En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Micha 5:1
Dit is de tijd van het jaar waarin we, of we nu willen of niet, gedwongen worden om te denken aan de geboorte van Christus.
Vier dingen willen we u vertellen in deze preek.
1. Door Wie werd Jezus Christus gezonden?
God de Vader spreekt hier: ‘Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël.’
2. Waar kwam Hij naartoe toen Hij mens werd?
3. Waarom kwam Hij? Om een Heerser te zijn in Israël.
4. Was Hij ooit eerder gekomen? Ja, want er staat: ‘Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.’
1. Door Wie werd Jezus Christus gezonden?
Het antwoord op de vraag door Wie Christus werd gezonden, wordt gegeven in de tekst. ‘Uit u’, zegt Jehovah door de mond van Micha, ‘uit u zal Mij voortkomen’ (Mi. 5:1). Het is een heerlijke gedachte dat Jezus Christus niet kwam zonder de toestemming, het gezag en de ondersteuning van Zijn Vader. Hij werd gezonden door de Vader om de Zaligmaker van mensen te zijn.
Er is onderscheid tussen de Personen in de Drie-eenheid. Maar helaas zijn wij geneigd te vergeten dat er geen verschil is in de eer die de Personen waard zijn. De eer voor onze zaligheid, of op zijn minst de diepte van de vergeving en de grootheid van de genade, geven we vaak meer aan Jezus Christus dan aan de Vader. Dit is een grote fout. Want zond de Vader Hem niet? Verwekte de Heilige Geest Hem niet? Als Hij wondere dingen sprak, stortte de Vader dan geen genade op Zijn lippen uit (Ps. 45:3) zodat Hij een bekwaam Prediker van het nieuwe verbond werd (2 Kor. 3:6)? Had Zijn Vader Hem niet nog steeds lief toen Hij Hem verliet toen Hij de bittere beker met edik en gal dronk? En was het niet de Vader Die Hem na drie dagen opwekte uit de dood en Hem uiteindelijk in de hemel ontving, terwijl Hij de gevangenis gevangen nam (Ef. 4:8)?
Geliefden, wie de Vader, de Zoon en de Heilige Geest kent zoals hij Hen zou moeten kennen, plaatst nooit de Eén voor de Ander. Hij is de Eén niet meer dankbaar dan de Ander.
Hij ziet Hen in Bethlehem, in Gethsémané en op Golgotha allemaal in gelijke mate betrokken bij het werk van de zaligheid. ‘Uit u zal Mij voortkomen.’
O christen, hebt u uw vertrouwen gesteld op de mens Christus Jezus? Hebt u uw vertrouwen alleen op Hem gesteld? Bent u met Hem verenigd? Geloof dan dat u verenigd bent met de God van de hemel. Want omdat de mens Christus Jezus uw Broeder is en omdat Hij een diepe vriendschap met u onderhoudt, bent u verbonden met de eeuwige God en is ‘de Oude van dagen’ (Dan. 7:9) uw Vader en uw Vriend.
‘Uit u zal Mij voortkomen.’ Hebt u nooit de diepe liefde gezien die er was in het hart van Jehovah, toen God de Vader Zijn Zoon gereedmaakte voor de grote onderneming van genade? De dag dat de satan viel en een derde deel van de sterren van de hemel meesleurde (Openb. 12:4), was een verdrietige dag in de hemel. Toen wierp de Zoon van God met de donder van Zijn sterke rechterhand de rebellerende engelen in de eeuwige verdoemenis. Maar als we ons kunnen voorstellen dat er droefheid in de hemel is, dan moet de dag waarop de Zoon van de Allerhoogste de boezem van Zijn Vader verliet, waar Hij van eeuwigheid had gelegen, nog veel verdrietiger zijn geweest.
‘Ga,’ zei de Vader, ‘met de zegen van Uw Vader!’ Vervolgens legde Hij Zijn kleding af. Hoe zullen de engelen zich verdrongen hebben om te zien hoe de Zoon van God Zijn klederen naast Zijn kroon legde. Hij zei: ‘Mijn Vader, Ik ben Heere over alles, gezegend voor eeuwig, maar Ik zal Mijn kroon neerleggen en worden als een sterfelijk mens.’ Hij ontdeed Zich van Zijn mantel vol eer en zei: ‘Vader, Ik zal een vergankelijk kleed dragen, net als de mensen.’ Hij legde Zijn juwelen af. Hij verruilde Zijn glanzende mantels en Zijn witte klederen voor de eenvoudige kleding van iemand uit het platteland van Galilea. Wat een plechtig ogenblik moet dat geweest zijn!
Kunt u zich Zijn vertrek voorstellen? De engelen begeleidden de Zaligmaker door de straten, tot ze de poorten naderden. Een engel riep het uit: ‘Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga!’ (Ps. 24:7). O, ik denk dat de engelen geweend hebben toen ze het gezelschap van Jezus verloren. De Zon van de hemel beroofde hen van al Zijn licht. Maar ze gingen Hem achterna. Ze daalden met Hem af. Toen Hij mens werd en geboren werd als een baby, begeleidde Hem een machtig leger van engelen. Nadat ze Hem veilig in de kribbe van Bethlehem en aan de borst van Zijn moeder zagen liggen, vertelden ze de herders op hun terugreis naar de hemel dat Hij de geboren Koning der Joden was. De Vader zond Hem!
