Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen. 2Timotheus 2:12
Wij moeten niet denken, dat wij voor en met Christus lijden, zo wij niet in Christus zijn. Geliefde vriend! vertrouwt gij alleen op Jezus? Indien niet, waarover gij dan ook mag te klagen hebben op aarde, gij lijdt niet met Christus, en hebt geen hoop om met Hem in de hemel te heersen. Hieruit volgt niet, dat al wat een Christen lijdt, lijden met Christus is, want het is duidelijk, dat hij door God geroepen wordt om te lijden. Zo wij onbezonnen of onvoorzichtig zijn, en ons in toestanden begeven, voor welke ons noch de Voorzienigheid, noch de genade bekwaam gemaakt heeft, dan mogen wij ons zelf wel afvragen, of wij niet veeleer zondigen, dan gemeenschap hebben met Jezus! Zo wij de hartstocht stellen in de plaats van de rede, en eigen wil laten heersen in plaats van het gezag van de Schrift, zullen wij de strijd des Heeren strijden met de wapens van de Bozen, en het moet ons dan niet bevreemden, zo wij onszelf verwonden. Nog eens: in moeilijkheden, die over ons komen, als gevolg van de zonde, moeten wij niet menen, dat wij lijden met Christus. Toen Mirjam kwaad sprak van Mozes en met melaatsheid geslagen werd, leed zij niet om Gods wil. Buitendien, het lijden dat God welgevallig is moet uitlopen op zijn verheerlijking. Indien ik lijd om een naam te verkrijgen of toejuiching in te oogsten, zal ik geen andere beloning ontvangen dan die van de Farizeeër. Daarenboven wordt getwist, dat liefde tot Jezus en liefde tot zijn uitverkorenen altijd de drijfveer van ons geduld zijn. Wij moeten de geest van Christus openbaren door zachtheid, vriendelijkheid en vergevensgezindheid. Laat ons onderzoeken of wij waarlijk lijden met Jezus. En indien wij alzo lijden, wat is dan onze lichte verdrukking, vergeleken bij het heersen met Hem! O het is zo heerlijk, in de smeltoven met Christus te zijn, en zulk een grote eer, met Hem te schande gemaakt te worden, dat, al ware er geen toekomstige beloning aan verbonden, wij ons nog gelukkig mochten rekenen met het tegenwoordige; maar nu de beloning zo eeuwig, zo oneindig veel groter is, dan wij recht hadden te verwachten, zullen wij nu niet vrolijk ons kruis opnemen en blijmoedig onze weg gaan?