Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht. Jesaja 26:9
De nacht lijkt de tijd te zijn die in het bijzonder geschikt is voor godsvrucht. De stemmige stilte van de nacht helpt om de geest te bevrijden van het voortdurende rumoer dat de zorgen van de wereld om hem heen veroorzaken. De sterren die uit de hemel op ons neerkijken, schijnen op zo’n manier alsof zij ons willen optrekken naar God. Ik weet niet wat de stemmigheid van middernacht op u voor uitwerking heeft, maar toen ik alleen had gezeten terwijl ik nadacht over de grote God en het machtige universum, besefte ik dat ik Hem daadwerkelijk aanbidden kon, want de nacht leek zich als een voor een aanbidding bestemde tempel naar alle kanten uit te spreiden, terwijl de maan als een hogepriester tussen de sterren, de aanbidders, rondwandelde.
Zelf deed ik mee in het stille lied dat zij voor God zongen: ‘Groot bent U, God! Groot zijn Uw werken! Als ik Uw hemel zie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die U hun plaats gegeven hebt, wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet?’ (Ps. 8:4, 5)
Ik heb ontdekt dat dit besef van de kracht van de nacht niet alleen werkt in godsdienstige mensen, maar er is ook een zekere dichter, van wie ik het karakter wellicht nauwelijks genoeg kan afkeuren, een man die heel ver verwijderd is van het begrijpen van ware godsdienst, iemand die ik naar ik veronderstel wel terecht als een ongelovige en een libertijn van de ergste soort mag bestempelen. Toch zegt hij in een van zijn gedichten over de nacht:
‘t Is middernacht: op het duister van de bergen,
schijnt de koude, ronde maan diep omlaag.
Blauw rollen de wateren, blauw is de lucht
uitgespreid als een oceaan die in de hoogte hangt,
bezaaid met die eilanden van
licht zo wild, geestelijk lichtend.
Was er ooit iemand die naar hun schijnsel staarde
en zich weer naar de aarde keerde zonder te
klagen of zonder zich vleugels te wensen om weg
te vliegen en zich te mengen onder hun eeuwige stralen
Zelfs bij de meest ongelovige persoon, een mens die het verst van een geestelijke gedachte verwijderd is, lijkt er kracht van de grootte en de stilte van de nacht uit te gaan die hem naar God toetrekt. Ik denk dat velen van ons net als David kunnen zeggen: ‘Ik heb voortdurend aan U gedacht. Ik heb over Uw Naam gepeinsd in nachtwaken. Met verlangen heb ik naar U verlangd in de nacht.’ (vgl. Ps. 63:6)
Maar ik zal die gedachte helemaal achter ons laten. Ik zal helemaal niet spreken over de natuurlijke nacht, hoewel er heel veel ruimte voor poëtische gedachten en uitdrukkingen te vinden zou zijn. Ik zal mijzelf richten tot twee soorten mensen en zal proberen te laten zien wat volgens mij de bedoeling van de tekst is. Moge God het voor u beiden nuttig maken.
I. Allereerst zal ik tot bekrachtigde christenen spreken. Vanuit deze tekst zal ik een of twee opmerkingen maken die op hun toestand betrekking hebben als zij in duisternis verkeren. In de tweede plaats zal ik tot de pas ontwaakte mensen spreken. Ik zal proberen te ontdekken of er sommigen van hen zijn die kunnen zeggen: ‘Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht.’
Ik ga nu deze tekst richten tot de wat meer bekrachtigde gelovige.
1. Het eerste dat ik eruit zal afleiden, is een waarheid waarvan ik zeker weet dat deze gelovige haar graag erkent. Het is deze: de christen wandelt niet altijd onder een helder schijnende zon, hij kent tijden van duisternis en van licht. Het is waar, er staat in Gods Woord geschreven: ‘Haar wegen zijn lieflijke wegen, al haar paden zijn vrede.’ (Spr. 3:17) Het is een grote waarheid dat godsdienst, de ware godsdienst van de levende God, erop berekend is om een mens hier beneden geluk en daarboven de zaligheid te geven. Maar hoewel ‘het pad van rechtvaardigen als een schijnend licht is dat gaandeweg helderder gaat schijnen tot het volledig dag is geworden’ (Spr. 4:18), leert de ervaring ons dat dit licht toch soms verduisterd is. Op bepaalde tijden bedekken wolken en duisternis de zon. Dan ziet hij geen helder schijnend daglicht, maar wandelt hij in duisternis en ziet geen licht.
Nu zijn er velen die voor een korte tijd vreugde vinden in Gods tegenwoordigheid. Zij hebben zich gekoesterd in de zonneschijn die het God behaagd heeft om hun in de eerste perioden van hun christelijke loopbaan te geven. Zij hebben in de ‘grazige weiden’ gelopen bij de oever van de ‘stille wateren.’ (Ps. 23:2)
Plotseling, in een maand of twee, ontdekken ze dat de heerlijke lucht bewolkt is. In plaats van de ‘grazige weiden’ moeten zij de zanderige woestijn betreden. In plaats van de ‘stille wateren’ ontdekken ze stromen die brak smaken en bitter zijn voor hun geest. Ze zeggen: ‘Zeker, als ik een kind van God was, zou dit niet gebeuren.’
Zeg dat toch niet, u die in de duisternis wandelt. De beste onder Gods heiligen maken hun nacht mee. De meest geliefden onder Zijn kinderen moeten door een woeste wildernis wandelen. Er is geen christen die voortdurend geluk genoten heeft, er is geen gelovige die altijd een lied van blijdschap kan zingen. Niet elke leeuwerik kan altijd zingen en niet elke ster kan altijd gezien worden en niet elke christen is altijd gelukkig. Misschien gaf de Koning van de heiligen u een tijd van grote vreugde omdat u een onbehouwen rekruut was en omdat Hij u niet in het zwaarste gedeelte van de strijd wilde plaatsen toen u nog maar net dienst in Zijn leger had genomen. U was een teer plantje en Hij verzorgde u in een broeikas totdat u slecht weer kon verdragen. U was een jong kind, en daarom wikkelde Hij u in bont en kleedde Hij u in de zachtste mantel.