Sta hier eens bij stil. Laat uw ziel hiervan onder de indruk zijn. Bedenk dat Hij in elke periode van Zijn leven leed naar het voornemen van Zijn Vader. Bedenk dat Hij tijdens Zijn leven elke stap zette met instemming van de grote IK BEN. Laten al uw gedachten over Jezus ook verbonden zijn met de eeuwige, altijd gezegende, God. Want Hij zal ‘uit Mij voortkomen’, zei Jehovah. Door Wie werd Hij dus gezonden? Het antwoord is: door Zijn Vader.
- Waar kwam Hij naartoe toen Hij mens werd?
Eerst een enkel woord over Bethlehem. Het leek passend en juist dat de Zaligmaker in Bethlehem geboren zou worden vanwege de geschiedenis, de naam en de positie van deze plaats – Bethlehem was klein in Juda (Mi. 5:1).
Ten eerste leek het noodzakelijk dat Christus in Bethlehem geboren zou worden vanwege de geschiedenis van deze plaats. Het kleine dorpje Bethlehem was elke Israëliet dierbaar. Jeruzalem overtrof het in pracht, want daar stond de tempel, de glorie van de hele aarde. ‘Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion’ (Ps. 48:3). Maar elke jood dacht met liefde aan Bethlehem, omdat het een plaats was waar allerlei belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden. En zelfs een christen kan niet anders dan van Bethlehem houden.
De eerste keer wordt Bethlehem genoemd in verband met een verdrietige gebeurtenis. Rachel stierf er. Als u teruggaat naar Genesis 35 zult u deze geschiedenis vinden vanaf vers 16. ‘En zij reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek land om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. En het geschiedde, toen zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want deze zoon zult gij ook hebben! En het geschiedde, toen haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan de weg naar Efrath, dat is Bethlehem. En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, dit is het gedenkteken van Rachels graf tot op deze dag.’ (Gen. 35:16-20).
Dit was een eenmalige gebeurtenis, profetisch bijna. Had Maria haar eigen Zoon Jezus niet haar Ben-oni kunnen noemen, omdat Hij hét Kind van smarten zou zijn? Simeon zei tegen haar: ‘En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan, opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden’ (Luk. 2:35). Maar terwijl Maria haar Zoon misschien wel Ben-oni genoemd zou hebben, noemde God, Zijn Vader, Hem Benjamin: Zoon van Mijn rechterhand. Ben-oni was Hij als mens; Benjamin als God. Deze kleine gebeurtenis lijkt bijna een profetie dat Ben-oni – Benjamin – onze Heere Jezus, geboren zou worden in Bethlehem.
Maar er was nog een vrouw die deze plaats beroemd heeft gemaakt. De naam van die vrouw was Naomi. Toen zij daar in later tijden woonde, was de steen die Jakob uit genegenheid voor Rachel oprichtte misschien al wel bedekt met mos. De inscriptie was wellicht al uitgewist. Ook Naomi was een dochter van vreugde én van bitterheid. Naomi was een vrouw die geliefd en gezegend werd door de Heere, maar ze moest naar een vreemd land gaan. Ze zei: ‘Noemt mij niet Naomi [liefelijk], noemt mij Mara [bitter]; want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan’ (Ruth 1:20). Toch was ze niet alleen in al haar verliezen, want de Moabitische Ruth kleefde haar aan. Het bloed van de heidin Ruth zou zich vermengen met het zuivere bloed van een jood. Zo zou zij de Heere, onze Zaligmaker, voortbrengen. Ze werd moeder van de grote Koning van joden en heidenen.
De geschiedenissen in het prachtige boek Ruth speelden zich af in Bethlehem. Daar raapte Ruth de aren op de velden van Boaz. In deze plaats zag Boaz haar en boog zij zich voor hem neer. In Bethlehem werd haar bruiloft gevierd en in de straten van Bethlehem werden Boaz en Ruth gezegend met vruchtbaarheid, zodat Boaz de vader werd van Obed. Obed was de vader van Jesse en Jesse de vader van David.
