nooit te lang is.
Wordt door de heilige Geest toebereid om op de weg te blijven, ook wanneer hij verborgen is, en in het midden van de heggen van de “bedekking” te wandelen, als dit geen heggen zijn van rozen maar van doornen.
Gedachten.
Wanneer men vraagt, waarom de mens in ellende op aarde wordt gelaten, terwijl hij toch zo blij zou zijn, om door de dood ervan bevrijd te worden, dan zou, onder andere redenen ook het volgende kunnen gelden.
1. Dat lijden zou juist het middel kunnen zijn, dat nodig is om de ware staat van uw ziel te ontdekken. Zo was het met Job.
2. Het kan de gepaste straf zijn voor zonde in het hart, waarvan men zich niet ten volle bewust was, maar die door God helder en duidelijk werd gezien. Er kan hoogmoed zijn, gemakzucht, zelfvertrouwen, eerzucht, en de begeerte om beroemd of vermaard te worden. Dat schijnen sommigen van Jobs boezemzonden te zijn geweest.
3. Het is nodig om u onderworpenheid te leren; en aan het licht te brengen of de mens gewillig is om zich aan God te onderwerpen.
4. Het kan juist datgene zijn, dat nodig is om de persoon toe te bereiden voor de dood. Op het eigen ogenblik dat men begeert te sterven en de dood als een verlossing zou beschouwen, zou dit wel eens de grootst mogelijke ramp kunnen wezen. Hij kan wel volstrekt niet bereid zijn. Voor de zondaar biedt het graf geen rust, is de hemel geen verademing.
Een van de bedoelingen van God in zodanige smarten kan wezen om aan de goddelozen te tonen hoe ondraaglijk het lijden in de andere wereld zijn zal, en hoe gewichtig het voor hen is om bereid te zijn tot sterven. Indien zij de pijn en smart van enige uren in dit korte leven niet kunnen verdragen, hoe zouden zij dan de eeuwige smarten kunnen verduren? Indien het zo begerenswaardig is om van de smarten van het lichaam verlost te worden, –indien men voelt, dat het graf, met al het weerzinwekkende, dat het in zich sluit, toch nog een plaats van de rust zou zijn, van hoe groot belang is het dan niet, om een middel te vinden, waardoor men tegen de eeuwige smarten gevrijwaard is! De ware plaats van verlossing van lijden voor de zondaar is niet het graf, hij vindt haar in de vergevende Gods barmhartigheid en in die reine hemel, waarin hij door het bloed van het kruis uitgenodigd wordt om te komen. In die heilige Hemel is de enige ware rust van lijden en van zonde; en de hemel zal des te liefelijker zijn in verhouding tot het schrikkelijke van de smart, die hier verduurd is.
BARNES.