Nu bent u echter sterk geworden en is de zaak anders. Vakantie in Capua-’ past Romeinse soldaten niet en vakantie hoort ook niet bij christenen. Wij hebben wolken en duisternis nodig om ons geloof te oefenen, om de onafhankelijkheid af te leren en om te maken dat we meer op Christus vertrouwen en minder op bewijs, minder op ervaring, minder op gemoedstoestanden en gevoelens. De besten onder Gods kinderen maken de nacht mee. Ik herhaal dat maar opnieuw, om hen te troosten die lijden aan een neerslachtige geest.
Soms is het nacht over de hele kerk tegelijk. Ik vrees dat we nu zo’n nacht hebben. Er zijn tijden waarin Sion zich onder een wolk bevindt, waarin al het fijne goud dof wordt en de heerlijkheid Sion verlaat. Er zijn tijden waarin we de heldere prediking van het Woord niet horen, waarin de leerstukken achtergehouden worden en de heerlijkheid van de Heere God van Jakob duister is, tijden waarin Zijn Naam niet geprezen wordt en de tradities van de mensen onderwezen worden in plaats van de ingevingen van de Heilige Geest. Zo’n tijd is het als de hele kerk in duisternis is.
Natuurlijk deelt elke christen daarin. Hij gaat rond, huilt en roept: ‘O, God, hoe lang zal het arme Sion terneergeslagen zijn? Hoe lang zullen zijn herders zijn als ‘stomme honden, die niet kunnen blaffen’? (Jes. 56:10) Zullen zijn wakers altijd blind zijn? Zal de zilveren trompet niet meer klinken? Zal de stem van het Evangelie niet meer in zijn straten gehoord worden?’
Ja, er bestaat zoiets als tijden van duisternis over de hele kerk! God geve dat wij er niet opnieuw een mee hoeven te maken, maar dat vanaf deze periode de zon op mag gaan om nooit meer onder te gaan, totdat het schitterende licht zich van de ene pool tot de andere verspreid heeft!
Op een andere keer komt deze duisternis over de ziel van de christen voort uit tijdelijke beproevingen. Hij kan een tegenslag hebben gehad, zoals dat genoemd wordt. Er is iets verkeerd gegaan in zijn zaak of een vijand heeft iets met hem uitgehaald. De dood heeft een lievelingskind neergeveld; een sterfgeval heeft zijn liefste van zijn boezem weggerukt; de oogst is mislukt; de wind weigert zijn schip naar huis te zenden; een boot loopt tegen een rotsen een andere vergaat. Alles gaat slecht met hem en net als die heer die mij van de week opzocht, mag hij wel zeggen: ‘Meneer, toen ik nog een werelds mens was, ging het veel voorspoediger met mij dan sinds ik christen ben. Want sinds die tijd lijkt alles wel verkeerd met me te gaan.’ Hij zei: ‘Ik dacht dat godsdienst zowel de belofte van dit leven als van het toekomende leven had.’ (vgl. 1 Tim. 4:8) Ik zei hem: ‘Ja, dat heeft ze, en zo is het uiteindelijk ook.’ Hij moest zich echter weer opnieuw realiseren dat er een grote erfenis was, die Christus aan Zijn volk nagelaten heeft. Ik was blij dat ook hij daarin ging delen: In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.’ (Joh. 16:33)
Ja, u kunt hier verontrust over zijn. U kunt wel zeggen: ‘Kijk eens naar die en die. Kijk eens hoe hij zichzelf als een groene boom bij een kreek uitspreidt. Hij is een afperser en een slechte man. Toch gaat alles wat hij doet voorspoedig.’ U kunt zelfs kijken naar zijn dood en zeggen: ‘Tot aan hun dood zijn er geen boeien. Zij verkeren niet in moeiten, zoals andere stervelingen, en worden niet gekweld met andere mensen.’ (Ps. 73:4, 6)
Geliefden! U bent deze morgen in Gods heiligdom gekomen en nu zult u hun einde verstaan. God heeft hen op gladde plaatsen gezet, maar Hij laat hen in verwoesting vallen. (Ps. 73:17, 18, Eng. vert.) Het is beter om als christen dagen van verdriet mee te maken dan als werelds mens dagen van vrolijkheid. Het is beter om verdriet te hebben als christen dan om vreugde te hebben als werelds mens. Het is gelukkiger om net als Paulus in een kerker te zitten dan om te regeren net als Achab. Het is beter om een kind van God in armoede te zijn dan een kind van de satan in rijkdom.
Als dit uw verzoeking is, schep dan moed, u die terneergeslagen van geest bent! Denk eraan dat vele heiligen hetzelfde meegemaakt hebben. De beste en meest uitnemende gelovigen hebben de nacht meegemaakt.
Iemand anders zegt: ‘Maar u heeft mijn nacht niet beschreven, meneer. Ik heb niet veel tegenslag in zaken. Ik zou er ook niet om geven als dat wel zo was. Maar in mijn geest is het nacht.’ ‘Meneer’, zegt iemand, ‘ik heb nu geen enkel bewijs dat ik een christen ben. Ik was een kind van God, dat weet ik. Maar iets zegt me dat ik nu niet meer bij de Zijnen hoor. Er was een tijd dat ik mezelf ermee vleide dat ik iets van godvrezendheid en van God wist. Maar nu twijfel ik eraan of ik er wel enigszins deel aan heb. Satan suggereert dat ik in eeuwige vlammen moet wonen. Ik zie geen hoop voor mezelf. Ik ben bang dat ik een huichelaar ben. Ik denk dat ik indruk wilde maken op de kerk en ook op mijzelf. Ik ben bang dat ik niet bij de Zijnen hoor. Als ik Gods Heilige Schrift doorblader, is er geen belofte. Als ik bij mijzelf naar binnen kijk, staat het verderf inktzwart voor me. Terwijl anderen mij aanbevelen, beschuldig ik mezelf van alle mogelijke zonde en verderf. Ik heb nooit gedacht dat ik ook maar half zo slecht was. Ik ben bang dat er geen werk van genade in mijn hart geweest kan zijn. Anders zou ik niet zoveel bedorven fantasieën, vuile verlangens en harde gedachten over God hebben, zoveel trots, zoveel zelfzucht en eigenwilligheid. Ik ben bang dat ik niet tot de Zijnen behoor.’