Het feit dat David in Bethlehem geboren is, maakt Bethlehem beroemd. David was de machtige held die de Filistijnse reus versloeg. Hij leidde zijn ontevreden landgenoten uit de tirannie van hun koning. Daarna werd hij, met de volledige instemming van een gewillig volk, gekroond tot koning over Israël en Juda. Bethlehem was een koninklijke stad, want de koningen werden daar geboren. Het was een kleine stad, maar er was veel om te roemen. Bethlehem was te vergelijken met verschillende vorstendommen die we in Europa hebben. Deze vorstendommen worden slechts geroemd omdat ze de echtgenotes van de koninklijke familie in Engeland voortgebracht hebben. Gezien haar geschiedenis was het dus terecht dat Bethlehem de geboorteplaats van Christus zou zijn. In de tweede plaats letten we op de naam: Bethlehem Efratha. Het woord Bethlehem heeft een dubbele betekenis. Het betekent broodhuis en oorlogshuis. Zou Jezus niet geboren moeten worden in het broodhuis? Hij is het Brood van Zijn volk, van Hem eten zij. Zoals onze vaders het manna aten in de woestijn, zo leven wij hierbeneden van Jezus. De wereld hongert ons uit. We kunnen ons niet voeden met haar schaduwen. De zwijnensmaak van de wereldling wordt verzadigd met kaf. Wij hebben iets stevigers nodig. Het gezegende hemelse brood, gemaakt van het gekneusde lichaam van onze Heere Jezus en gebakken in de oven van Zijn kwellingen, is gezegend voedsel voor ons!
Jezus is het enige voedsel voor de moedeloze ziel of voor de sterkste heilige. De zwakste persoon in Gods gezin gaat naar Bethlehem voor zijn brood. Maar ook de sterkste man, die stevig vlees eet, gaat naar Bethlehem om gevoed te worden. Broodhuis, alleen van u kan ons voedsel komen! We hebben de Sinaï geprobeerd, maar op haar ruige hellingen groeien geen vruchten. Haar hoogten vol doornen brengen geen koren voort waarmee we ons zouden kunnen voeden. We zijn zelfs bij de Thabor geweest, waar Christus van gedaante verwisselde, maar ook daar konden we Zijn vlees niet eten en Zijn bloed niet drinken. Maar Bethlehem, u wordt terecht broodhuis genoemd. In u is het Brood des levens voor het eerst gegeven als voedsel voor de mensen.
Bethlehem wordt ook oorlogshuis genoemd, omdat Christus voor een mens óf een Huis van brood is óf een Huis van oorlog. Hij is voedsel voor de rechtvaardigen, maar Hij veroorzaakt oorlog voor de goddelozen. Hij zegt immers Zelf: ‘Meent niet, dat Ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen, om de mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. En zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn’ (Matth. 10:34-36).
Zondaar, als u Bethlehem niet kent als een broodhuis, dan zal het voor u een oorlogshuis zijn! Als u geen zoete honing drinkt van de lippen van Jezus, als u niet doet als de bij die nipt aan de verrukkelijke zoete vloeistof van de Roos van Saron, dan zal uit diezelfde mond een tweesnijdend zwaard uitgaan tegen u. Die mond waaruit de rechtvaardigen brood eten, zal voor u een mond van vernietiging zijn en de oorzaak van uw ziekte. Jezus van Bethlehem, Broodhuis en Oorlogshuis, we vertrouwen erop dat we U kennen als ons brood. O, dat sommigen van degenen die nu met U in oorlog zijn, dit lied mogen horen in hun oren en hun hart:
‘Vreed’ op aarde, ’t is vervuld:
God verzoent der mensen schuld.’
En nu over het woord Efratha. Efratha was de oude naam van de plaats en de joden wilden deze naam behouden. Ze hielden van deze naam. De betekenis is ‘vruchtbaarheid’ of ‘overvloed’. O, het is terecht dat Jezus geboren werd in het huis van vruchtbaarheid, want vruchtbaarheid kan alleen maar komen uit Bethlehem! Onze arme, onvruchtbare harten hebben nooit enige vrucht of bloem voortgebracht voordat ze werden begoten met het bloed van de Zaligmaker. Zijn menswording bemest de aarde van ons hart. Overal stonden prikkende doornen en dodelijke, giftige planten voordat Hij kwam. Maar onze vruchtbaarheid komt van Hem. ‘Ik zal hem zijn als een groenende dennenboom; uw vrucht is uit Mij gevonden’ (Hos. 14:9). ‘Al mijn fonteinen zullen binnen u zijn’ (Ps. 87:7). Als wij als vruchtbare bomen geplant zijn bij rivieren vol water, dan is dat niet omdat wij van nature vruchtbaar zijn. Dan komt dat door het water in die rivieren. Jezus maakt ons vruchtbaar. Hij zegt: ‘Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht’ (Joh. 15:5). Glorierijk Bethlehem Efratha! Wat een rijke namen! Vruchtbaar broodhuis, vol van voorraad voor het volk van God!
Ten derde denken we na over de positie van Bethlehem. Het was ‘klein onder de duizenden van Juda’. Waarom was Bethlehem klein? Omdat Jezus Christus altijd bij de kleinen is. Hij werd geboren in het kleine ‘onder de duizenden van Juda’. Niet op Basans hoge heuvel, niet op Hebrons koninklijke berg, niet in de paleizen van Jeruzalem, maar in het nederige en toch roemrijke dorpje Bethlehem. In het Bijbelboek Zacharia staat een leerzame tekst. We lezen dat een Man op een rood paard tussen de mirten stond (Zach. 1:8). Mirten groeien altijd in het dal. En juist altijd daar rijdt deze Man op het rode paard. Hij rijdt niet op de bergtop, maar bij de nederigen van hart. Bij zulke mensen wil Ik wonen, zegt de Heere, bij ‘de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft’ (Jes. 66:2).
