Ik ben een roos van Saron, een lelie van de dalen. Hoogl. 2:1
Hier hebben wij de Bruidegom, die zijn eigen lof spreekt en dit is iets, dat met aandacht beschouwd moet worden. Deze eigen lof is niet bevlekt door hoogmoed; zo’n gebrek kon in de nederige Jezus niet worden gevonden. Zijn egoisme is geen zelfzucht; Hij prijst zich niet om zijn eigen wil, maar om onze wil. Hij stelt zich zelf voor in schone kleuren, omdat:
Hij in zijn neerbuigende goedheid onze liefde begeert. Welk een armzalig iets is onze liefde! En toch dorst Hij er naar.
Hij in zijn wijsheid het beste middel gebruikt om onze liefde te winnen.
Hij zich in zijn tederheid verwaardigt om zich te beschrijven, opdat wij door zijn gemeenzaamheid bemoedigd zouden worden. Dit is een van de sterkste bewijzen van zijn nederigheid.
Hij wel genoodzaakt is, om zich zelf te beschrijven, want wie anders zou het kunnen? “Niemand kent de Zoon dan de Vader” (Matt. 11:27).
En daarenboven constateert Hij hier een feit, dat anders niet geloofd zou worden, daar Hij zich bij zo’n heel gewone bloem van de aarde vergelijkt, zich zo genadig geeft tot blijdschap van de mensen, dat allen Hem kunnen bezitten.
Wij zullen onze tijd niet verspillen aan een onderzoek naar de soort van bloem, die deze in de Oosterse flora geweest kan zijn: wij kunnen er een uit ons Westen voor kiezen, die er het meest op lijkt, zonder onze Heere hiermee onrecht te doen.
I. Het onuitsprekelijke liefelijke en kostelijke van onze Heere.
Hij vergelijkt zich niet slechts, als in andere plaatsen, bij noodzakelijk brood en verfrissend water, maar bij schone bloemen. In Jezus is alles wat liefelijk is, zowel als alles wat noodzakelijk is.
1. Hij is thans, wat Hij altijd geweest is; want zijn “Ik ben” geldt in onverminderde kracht voor alle eeuwen.
2. Hij is in zich zelf de verlustiging van de mensen. Hij spreekt niet van ambten, gaven, werken, bezittingen, maar van zich zelf. “Ik ben.”
3. Hij is heerlijk voor het oog van het geloof, evenals bloemen liefelijk zijn voor het lichamelijk gezicht. Wat is er schoner dan rozen en lelies?
. Hij is heerlijk in de liefelijke reuk, die van Hem uitgaat. Er is in Hem een kostelijke, afwisselende, doch blijvende geur.
5. In dit alles is Hij het kostelijkste van het kostelijke de roos, ja de roos van Saron; de lelie, ja de heerlijkste lelie van de dalen. Er is niemand Hem gelijk. Hij is in waarheid “een plant van naam.”
Maar blinden zien geen kleuren, en mensen, die de reuk missen, kunnen in de liefelijkste bloemen geen geur ontdekken; en vleselijke mensen zien geen heerlijkheid in Jezus. Rozen en lelies vereisen ogen en licht om ze te kunnen waarderen en om Jezus te kennen hebben wij genade nodig en een godvruchtig gemoed. “Ik ben de roos van Saron,” zegt Hij, en dat is Hij ook wezenlijk, maar de ernstige vraag is: “Is Hij dit voor u?” Ja of nee.
II. De liefelijke verscheidenheid in Hem.
1. Van de roos, majesteit: van de lelie, liefde.
2. Van de roos, lijden; van de lelie, reinheid.
3. Van beiden een grote verscheidenheid: al de rozen en al de lelies, al de schoonheid van hemel en aarde wordt in Jezus gevonden.
4. Van beide het wezen. Al de voortreffelijkheid, alle deugden en zegeningen, die in alle schepselen gevonden worden; komen van Jezus en blijven onbeperkt in Jezus. Er zijn veel ogen nodig om de gehele Christus te zien. Geen oog, ja ook niet alle ogen te samen, kunnen al zijn verschillende volmaaktheden zien.
5. Van dit alles een juiste evenredigheid, zodat geen enkele voortreffelijkheid een andere tekort doet. Hij is alles wat een roos moet zijn en toch ook niet minder volmaakt als lelie. Vandaar dat Hij geschikt is voor alle heiligen, de blijdschap van allen, de volmaaktheid van de schoonheid voor een ieder.
III. Deze hoedanigheid stelt Hij voor iedereen beschikbaar.
1. Bestemd om te worden geplukt en er genot van te hebben, gelijk dit met rozen en lelies het geval is.
2. Overvloedig als een heel gewone bloem. Hij is geen zeldzame, uitheemse plant, maar als de anemonen, die de vlakten van Saron bedekken en als de lelies, die in al de valleien van Palestina groeien.
3. Verwijlende in een gewone plaats, gelijk rozen in Saron en lelies in de dalen, waar iedere voorbijganger ze naar hartelust kon plukken. Niet op ontoegankelijke hoogten of binnen besloten omheiningen; Jezus is in het open veld, een bloem in de weide. Dit is het hoofddenkbeeld van de tekst. Zij, die Christus begeren, kunnen Hem bezitten.
4. Geuren verspreidende, niet slechts in een kamer of in een huis, maar ver en wijd, alle winden welriekend makende.
5. Toch kunnen rozen en lelies onze Welbeminde niet geheel voorstellen, want zijn schoonheid is onverwelkelijk. Zij zijn spoedig verdord, maar Hij “sterft niet meer.” Zie Jezus in alles. Zie Hem in de bloemen van het veld.
Zie in Jezus alles wat schoon en liefelijk is; lelies en rozen zijn in Hem.
Hoor veel naar Jezus, want Hij kan u het meest van zich zelf meedelen en daar dit dan uit de eerste hand komt, zal het gewis waar zijn en met grote kracht en zalving tot u komen. Luister, en hoor Hem zeggen: “Ik ben de roos van Saron.”