Wel, dat u dat kunt zeggen is nu net de reden waarom u een van de Zijnen bent, want Gods kinderen gaan door de nacht. Zij kennen nachten van beproeving. Ik houd ervan om een mens zo te horen spreken. Ik zou niet willen dat hij dat altijd deed. Hij hoort bij tijden ‘vast te staan in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft.’ (Gal. 5:1) Maar ik weet dat de geest geregeld aangegrepen wordt door gebondenheid.
U zegt echter: ‘Er lijdt zeker niemand op zo’n manier behalve ik.’ Ik belijd dat ik dat zelf voortdurend doe. Er zijn tijden waarop ik mijn uitverkiezing in Jezus Christus niet zou kunnen bewijzen, evenmin als mijn aanneming, hoewel ik mij erin verheug dat ik meestentijds kan roepen:
Schuldig aan genade alleen
zing ik over de genade van het verbond.
Toch weet ik in andere perioden zeker dat ik het laagst geplaatste lammetje uit Jezus’ kudde tienduizend keer verder gevorderd acht dan ikzelf ben. Als ik maar op de laagste bank in het Koninkrijk der hemelen zou mogen zitten en slechts zou weten dat ik daarbinnen was, zou ik alles wat ik had daarvoor inruilen.
Ik geloof niet dat er ooit een christen bestaan heeft die niet zo nu en dan zijn aandeel aan Jezus betwijfelde. Als een mens zegt: ‘Ik twijfel nooit’, dan wordt het denk ik tijd dat wij aan hem gaan twijfelen. Dan is het tijd dat wij gaan zeggen: ‘Arme ziel, ik ben bang dat u uiteindelijk helemaal niet op de weg wandelt. Want als dat wel zo was, zou u zoveel zaken bij uzelf zien en zoveel meer heerlijkheid in Christus dan u verdient. U zou u zozeer over uzelf schamen dat u in ieder geval zou zeggen: ‘Het is te goed om waar te zijn.’
2. Op deze manier is het eerste deel geheel door de ervaring bevestigd dat christenen heel geregeld de nacht meemaken.
Maar het tweede is hier dat de godsdienst van een christen in de nacht haar kleur behouden zal. ‘Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht.’ Wat hebben we toch een heleboel pantoffelgodsdienst in deze wereld. De mensen volgen Christus als iedereen ‘Hosanna, hosanna!’ roept. De menigte zal zich om de Man heen verzamelen, dan zullen zij Hem met geweld meenemen en als de zon schijnt en de zachte wind blaast, zullen ze Hem koning maken. Zij zijn als de planten op de rotsgrond, die opkwamen en voor een korte tijd groen waren. Maar toen de zon met verzengende hitte opgekomen was, verkwijnden ze direct. Demas, meneer Wereldvriend en vele anderen zijn in gemakkelijke tijden heel vrome mensen. Als het dag is, zullen ze altijd met Christus meegaan en zolang de mode de godsdienst het twijfelachtige voordeel van zijn bescherming geeft, zullen ze in Zijn gezelschap blijven. Maar in de nacht zullen ze niet met Hem meegaan.
Er zijn goederen waarvan je de kleur alleen bij daglicht kunt zien. Er zijn een heleboel mensen die het geloof belijden van wie je de kleur alleen bij daglicht kunt zien. Als ze in de nacht van moeilijkheden en vervolging zouden zijn, zou u ontdekken dat er heel weinig kleur aan hen was. Bij daglicht zijn ze goed, maar ‘s nachts zijn ze slecht.
Weet u echter niet, geliefden, dat de beste test van een christen de nacht is? Als de nachtegaal overdag zou zingen, als alle ganzen gakken, dan zou men hem geen betere muzikant vinden dan het winterkoninkje. Als hij alleen bij daglicht standvastig zou blijven, wanneer elke lafaard stoutmoedig is, wat zou een christen dan waard zijn? Dan zou zijn moed geen schoonheid hebben en zijn dapperheid geen glorie. Maar omdat hij ‘s nachts kan zingen, kan zingen in moeite, kan zingen als hij haast tot wanhoop gedreven wordt, bewijst dat zijn oprechtheid. In de nacht heeft hij zijn heerlijkheid.
De sterren zijn bij daglicht niet te zien, maar zij worden zichtbaar als de zon ondergegaan is. Er zijn heel veel christenen van wie in voorspoed de vroomheid niet al te vurig is, maar die vroomheid zal zichtbaar worden in tegenspoed. In sommigen van mijn broeders die hier nu aanwezig zijn, heb ik dat opgemerkt toen zij niet zo lang geleden in zware verzoeking waren. Ik had hen eerder nooit veel over Christus horen praten. Maar toen Gods hand hen van hun gemak beroofd had, herinner ik me dat ik hun godsdienst oneindig veel beter kon waarnemen. Niets kan onze godsdienst beter tevoorschijn brengen dan dat. Slijp de diamant een beetje, dan zul je hem zien glinsteren. Leg een christen eens moeite op en de manier waarop hij die verdraagt, zal bewijzen dat hij het ware zaad van Israël is.