Er zijn deze morgen een paar kleinen aanwezig, ‘klein onder de duizenden van Juda’ (Mi. 5:1). Niemand heeft ooit uw naam gehoord, of wel? Als u begraven zou worden en uw naam zou op uw grafsteen staan, dan zou hij nooit opgemerkt worden. Voorbijgangers zouden zeggen: ‘Dat zegt me niets, ik heb nooit van hem gehoord.’ U weet niet veel over uzelf en u denkt ook niet hoog van uzelf. Misschien kunt u amper lezen. Of u hebt wel een talent, maar u wordt toch veracht door de mensen. Of men veracht u niet, maar u veracht uzelf. U bent een van de kleinen.
Welnu, Christus is in Bethlehem geboren tussen de kleinen. Christus woont nooit in trotse harten, maar in nederige. Machtige en hoogmoedige geesten kunnen Jezus Christus niet ontvangen, want Hij komt niet door hoge deuren binnen, maar door lage. Slechts iemand met een gebroken hart en een nederige geest zal de Zaligmaker tot eigendom hebben. Hij heelt niet de prins en de koning, maar ‘Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten’ (Ps. 147:3). Wat een heerlijke gedachte! Hij is de Christus van de kleinen. ‘En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël.’
We kunnen niet verdergaan zonder nog over iets anders na te denken. Het is namelijk een wonderlijke, raadselachtige voorzienigheid die Maria naar Bethlehem bracht op het moment dat zij moest bevallen! Jezus’ ouders woonden in Nazareth. Wat voor reden zouden ze op dat moment kunnen hebben om te gaan reizen? Normaal gesproken zouden ze thuisgebleven zijn. Het was helemaal niet logisch dat Zijn moeder op reis zou gaan naar Bethlehem terwijl ze zwanger was. Maar keizer Augustus wilde een volkstelling doen om belasting te kunnen heffen. Dat kon hij toch ook wel in Nazareth doen? Nee, hij wilde dat iedereen naar zijn eigen stad zou gaan. Waarom besloot keizer Augustus dit precies op dat moment? Dat is eenvoudig: het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar het hart des konings is in de hand van de Heere (naar Spr. 16:9 en 21:1).
Hoeveel bijzondere omstandigheden kwamen bij elkaar op dit ogenblik! Ten eerste had de keizer ruzie met Herodes. Een van de Herodessen was afgezet en keizer Augustus zei: ‘Ik zal belasting heffen van Judea en het tot een provincie maken. Het hoeft geen apart koninkrijk meer te zijn.’ En zo zou het gebeuren. Maar wanneer moest dit plaatsvinden? Er wordt gezegd dat deze belastingheffing voor het eerst uitgevaardigd werd toen Cyrénius stadhouder was. Waarom zou deze volkstelling precies in die periode zijn – zeg, december? Waarom niet in oktober en waarom konden de mensen niet geteld worden op de plaats waar ze woonden? Was hun geld daar niet net zo goed als ergens anders? Het was een gril van de keizer, maar God had het zo besloten!
O, wij houden van de sublieme leer van eeuwige, absolute voorbeschikking. Sommige mensen hebben betwijfeld of deze leer wel verenigbaar is met de vrije wil van de mens. Wij weten dat het zo is en we hebben hier nooit een moeilijkheid in gezien. Metafysici hebben moeilijkheden gemaakt, maar wij zien ze niet. Het is aan ons om te geloven dat een mens doet wat hij wil en dat hij toch altijd doet zoals God heeft besloten. Toen Judas Christus verried, was hij daartoe aangesteld. Toen Farao zijn hart verhardde, zei God: ‘Daarom heb Ik u verwekt, opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde’ (Ex. 9:16).
Een mens doet wat hij wil, maar God zorgt dat hij ook doet wat Híj wil. Nee, niet alleen de wil van de mens ligt onder de absolute voorbeschikking van Jehovah, maar alle dingen, groot of klein, staan onder Zijn leiding. Een dichter zei eens: ‘Zonder twijfel is de Voorzienigheid de piloot van een drijvende wolk. Zonder twijfel is de wortel van een eik knoestig met een speciaal doel. God bestuurt alles, Hij omhult de aarde als lucht.’3 Of het nu groot is of klein, alles is van Hem. Het zomerstof dwarrelt in zijn baan, gestuurd door dezelfde hand die de sterren laat zweven. De dauwdruppels hebben hun Vader en druppelen op het rozenblad zoals God van hen vraagt. Ja, de dorre bladeren in het bos die heen en weer gesmeten worden door de storm, kunnen maar op één plaats vallen: de plaats die God hen heeft toegewezen.
