Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Jozua 1:5
Deze woorden moeten voor Jozua heel bemoedigend zijn geweest met betrekking tot hemzelf. Hij kende Mozes en moet hem wel heel hoog hebben geacht. Mozes was een groot man, een uit duizend. Onder degenen die van vrouwen waren geboren, is er nauwelijks iemand opgestaan groter dan Mozes. Jozua was zijn dienaar geweest, en zonder twijfel heeft hij zichzelf als verre de mindere van de grote wetgever beschouwd. Er komt een dieper gevoel van zwakheid over iemand hoe meer hij met een grotere geest omgaat. Jozua is dus misschien een beetje mismoedig geweest onder het drukkende besef van zijn eigen onvolkomenheden, en dan zou deze bemoedigende verzekering bij zijn situatie aansluiten: ‘Ik zal u niet begeven’ – ook al zijt gij niet zo wijs, zo zachtmoedig of dapper als Mozes; ‘Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten.’ Als God met onze zwakheid is, wordt die sterk, als Hij met onze dwaasheid is, klimt die op tot wijsheid, als Hij met onze schuchterheid is, vergaart die moed. Het doet er niet toe in hoeverre iemand zich ervan bewust is dat hij in zichzelf helemaal niets is, als hij zich maar bewust is van Gods aanwezigheid. Dan verheugt hij zich zelfs in zijn zwakte vanwege de kracht Gods die op hem rust. Als de Heere tot de zwakste man of vrouw hier zegt: ‘Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten’, dan zal geen bange gedachte die geadelde geest hinderen. Dat woord zal wie beeft met de kracht als van een leeuw sterken, die door geen tegenstander kan worden gefnuikt.