3. Een derde opmerking hieruit voor de bekrachtigde christen luidt: alles wat een christen in de nacht wil, is zijn God. ‘Met verlangen heb ik naar U verlangd in de nacht.’ Overdag zijn er naast zijn Heere vele dingen waarnaar een christen verlangt. Maar in de nacht wil hij niets anders dan zijn God. Tenzij het verklaard moet worden uit de bedorvenheid van onze geest, kan ik niet begrijpen hoe het komt dat wij, als alles goed gaat, onze genegenheid eerst op dit, dan weer op dat en dan weer op iets anders richten. Het verlangen dat zo onverzadigbaar is als de dood en zo diep als de hel is nooit voldaan. Wij zijn altijd bezig met iets te willen, altijd verlangen we iets dat nog verdergaat. Maar als u een christen in moeilijkheden brengt, zult u ontdekken dat hij dan geen goud wil, dat hij dan geen vleselijke eer wil. Dan wil hij zijn God.
Ik veronderstel dat hij op een zeiler lijkt. Als hij rustig aan het zeilen is, houdt hij ervan mooi weer te hebben. Dan wil hij dit en dat om zich aan boord te vermaken. Maar als de wind opsteekt, is de haven alles waarnaar hij verlangt. Hij verlangt niet naar iets anders. De biscuits kunnen beschimmeld zijn, hij geeft er niet om. Het water kan brak zijn, maar hij geeft er niet om. Als het stormt, denkt hij daar niet aan. Hij denkt alleen maar aan de haven. Zo is het nu ook met de christen. Als hij rustig voortgaat, wil hij dit en dat gemak, hij verlangt naar deze positie of wil die of die promotie bereiken. Maar laat hem slechts twijfelen aan zijn aandeel aan Christus, laat hem eens wat zielenleed en moeite ondervinden zodat alles heel duister wordt. Dan is alles wat hij voelen zal dit: ‘Met verlangen heb ik naar U verlangd in de nacht.’
Als een kind naar bed gebracht wordt, kan hij als het nog licht is daar liggen. Hij kan naar de bomen kijken en de sterren bewonderen die tevoorschijn komen. Maar als het donker wordt en het kind nog wakker is, dan roept hij om zijn vader of moeder. Niets anders kan hem meer bezighouden. Zo zal de christen bij daglicht ook overal naar kijken. Hij zal zijn ogen op dit pleziertje en op dat pleziertje richten. Wordt het echter donker, dan is het: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten, bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht?’ (Ps. 22:2; vgl. Matt.27:46; Mark. 15:34) Dan is het:
Geef mij Christus of ik sterf;
deze dingen kunnen nooit voldoening geven.
4. Maar nu nog één opmerking voordat ik mij niet meer tot de bekrachtigde heiligen richt. Er zijn tijden waarop heiligen niet meer kunnen doen dan verlangen. Wij hebben een groot aantal bewijzen van vroomheid. Sommige zijn uit de praktijk, andere uit de ondervinding, andere komen uit de leer. Hoe meer bewijzen een mens van zijn vroomheid heeft, hoe beter dit uiteraard is. Wij houden van een heleboel ondertekeningen om een daad meer gegrond te verklaren, als dat mogelijk is. Wij houden ervan om bezit te spreiden over een heleboel beleggingsfondsen, zodat het des te veiliger zal zijn. Zo houden we er ook van om veel bewijs te hebben. Vele getuigen zullen onze zaak voor het hof sterker maken dan maar een paar. Zo is het ook goed om vele getuigen te hebben om onze vroomheid te bevestigen.
Maar er zijn tijden waarin een christen er niet één krijgen kan. Hij kan nauwelijks een getuige oproepen om voor zijn godvrezendheid te getuigen. Hij vraagt goede werken om te komen en voor hem te spreken. Maar er zal zo’n wolk van duisternis om hem heen zijn en zijn goede werken zullen zo zwart lijken, dat hij niet zal durven denken dat ze een bewijs geven. Hij zal zeggen: ‘Het is waar, ik hoop dat dit de goede vrucht is, ik hoop dat ik God gediend heb, maar ik durf deze werken niet als bewijs aan te voeren.’
Hij zal de zekerheid verloren hebben en daarmee ook zijn vreugde in de gemeenschap met God. ‘Ik heb die gemeenschap met Hem gehad’, zal hij wellicht zeggen. Hij zal die gemeenschap naar voren roepen als bewijs. Maar hij heeft vergeten wat ze was en ze komt niet. Satan fluistert dat ze maar inbeelding was. en het armzalige bewijs van de gemeenschap met God is de mond gesnoerd, zodat het niet spreken kan.
Er is echter één getuige van wie de mond zelden gesnoerd wordt, en dat is er een waarvan ik geloof dat het volk van God die altijd gebruiken kan, zelfs in de nacht. Dat is: ‘Ik heb naar U verlangd. Ik heb in de nacht naar U verlangd. ’
‘Ja, Heere, als ik dan misschien niet in U geloofd heb, dan heb ik toch naar U verlangd. Als ik mij niet aan Uw dienst toegewijd heb en aan Uw dienst toegewijd ben, dan weet ik toch nog één ding, en de duivel kan mij daar niet bij vandaan slaan: ik heb naar U verlangd. Dat weet ik. Ik heb ook naar U verlangd in de nacht, toen niemand mij zag, toen er moeilijkheden om mij heen waren.’
Wel, geliefden, ik hoop dat er hier vanmorgen velen van u zijn die sterk in het geloof zijn. U wilt wat ik gezegd heb misschien niet meemaken. Ik zal u echter aanraden om deze hartversterking in te nemen. Als u die nu niet drinken wilt, doe haar dan in een medicijnflesje en draag dat met u mee totdat u het wel wil. U weet niet hoe lang het zal duren voordat u verzwakt bent. Zoals Groothart Christinne een fles wijn gaf om met zich mee te dragen zodat ze die kon drinken als ze vermoeid was, neemt u dit zo mee en lach niet om een arme verachte gelovige, omdat hij niet zo sterk is als u. U kunt dit zelf op een dag nodig hebben.