Het grote, het kleine – niets gaat buiten God om. God is overal, Hij werkt alle dingen naar de raad van Zijn Eigen wil (naar Ef. 1:11). Niemand kan iets doen tegen de wil van zijn Maker, ook al probeert de mens dat wel. God heeft de zee gebonden met een omheining van zand. Als de zee haar golven opstapelt, kan ze toch niet verder komen dan de haar toegewezen grens. Alles is van God. Hij wijst de sterren hun baan en geeft de mussen vleugels. Hij bestuurt de planeten en beweegt de atomen. Hij spreekt donderend en fluistert als een zachte wind. Hem zij al de eer, want Hij is de God van alles!
- Waarom kwam Hij?
Hij kwam om een Heerser in Israël te zijn (Mi. 5:1). Het is opvallend dat van Jezus Christus werd gezegd dat Hij de ‘geboren Koning der Joden’ was (Matth. 2:2). Heel weinig mensen zijn ooit een ‘geboren koning’ geweest. Veel mensen zijn geboren prinsen, maar geboren koningen zijn er zeer zelden. Ik denk niet dat u in de geschiedenis een voorbeeld kunt vinden waar een kind bij zijn geboorte meteen koning was. Hij was wellicht de prins van Wales en hij moest nog een paar jaar wachten tot zijn vader stierf. Dan zouden ze hem pas tot koning maken door een kroon op zijn hoofd te zetten, hem te zalven met heilige olie en andere dwaze dingen. Maar een geboren koning was hij niet. Ik herinner me niemand die een geboren koning was, behalve Jezus. Dat zingen we ook met nadruk in een lied:
‘Geboren om Uw kinderen te verlossen;
geboren als kind, maar toen al Koning.’
Op het moment dat Hij op aarde kwam, was Hij al Koning. Hij wachtte niet tot Hij meerderjarig was voordat Hij de regering op Zich nam. Zodra Zijn oog het zonlicht zag, was Hij Koning. Vanaf het moment dat Zijn handjes iets konden pakken, pakten ze een scepter. Zodra Zijn hart klopte en Zijn bloed ging stromen, sloeg Zijn hart koninklijk. Zijn pols sloeg in een keizerlijke maat en er stroomde koninklijk bloed door Zijn aderen. Hij was de geboren Koning. Hij kwam om een Heerser in Israël te zijn. ‘Ah’, zegt iemand, ‘dan kwam Hij tevergeefs, want Hij heeft Zijn heerschappij nauwelijks uitgeoefend.’ ‘Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (Joh. 1:11). Hij kwam in Israël, maar Hij was niet hun Heerser. ‘Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen’ (Jes. 53:3). Hij werd door iedereen uitgeworpen en verlaten door de joden, voor wie Hij kwam.
Dat is waar. Echter, ‘die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen’ (Rom. 9:6,7). O nee! Hij is geen Heerser van Israël naar het vlees, maar Hij is de Heerser van Israël naar de geest. Velen hebben Hem gehoorzaamd. Bogen de apostelen niet voor Hem als voor hun eigen Koning? En groet Israël Hem niet als hun Heerser? Al het zaad van Abraham naar de geest, alle gelovigen (want Abraham is de vader van alle gelovigen), erkennen dat Christus de Koning van de hele aarde is! Zij erkennen dat Hem de schilden van de machtigen toebehoren. Heerst Hij niet over Israël? Dat doet Hij zeker wel; en degenen die niet geregeerd worden door Christus zijn niet van Israël. Hij kwam om een Heerser te zijn over Israël.
Broeder, hebt u zich onderworpen aan de heerschappij van Jezus? Is Hij Heerser in uw hart of is Hij dat niet? We kunnen Israël hieraan herkennen: Christus is in hun harten gekomen om over hen te heersen. ‘O!’, zegt iemand, ‘ik doe wat ik wil, ik luister nooit naar iemand.’ Dan haat u de heerschappij van Christus. ‘O!’, zegt iemand anders, ‘ik onderwerp me aan mijn predikant, aan mijn pastor of aan mijn priester. Wat hij mij vertelt, is vast genoeg, want hij heerst over mij.’ Denkt u dat? Ach, arme slaaf, u kent uw waardigheid niet. Alleen Jezus Christus is uw wettelijke Heerser en niemand anders. ‘Ha’, zegt een ander, ‘ik belijd Zijn godsdienst en ik volg Hem.’ Maar heerst Hij ook in uw hart? Regeert Hij over uw wil? Laat u zich in uw oordeel door Hem leiden? Vraagt u raad aan Hem wanneer u in moeilijkheden verkeert? Verlangt u ernaar Hem te eren en Hem te kronen? Is Hij uw Heerser?
Als dat zo is, dan bent u van Israël. Want er staat geschreven dat Hij een Heerser zal zijn in Israël. Gezegende Heere Jezus, U bent de Heerser in de harten van Uw volk en U zult dat altijd zijn! Wij willen geen andere heerser dan U en we zullen ons aan geen andere heerser onderwerpen. We zijn vrij, omdat we onderdanen van Christus zijn. We leven in vrijheid, omdat Hij onze Heerser is. We kennen geen gebondenheid en slavernij, want Jezus alléén is Vorst van onze harten.
Hij kwam om Heerser in Israël te zijn. Let erop dat Zijn missie nog niet volledig is vervuld: dat moment komt pas in de heerlijkheid van de laatste dagen. Nog een korte tijd en u zult Christus opnieuw zien komen om Heerser te zijn over Zijn volk Israël. Hij zal over hen heersen, niet alleen over het geestelijke Israël, maar ook over het natuurlijke Israël. De joden zullen terugkeren naar hun land en de stammen van Jakob zullen weer zingen in hun tempel. Daar zullen weer Hebreeuwse lofgezangen gezongen worden tot eer van God. Het hart van de ongelovige jood zal smelten aan de voeten van de Messias.
Bij Zijn geboorte werd Hij door oosterlingen begroet als Koning der Joden. Bij Zijn dood werd Hij door een westerling zo genoemd. Binnenkort zal Hij wereldwijd ‘Koning van de Joden’ genoemd worden. Ja, Koning van joden én heidenen! Hij zal regeren in een allesomvattend koningschap over de hele aarde. Dit koninkrijk zal van gelijke duur zijn als de tijd zelf. Hij kwam om een Heerser te zijn in Israël. Dat zal Hij beslist zijn, wanneer Hij glorieus zal heersen over Zijn volk en er voor Zijn oudsten heerlijkheid zal zijn (Jes. 24:23).
- Was Jezus ooit eerder gekomen?
Op de vraag of Jezus ooit eerder gekomen is, antwoorden wij: ja. Onze tekst zegt namelijk: ‘Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.’
Ten eerste zijn de uitgangen van Christus in Zijn Godheid ‘van de dagen der eeuwigheid.’ Hij was geen verborgen en stil Persoon tot op dit moment. Dat pasgeboren Kind heeft al sinds verre tijden wonderen gedaan. Het Kind dat nu sluimert in de armen van Zijn moeder is het Kind van vandaag, maar tegelijk is Hij de Eeuwige. Dat Kind is nog niet verschenen op het podium van de wereld en Zijn Naam is nog niet geschreven op de kalender van de besnedenen. Maar ook al wist u het niet, toch is Hij Degene ‘Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.’
Vanouds was Hij ons Verbondshoofd in de verkiezing. ‘Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld’ (Ef. 1:4). Een lied zingt: ‘Christus is Mijn eerst verkorene, zei Hij; kies dan ook ons, in Hem, ons Hoofd.
Zijn uitgangen waren voor Zijn volk, als hun Plaatsvervanger voor de troon, zelfs nog voordat zij geboren waren. In de eeuwigheid pakten Zijn machtige vingers de pen en schreef Hij Zijn eigen Naam, de Naam van de eeuwige Zoon van God. Van eeuwigheid tekende Hij het verdrag met Zijn Vader. Hij zou voor Zijn volk betalen met bloed voor bloed, wond voor wond, lijden voor lijden, doodsangst voor doodsangst en dood voor dood. Van eeuwigheid gaf Hij Zichzelf, zonder tegen te spreken. Hij zweette bloed, van Zijn hoofd tot Zijn voeten. Hij werd bespuugd, doorstoken, bespot, uiteengereten. Hij leed de pijn van de dood en de foltering van het kruis. Zijn uitgangen als ons Pand waren van eeuwigheid.
Sta stil, mijn ziel, en verwonder u! U had uitgangen van eeuwigheid in de Persoon van Jezus. Christus had u niet al- leen lief vanaf uw geboorte, maar Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen (Spr. 8:31) voordat er mensenkinderen waren. Hij dacht vaak aan hen. Van eeuwigheid tot eeuwigheid had Hij hen lief. O gelovige, is Hij al zo lang bezig met uw zaligheid en zal Hij het dan niet volbrengen? Waren Zijn uitgangen van de dagen der eeuwigheid om mij te verlossen en zou Hij mij dan nu verliezen? Hij heeft mij als een kostbaar juweel in Zijn hand gehad en zou Hij mij dan nu laten wegglippen tussen Zijn kostbare vingers? Koos Hij mij voordat de bergen er waren en voordat de waterstromen hun weg zochten – en zou Hij mij dan nu verliezen? Onmogelijk!
‘Mijn naam in de palm van Zijn handen
kan de eeuwigheid niet uitwissen;
gedrukt in Zijn hart blijft mijn naam
een teken van onuitwisbare genade.’