Ik zeg u dat er tijden zijn waarin een christen in staat is om in een muizenhol te kruipen als hij maar naar de hemel mag, tijden waarin hij met genoegen alles zou wegwerpen om in de kleinste kier te kruipen en zo aan zijn angsten te ontsnappen. Dan lijkt het kleinste bewijs kostbaarder dan goud, dan is de laatste zonnestraal alle rijkdom van Peru waard. Dan is een druppel troost lieflijker dan dat een hemel vol troost op een ander moment kan zijn. U kunt in dezelfde situatie worden gebracht. Neem daarom dit gedeelte met u mee en houd het gereed. Houd het gereed om voor de troon op te pleiten: ‘Met verlangen heb ik naar U verlangd in de nacht.’
II. Het tweede deel van mijn preek is bedoeld voor mensen die pas ontwaakt zijn. Zoals ik vier opmerkingen heb gericht tot bekrachtigde christenen, zo zal ik nu drie vragen proberen te beantwoorden aan hen die pas ontwaakt zijn.
De eerste vraag die ze me zouden willen stellen, is deze: hoe weet ik dat mijn verlangens bewijzen van een werk van genade in mijn ziel zijn? Sommigen van u zouden kunnen zeggen: ‘Ik denk dat ik zo ver kan gaan als de tekst beschrijft. Ik heb naar God verlangd, ik weet dat ik ernaar verlangd heb om gered te worden. Ik heb ernaar verlangd om deel te hebben aan het bloed van Jezus, maar hoe weet ik dat dit verlangen door God gezonden is en hoe kan ik zeggen of het in bekering eindigen zal?’
Luister dan naar mij terwijl ik één of twee toetsstenen zal geven.
1. Allereerst kunt u zeggen of uw verlangens wel of niet bij God vandaan komen aan de hand van bestendigheid. Vele mensen die een vurige preek aanhoren, gaan naar huis met een heel sterk verlangen om gered te worden. Maar ze komen thuis en vergeten het. Ze zijn als een man die zijn gezicht in een spiegel ziet, weggaat en meteen vergeet wat voor soort mens hij is. (vgl. Jak. 1:23, 24) Hij komt terug. Nog eens gaan de pijlen recht door het hart van de vijand van de Koning. Hij gaat naar huis, maar alleen om de pijl eruit te halen, en zijn goedheid is zo bestendig als een morgenwolk. Als de vroege dauw verdwijnt ze.
Is het zo ook met u? Heeft u op die manier verlangen gehad? Zal het werk van morgen het verlangen wegnemen? Wilt u vandaag Christus en zult u Hem morgen verachten? Dan ben ik bang dat uw verlangens niet van God zijn. Ze zijn niet meer dan de verlangens van een natuurlijk geweten dat ontwaakt is, niet meer dan louter de roerselen van de natuur. Zij zullen zover gaan als de menselijke natuur kan gaan, en niet verder. Maar als uw verlangen bestendig is, wees dan getroost. Hoe lang duurt het al? Heeft u de afgelopen maand naar Christus verlangd of de afgelopen drie of vier maanden? Heeft u Hem in gebed gezocht? Heeft u ontdekt dat u zowel op maandag als op zondag naar Christus verlangt? Verlangt u naar Hem in uw winkel, als een pauze tijdens het werk u dit toestaat? Zoekt u Hem in de nacht, in de plechtige eenzaamheid als de stem van een predikant uw oor niet bereikt, als de waarheid uw geweten niet neerslaat?
Is het niet meer dan de koortsachtige blos van de tuberculose die op uw wangen gekomen is? Dat is niet het kenmerk van gezondheid.
Of is het de werkelijke hitte van een oprecht verlangen, die een gezonde ziel kenmerkt? Verlangt u voortdurend naar God? Ik geef toe dat er zelfs in onze meer oprechte verlangens variaties mogelijk zijn, maar een bepaalde graad van bestendigheid is wezenlijk voor hun werkelijke waarde als het bewijs van een goddelijk werk.
2. Verder kunt u door hun uitwerking gewaarworden of uw verlangens goed of slecht zijn. Sommige personen verlangen heel ernstig naar de hemel, maar zij verlangen er niet naar om de dronkenschap te verlaten. Ze verlangen ernaar gered te worden, maar zij houden niet genoeg van de zaligheid om hun winkel op zondagmorgen te sluiten of om hun tong te bedwingen en te stoppen met kwaadspreken over hun buren. Zij verlangen naar redding, maar zij verlangen er niet genoeg naar om doordeweeks af en toe te komen om het Evangelie te horen.
U kunt de echtheid van uw verlangen afmeten aan de uitwerking ervan. Als uw verlangens u leiden tot het werkelijk ‘doen van werken die in overeenstemming zijn met de bekering’ (Hand. 26:20), dan komen ze van God. Wensen zijn niets, weet u, tot zij uitgevoerd worden. ‘Velen, zeg Ik u, zullen proberen binnen te gaan en het niet kunnen. Strijd om in te gaan door de nauwe poort.’ (Luk. 13:24) Alleen zoeken is niet genoeg, er moet gestreden worden.
Onze profeet deelt ons hier mee dat het verlangen waarmee hij naar God verlangde in de nacht, heel doeltreffend was. Want in het achtste vers verkondigt hij: ‘Ook in de weg van Uw oordelen, HEERE, hebben wij U verwacht.’ Dit verlangen zorgde ervoor dat ik op Uw oordelen wachtte.
Hoe velen hoor ik er niet zeggen: ‘Ik wacht op God. Dat is alles wat ik doe. Hier lig ik bij het badwater Bethesda en een van deze dagen zal de engel komen en het badwater aanraken. ’
Stop! Hoe weet u dat u uzelf niet misleidt? Een vriend wacht op me voor de thee. Ik stap de kamer binnen. Er staat geen ketel op het vuur en er is geen hap eten voor me. ‘Meneer, we hebben op u gewacht.’ Maar er staat niets klaar in huis! Ik geloof hen niet, zij kunnen niet op me gewacht hebben, want dan zouden ze voorbereid zijn geweest. Wachten op God betekent altijd voorbereid zijn.