Ik ben er zeker van dat Hij mij niet zo’n lange tijd liefheeft om nu op te houden mij lief te hebben. Als Hij van plan was om genoeg van mij te krijgen, zou Hij al lang geleden moe van mij zijn geworden. Hij heeft mij liefgehad met een liefde zo diep als de hel en zo onuitsprekelijk als het graf. Hij heeft Zijn hele hart aan mij gegeven. Ik weet zeker dat Hij Zich anders al lang geleden van mij afgekeerd zou hebben. Hij wist hoe ik zou zijn en Hij heeft lang genoeg de tijd gehad om dat te overwegen. Maar ik ben Zijn keuze en daar komt geen einde aan. Hoe onwaardig ik ook ben, ik moet niet mopperen als Hij tevreden met mij is. Maar Hij is tevreden met mij – dat moet Hij wel zijn – want Hij kent me lang genoeg om mijn onvolkomenheden te kennen. Hij kende mij al voordat ik mijzelf kende. Ja, Hij kende mij al voordat ik bestond. Lang voordat mijn lichaamsdelen geformeerd werden, waren ze al geschreven in Zijn boek. ‘Toen nog geen van die was’ (Ps. 139:16), waren Zijn liefhebbende ogen al op mij gevestigd. Hij wist hoe slecht ik zou handelen tegenover Hem en toch is Hij mij blijven liefhebben. Zijn liefde in het verleden verbiedt mij te denken dat Hij mij eens in ellende zal laten verzinken. Nee, want omdat Zijn ‘uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid’, zullen ze ook blijven tot in de dagen der eeuwigheid.
Ten tweede geloven wij dat Christus vanouds tot de mensen is gekomen, zodat de mensen Hem konden zien. Ik zal niet ophouden u te vertellen dat het Jezus was Die in de wind des daags in de hof van Eden wandelde (Gen. 3:8). Want Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen. Ik zal ook niet ophouden u te wijzen op al de manieren waarop Christus tot Zijn volk kwam in de vorm van de Engel van het verbond, het Paaslam en de talloze voorafschaduwingen waarvan de heilige geschiedenis zo vol is. Maar nog liever wil ik u wijzen op vier gelegenheden waarbij onze Heere Jezus Christus op aarde verscheen voordat Hij mens werd om onze zaligheid te bewerkstelligen.
Ik begin bij Genesis 18, waar Jezus Christus verscheen aan Abraham. Daarover lezen we: ‘Daarna verscheen hem de Heere aan de eikenbossen van Mamre, toen hij in de deur van de tent zat, toen de dag heet werd. En hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem; toen hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur van de tent, en boog zich ter aarde’ (Gen. 18:1-2). Voor wie boog hij? Hij zei ‘Mijn Heere’ tegen een van hen. Er was één Man bij die het meest opviel in heerlijkheid. Hij was de God-mens Christus. De andere twee waren geschapen engelen die voor een tijd de verschijning van een mens hadden aangenomen. Maar dit was de Mens Christus Jezus. ‘En hij zeide: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij. Dat toch een weinig water gebracht worden, en wast Uw voeten, en leunt onder deze boom’ (Gen. 18:3,4).
Het zal u opvallen dat deze indrukwekkende Man, deze luisterrijke Persoon, achterbleef om met Abraham te praten. In vers 22 staat: ‘Toen keerden die mannen het aangezicht van daar, en gingen naar Sódom.’ Dat wil zeggen: twee van hen, zoals u zult zien in het volgende hoofdstuk, ‘maar Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des Heeren.’ U ziet dat deze Man, de Heere, zoete gemeenschap had met Abraham. Hij stond hem toe te bidden voor de stad die Hij wilde vernietigen. Hij was daar als Mens. Dus toen Hij door de straten van Judea liep, was dat niet de eerste keer dat Hij mens was. Hij was dat al eerder bij de eikenbossen van Mamre, ‘toen de dag heet werd’ (Gen. 18:1).
Er was nog een verschijning van Christus, namelijk aan Jakob. Hierover lezen we in Genesis 32:24. Zijn hele familie was weggegaan, ‘doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht van zijn heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, toen Hij met hem worstelde. En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God’ (Gen. 32:24-28).
Dit was een Mens en tegelijk was Hij God. ‘Want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht’ (Gen. 32:28). Jakob wist dat deze man God was, want in vers 30 zegt hij: ‘Want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest’ (Gen. 32:30).
Een ander voorbeeld kunt u vinden in het boek Jozua. Jozua was de smalle stroom van de Jordaan overgestoken en was het beloofde land binnengegaan. Hij stond op het punt de Kanaänieten te verdrijven. Op dat moment verscheen deze machtige God-mens aan Jozua. In hoofdstuk 5:13,14 lezen we: ‘Voorts geschiedde het, toen Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetrokken zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem [dappere strijder die hij was], en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heer des Heeren: Ik ben nu gekomen!’
Op dat moment zag Jozua dat er goddelijkheid in Hem was, want ‘toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?’ Als dit een geschapen engel was geweest, zou hij Jozua berispt hebben door te zeggen: ‘Ik ben een van je mededienaren.’ Maar nee, ‘toen zeide de Vorst van het heer des Heeren tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.’