Een mens zegt: ‘Ik wacht op God.’ Maar hij is helemaal niet klaar voor God. Hij houdt nog steeds vast aan dronkenschap. Zijn huis is nog steeds niet opgeruimd, hij is net zo werelds als voorheen. Hij wacht. Ja, maar wachten betekent voorbereid zijn. Iemand die niet voorbereid is, is niet aan het wachten. U wacht niet op de koets voordat u uw jas aandoet en uw hoed opzet en voordat u bij de deur naar buiten aan het kijken bent, klaar om weg te gaan.
Geen mens hoort te zeggen: ‘Ik wacht op God.’ Nee geliefden, het is God Die over het algemeen op ons wacht, eerder dan dat iemand van ons op Hem wacht. Geen zondaar kan Hem voor zijn.
De profeet wachtte echter ‘in de weg van Gods oordelen.’ Dat betekent: hij wachtte op de goede plaats. Hij wachtte in het huis van God, wachtte onder het geluid van het Evangelie. Toen liet dit verlangen hem zoeken. ‘Ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig.’ (Jes. 26:9) Dat leidde hem ertoe om God te zoeken.
Die arme, betreurenswaardige verlangens van sommigen van u zijn nauwelijks goed te noemen. Een oude schrijver zegt: ‘De hel is geplaveid met goede voornemens.’ Ik wist niet dat daar enig plaveisel was, omdat de hel geen bodem heeft. Tegelijkertijd geloof ik echter dat de zijkanten van de afgrond rondom behangen zijn met goede voornemens. De mensen zullen zich door hun goede voornemens die ze eens gemaakt, maar nooit uitgevoerd hebben, gestoken en geprikt voelen. Het zijn kinderen die bij de geboorte gewurgd werden, verlangens die nooit tot levende daden gebracht zijn, verlangens die als champignons in de nacht opkomen en die als een zwam weggeveegd worden, als rook uit een schoorsteen die stopt zodra het vuur uit is. Broeders, als uw verlangens zo zijn, dan hebben ze geen praktische uitwerking en komen ze niet van God.
Maar als uw verlangens u ertoe gebracht hebben om uw dronkenschap op te geven, u hebben overgehaald om uzelf uw gang naar het theater te ontzeggen, u genoodzaakt hebben om God met heel uw hart te zoeken, u ertoe gebracht hebben om de ene begeerte na de andere op te geven: wees dan getroost. U bent op de goede weg als uw verlangens een praktische uitwerking hebben.
3. Verder kunt u deze verlangens duiden door de urgentie ervan. Ja, sommigen van u willen gered worden! Maar het moet volgende week op deze dag gebeuren. Als de Heilige Geest echter spreekt, zegt Hij: ‘Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet.’ (Ps. 95:7, 8) Het moet nu of nooit zijn. ‘Geef mij vandaag genade. Geef me vandaag barmhartigheid, geef me vandaag genezing.’ Sommigen van u hopen gered te worden voordat u sterft, voordat de kuil zich boven u sluit. U hoopt dat Jezus Christus in een van de komende jaren op u zal neerzien. U heeft niet vastgesteld hoeveel jaar het nog moet duren, veronderstel ik, maar het is altijd in een wazige toekomst ver weg.
Het oprechte verlangen is echter nu. Zegt de arme mens die op het schavot staat met een strop rond zijn nek: ‘Spreek me met een jaar vrij?’ Nee, hij is bang dat hij het volgende moment de eeuwigheid in geworpen wordt. Wie het gevaar dat hij loopt, voelt, zal roepen: ‘Nu!’ Wie Christus werkelijk wil, zal roepen: ‘Nu! ’ Wie geestelijk ontwaakt is, zal het uitroepen: ‘Nu of nooit!’
Wat?! Zondaar, past het om de zaligheid uit te stellen? Zegt uw hart u dat het langzamerhand wel goed komt? Wat?! Terwijl het vuur juist door de planken van uw kleine kamer komt? Wat! Terwijl het schip op de rots gelopen is en volloopt? Ja, het loopt vol, terwijl het vuur aan de andere kant aan komt razen. Het vuur en het water zoeken beide uw verwoesting. Zult u dan zeggen: ‘Morgen’? Toe maar, u kunt wel dood zijn voordat de zon morgen opkomt! Morgen, waar staat dat? In de kalender van de duivel! Het staat niet in enig boek op aarde. Morgen — dat is een ingebeeld eilandje in een zee ver weg, dat de zeevaarder nooit bereikt heeft! Morgen — dat is het verlangen van een dwaas, dat nooit vervuld zal worden! Een verlangen dat als een dwaallichtje voor hem danst, maar dat hem alleen in het moeras van beproeving laat belanden. Morgen — zoiets is er niet. De morgen is van God. Als er zo’n dag bestaat, kan het de onze niet zijn.
Tillotson zegt terecht: ‘Altijd bezig te zijn om een nieuw leven te gaan leiden, maar nooit de tijd vinden om dat werkelijk te gaan doen, is net alsof een mens het van de ene dag en nacht tot op de andere uitstelt om te eten, te drinken en te slapen, totdat hij verhongerd en te gronde gericht is!’
Maar u zegt: ‘Ik heb naar God verlangd. Waarom is mijn verlangen nog niet eerder vervuld? Waarom heeft God mijn verzoek niet ingewilligd?’ In de eerste plaats heeft u nauwelijks het recht om deze vraag te stellen. Want God heeft het recht om uw verzoek al dan niet in te willigen, naar Zijn welbehagen. Het moet verre van een mens zijn om tegen God te zeggen: ‘Wat doet U?’ Hij is Alleenheerser en heeft de macht om te doen wat Hij wil. Maar aangezien uw bezorgdheid u deze vraag laat stellen, wil ik vanwege bezorgdheid voor u proberen om hem te beantwoorden.