Een ander opmerkelijk voorbeeld is beschreven in Daniël 3. Daar lezen we het verslag over Sadrach, Mesach en Abednego die in de vurige oven werden gegooid. Deze oven was zo heet, dat de mannen die hen erin gooiden, verbrandden. Plotseling zei de koning tegen zijn raadsheren: ‘Hebben wij niet drie mannen in het midden van het vuur, gebonden zijnde, geworpen? Zij antwoordden en zeiden tot de koning: Het is gewis, o koning! Hij antwoordde en zeide: Ziet, ik zie vier mannen, los wandelende in het midden van het vuur, en er is geen verderf aan hen; en de gedaante van de vierde is gelijk aan die van de Zoon van God’(Dan. 3:24,25).
Hoe wist Nebukadnézar dat? Hij zag iets majestueus’ in de manier waarop die wonderlijke Man Zich gedroeg en de wijze waarop Hij het vuur verdroeg. Op een buitengewone manier bestrafte Hij de verterende vlammen, zodat die Gods kinderen zelfs niet konden schroeien. Nebukadnézar herkende Zijn menselijkheid. Hij zei niet: ‘Ik zie drie mensen en een engel’, maar hij zei: ‘Ik zie vier mannen en de gedaante van de vierde is als de Zoon van God.’ U ziet dus wat er bedoeld wordt als er staat dat Zijn uitgangen zijn van de dagen der eeuwigheid.
Let erop dat elk van deze grote gebeurtenissen de heiligen overkwam toen zij bezig waren met een belangrijke plicht of wanneer ze op het punt stonden daarmee te beginnen. Jezus Christus verschijnt niet elke dag aan Zijn heiligen. Hij kwam niet naar Jakob toe voordat hij in nood was. Hij bezocht Jozua niet voordat deze op het punt stond een rechtvaardige strijd aan te gaan. Christus laat Zich alleen op deze manier aan Zijn volk zien in buitengewone tijden.
Toen Abraham voorbede deed voor Sodom, was Jezus bij hem. Want voorspraak doen, is een van de hoogste en meest nobele bezigheden van een christen. Als hij daarmee bezig is, is het goed mogelijk dat hij een blik op Christus verkrijgt. Jakob was betrokken in een worsteling. Dat is een deel van de taak van een christen, iets dat sommigen van u nooit in praktijk brengen. Daaruit volgt dan ook dat u niet veel bezoeken van Jezus hebt gehad. Jozua beoefende dapperheid toen de Heere hem ontmoette. Dat was ook het geval bij Sadrach, Mesach en Abednego. Zij waren in de hoge plaatsen van verdrukking omdat ze hun plicht naleefden. Toen de Heere tot hen kwam, zei Hij: ‘Ik zal bij u zijn, (…) wanneer gij door het vuur zult gaan’ (Jes. 43:2).
Er zijn bepaalde plaatsen die we moeten bezoeken om de Heere te ontmoeten. We moeten in grote moeilijkheden zitten, zoals Jakob. We moeten betrokken zijn bij een groot werk, zoals Jozua. We moeten een groot geloof hebben om voorbede te doen, zoals Abraham. We moeten dapper zijn in het uitvoeren van onze plicht, zoals Sadrach, Mesach en Abednego. Als we niet zijn als deze mannen, zullen we Hem niet kennen ‘Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid’ (Mi. 5:1). Of, als we Hem wel kennen, dan zullen we niet in staat zijn om te ‘begrijpen met al de heiligen, welke de breedte en lengte, en diepte, en hoogte is, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat’ (Ef. 3:18,19).
Lieve Heere Jezus, Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid! U gaat nog steeds voort. O, dat U op deze dag voort zou gaan om de zwakken aan te moedigen, de vermoeiden te helpen, onze wonden te verbinden en ons te vertroosten in ons verdriet. Wij smeken U: ga door met het overwinnen van zondaren! Ga door met het onderwerpen van harde harten! Verwoest de ijzeren poorten van hun wellust, breek de ijzeren grendels van hun zonden in stukken! O Jezus, ga door! En als U voortgaat, kom dan ook bij mij! Ben ik een verharde zondaar? Kom tóch tot mij, ik heb U nodig!
‘O, laat Uw genade mijn hart overwinnen;
dan zal ik in triomf worden geleid
als een gewillige gevangene tot mijn Heer,
om tot eer van Uw Woord te zingen.
Arme zondaar, Christus gaat nog steeds voort. Bedenk daarom: Hij gaat naar Bethlehem. Hebt u een Bethlehem in uw hart? Bent u klein? Hij zal voortgaan op weg naar u toe. Ga naar huis en zoek Hem in oprecht gebed. Als u huilt vanwege uw zonden en als u denkt dat u te klein bent om opgemerkt te worden: ga naar huis! Jezus komt tot de kleinen. Zijn uitgangen waren van ouds en Hij gaat nog steeds voort. Hij zal naar uw arme, oude huis komen. Hij zal naar uw arme, ellendige hart komen. Hij zal komen, ondanks uw armoede en de vodden om uw lijf. Ook al bent u berooid, gekweld en aangevochten, toch zal Hij komen. Hij zal komen, want Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Vertrouw Hem, vertrouw Hem, vertrouw Hem! Dan zal Hij komen om voor eeuwig in uw hart te verblijven.
Amen.