Wellicht heeft God uw verlangen niet ingewilligd omdat Hij uw eigen voordeel daarmee op het oog heeft. Het is Zijn bedoeling u meer te laten zien van de hopeloze slechtheid van uw hart, zodat u in de toekomst bang zult zijn om dat te vertrouwen. Hij wil dat u meer van de zwarte duisternis en van de vreselijke groeve van de zonde ziet, zodat u als een kind dat zich verbrand heeft voor altijd het vuur zult schuwen. Hij laat u afdalen in de kerker, zodat u de vrijheid des te hoger zult prijzen als ze komt.
Bovendien laat Hij u wachten zodat uw verlangens verlevendigd worden. Hij weet dat uitstel het verlangen zal aanwakkeren en dat het geen verlies voor u zal zijn als Hij u laat wachten, maar dat u dat veel zal brengen. Want dan zult u de noodzaak des te beter zien. U zult Hem ernstiger zoeken, bitterder roepen en uw hart zal ernstiger naar Hem zoeken.
Daarnaast laat God u wellicht wachten, arme ziel, omdat Hij u zo de rijkdom van Zijn genade uiteindelijk vollediger openbaren kan. Ik geloof dat sommigen van ons die lang op God moesten wachten voor we Hem vonden. Hem wellicht meer liefhebben dan we hadden gedaan als we Hem direct ontvangen hadden. We kunnen nu beter tot anderen preken, we kunnen beter over Zijn goedertierenheid en tere barmhartigheid spreken.
John Bunyan zou niet zo hebben kunnen schrijven als de duivel hem niet vele jaren heen en weer getrokken had. Ik houd van dat beeld van die geliefde oude Christen. Ik weet nog dat ik dat boek voor het eerst las en de oude houtsnede erin zag van Christen die zijn pak op zijn rug draagt. Ik voelde me zo bij die arme kerel betrokken dat ik wel van vreugde had kunnen opspringen toen het arme schepsel dat zijn last zo lang had moeten dragen, die uiteindelijk kwijtraakte.
Geliefden, God zou u en mij onze last een lange tijd kunnen laten dragen voordat Hij die afneemt, zodat wij des te hoger van vreugde opspringen als we verlost worden. Want neem van mij aan dat geen arme boeteling zo van de genade houdt als degene die een last een tijd heen en weer gedragen heeft. Wellicht is dat de reden waarom God u laat wachten.
Hier nog één gedachte. Misschien is de vergeving al gekomen. Ik denk dat sommigen van u vergeving ontvangen hebben zonder dat u dit weet. Ik denk dat er sommigen van u vergeven zijn, terwijl u iets wonderbaarlijks als teken daarvan verwacht, iets dat u nooit zult krijgen. Mensen hebben de meest vreemde opvattingen ter wereld over de bekering. Ik heb mensen de vreemdste verhalen die je je maar kunt voorstellen, horen vertellen over hoe zij bekeerd werden, hoewel ik hen natuurlijk niet geloofde.
Ik vermoed dat sommigen van u denken dat u een soort van elektrische schok krijgt, dat er een soort van elektrische stroom of zoiets of nog wat anders door u heen zal gaan, zoals u nooit eerder hebt meegemaakt. Verwacht nu geen wonderen. Als u wilt denken dat u geen genade krijgt voordat u een visioen gehad hebt, dan zult u nog vele jaren moeten wachten.
Sommige mensen beelden zich in dat ze geen genade hebben gekregen omdat ze nooit een stem in hun oor gehoord hebben. Ik zou het heel jammer vinden als mijn redding afhankelijk was van een tekst uit de Schrift die aan mijn hart toegepast wordt. Ik zou bang zijn dat de duivel hem had toegepast of dat de wind dit achter me fluisterde. Ik wil iets dat zekerder is dan dat.
Maar misschien hebt u wel vergeving ontvangen en weet u dat nog niet. God heeft de genadige tijding tot uw geest gesproken en u heeft het nog niet gehoord, omdat u zegt: ‘Dat kan het niet zijn.’ Als u nu slechts kon neerzitten en hieraan denken: ‘Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken, van wie ik de voornaamste ben’ (1 Tim. 1:15), me dunkt dat u dan zou ontdekken dat u toch niet buitengesloten bent. Die wonderbaarlijke dingen waarop u rekent, zijn niet zo erg nodig. God kan ze wel aan enkelen van Zijn volk geven, maar Hij heeft ze nooit beloofd. Misschien kan de vraag dan beantwoord worden door te zeggen: ‘De vergeving is er, maar u weet het niet.’ Moge God dat luid in uw ziel spreken, zodat u werkelijk en zeker weten mag dat Hij u vergeven heeft!
Er is echter nog een ernstige vraag en die luidt: zal God mijn verlangen uiteindelijk vervullen?
Ja, arme ziel, dat zal Hij waarlijk doen. Het is echt onmogelijk dat u naar God verlangd heeft en toch verloren zult gaan, als u naar Hem verlangd heeft op de manier die ik beschreven heb. Want ik veronderstel dat u naar de verblijfplaatsen van de verlorenen zou afdalen met dat verlangen nog steeds in uw geest. Als u de poorten door zou gaan, zou u moeten zeggen: ‘Ik heb genade van God verlangd en Hij wilde mij die niet geven. Ik zocht genade van de handen van Jezus, maar Hij wilde die niet geven.’
U weet wat er dan onmiddellijk gezegd zou worden. Satan zal zo tevreden zijn. Hij zou zeggen: ‘Hier is een zondaar die al biddend verloren gaat. God heeft Zijn belofte niet gehouden, want Hij zei: Ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.’ (Hand. 2:21) Hier is iemand die dat deed en die toch verloren is! ’ Wat zouden ze dan huilen van vreugde in de hel! Ze zouden een blasfemisch lied tegen de almachtige God zingen omdat daar een arme ziel is oprecht naar God heeft verlangd!
Ik zeg u één ding: ik heb vele slechte dingen gehoord in mijn leven, ik heb vele mensen horen zweren en horen vloeken totdat ik ervan beefde, maar er is één ding wat ik een mens tot nog toe nog nooit heb horen zeggen, en ik denk niet dat God zou toestaan dat een mens zo’n leugen zou uitspreken. Ik heb zelfs een dronken man nog nooit horen zeggen: ‘Ik heb God oprecht met heel mijn hart gezocht en toch heeft Hij mij niet verhoord en wil Hij mij niet antwoorden, maar heeft Hij mij verworpen.’
Hoewel ik weet dat mensen eindeloos slecht kunnen zijn, denk ik toch dat het nauwelijks mogelijk is dat iemand zo’n vreselijke onwaarheid uiten zou. In ieder geval kan ik zeggen dat ik dit nog nooit gehoord heb. Ik geloof dat er sommigen van u zijn die kunnen zeggen: ‘Ik ben jong geweest en ben nu oud. Toch heb ik nog nooit een boetvaardige zondaar gezien die in wanhoop zeggen kon: ‘Ik ben niet gered. Ik heb God gezocht en Hij wil mij niet horen. Hij heeft mij van Zijn aangezicht verworpen en wil mij geen genade geven.” Ik denk dat u zoiets zolang als u leeft niet zult meemaken.
Waarom zou u dan de eerste zijn voor wie dit geldt? Waarom zult u de eerste zijn, arme boeteling? Denkt u dat u het doelwit van al de pijlen van de Almachtige bent? Heeft Hij u tot het doel gemaakt waartegen Hij al de donderslagen van Zijn wraak richt? Zou u het eerste geval zijn waarin genade tekortschiet? Bent u degene die als eerste te veel zou zijn voor de oneindige liefde?
Zeg dat toch niet! Wanhoop is krankzinnig, maar wees voor een ogenblik redelijk, u die wanhopig bent! Zou God willen dat u vervloekt werd? Heeft Hij niet gezegd: ‘Zowaar als Ik leef, spreekt de Heere, Ik schep geen behagen in de dood van een stervende, maar ik zou eerder willen dat hij zich tot Mij zou bekeren en leven!’ (vgl. Ez. 18:23) Denkt u dat het de Almachtige er plezier in heeft dat u verloren gaat? Houd die gedachte verre van u! Denkt u niet dat Hij het vergeven liefheeft? Heeft Hij niet Zelf gezegd dat Hij vreugde vindt in goedertierenheid? (Micha 7:18) Staat er niet geschreven: ‘Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten’? (Jes. 55:9) Wat voor voordeel zou het God geven om uw ziel te verwoesten? Zou het niet meer tot Zijn eer zijn om u te redden? Zeker wel, want u zou dan Zijn lof zingen in de hemel, nietwaar?
Ja, maar bedenk: het beste argument dat ik u kan geven, is dit: denkt u dat God Zijn Zoon zou geven om te sterven voor zondaren en dat Hij toch zondaren niet zou willen redden? In de Schrift staat geschreven: ‘Jezus Christus kwam in de wereld om zondaren te redden.’ (1 Tim. 1:15)
U bent een zondaar, u voelt dat u een zondaar bent. U weet dat. Kwam Hij dan om u te redden? Geloof dat slechts. Als een arme boeteling heeft u het recht om dat te geloven. Als u een farizeeër was, zou u dat recht niet hebben, maar als een boetvaardige, nederige, berouwvolle ziel heeft u het recht om in Jezus te geloven. De farizeeër heeft dat recht niet, want er staat nergens geschreven dat Hij kwam om de rechtvaardige te redden. Als hij geloofde dat hij dat recht had, zou hij een leugen geloven.
Ieder mens echter die een zondaar is, ieder mens die deze titel voor zich opeist, heeft ook het recht om te geloven dat Christus voor hem stierf. Niet alleen heeft hij dat recht, maar het is de waarheid. Hij kwam in de wereld met een bepaald doel en waar Hij voor kwam, dat zal Hij doen. Hij kwam in de wereld om zondaren te redden, en nu staat er geschreven: ‘Wie in Jezus Christus gelooft, zal gered worden; hij die niet gelooft, zal vervloekt worden.’ (vgl. Joh. 3:15, 18)
Onlangs had ik de eer om voor vele duizenden in de openlucht te preken. Ik had er nooit over gedroomd zo’n groot aantal mensen voor enig godsdienstig doel te zien samenkomen. Toen merkte ik een heel bijzondere, krachtige echo op, die voortdurend de laatste woorden van mijn zinnen opnam en ze terugzond, alsof de een of andere reuzenstem gesproken had om te bevestigen wat ik had gezegd. Toen ik de woorden herhaalde: ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt is, zal worden gered’ (Mark. 16:16, Eng. vert.), zei de echo ‘Gered!’ Toen ik verder ging en zei: ‘Wie niet gelooft, zal worden verdoemd’ (Mark. 16:16), hoorde ik de echo zachtjes zeggen: ‘Verdoemd!’
Ik denk dat ik vanmorgen die echo ook hoor. ‘Wie gelooft en wie gedoopt is, zal worden gered’, en de heiligen boven roepen: ‘Gered!’ Hoor hoe zij voor de troon zingen! Hoor hoe uw ouders die verheerlijkt zijn en uw familieleden die nu onsterfelijk zijn, roepen: ‘Gered!’ Hoort u de echo niet, als het echoot vanuit de blauwe lucht van de hemelen: ‘Gered!’
Maar, wat een akelige gedachte als ik die woorden uitspreek: ‘Wie niet gelooft, zal worden verdoemd’, dan komt dat angstaanjagende woord ‘verdoemd’ op uit de plaats waar het holle gesteun, het sombere gekreun en het gekrijs van de gepijnigde geesten is. God geve dat u nooit zult weten wat het is om verdoemd te zijn! God geve dat u nu zult geloven, want ‘heden, indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet.’ (Ps. 95:7, 8)
Amen.