Een preek uitgesproken op zondagmorgen 26 augustus, 1883. Door C.H. Spurgeon in Exeter Hall, Strand.
Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zou spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan. Want de Heere is een God van de wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan. 1 Samuel 2:3
Het is zeer schoon, te zien hoe de gelovigen vanouds gewoon waren hun sterkte in hun God te vinden. Wanneer ze in pijnlijke verlegenheden kwamen, wanneer de moeilijkheden zich vermenigvuldigden, wanneer de helpers faalden, wanneer de aardse krachten ontzonken, plachten ze op de Heere te zien en op Hem alleen. Zo denkt Hanna aan de Heere, en ze sterkt zich in Zijn Naam. Daardoor werden ze gesterkt en verblijd; ze begonnen te zingen in plaats van te zuchten en wonderen tot stand te brengen in plaats van onder de bezwaren te verkwijnen, gelijk hier de bezielde zangster zich doet horen: ‘Mijn hart springt op van vreugde in de Heere, mijn hoorn is verhoogd in de Heere.’
Voor hen was God een wezenlijkheid, een geopenbaarde wezenlijkheid, en ze zagen op Hem als hun Steenrots om in te schuilen, hun Helper, hun Schutse, hun wezenlijke Sterkte ten tijde van benauwdheid. Kunnen wij niet bij aanvang een gewichtige les uit hun voorbeeld leren? Laat ons doen gelijk ze deden; laat ons steunen op onze God en ons op Hem verlaten wanneer ons vlees en hart bezwijken.
Zegt niet de apostel: ‘Verblijdt u in de Heere te allen tijd, wederom zeg ik u: verblijdt u’? Daar is alle reden tot dankbaarheid dat de Heere leeft en dat Hij is wat Hij is, want daar is geen rotssteen gelijk onze God; en dat Hij nog bereid is Zijn sterken arm uit te strekken ten behoeve dergenen die Hem bedienen. O u, die gelooft, de bron van uw blijdschap droogt nooit op. Indien, zoals bij Jona, uw wonderbomen verdord zijn, is uw God toch nog levend; indien, zoals bij Job, uw goederen zijn weggeroofd, toch bezit u nog het hoogste goed.
Zijn de rivieren uitgedroogd? Toch is de Oceaan nog vol. Zijn de sterren ondergegaan? Toch schijnt de zon aan de hemel in haar eeuwige glans. U hebt een goed dat onverwelkelijk, een belofte die onfeilbaar, een Beschermer Die onveranderlijk is. Hoewel u te midden van een onbetrouwbare wereld verkeert bent u toch geborgen in een getrouw God. Uw beproevingen omringen u, en zo is het ook met uw Helper, die gezegd heeft: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.’
Zoals de vogel naar het bos en het konijn naar de rots, laat zo uw ziel tot de Heere uw toevlucht nemen. ‘Rechtuit is de kortste weg’; houdt u niet in de omwegen op door tot vrienden te gaan en te roepen: ‘Ontfermt u over mij! ontfermt u over mij!’ maar ‘keert gijlieden weder tot de sterkte, u gebondenen, die daar hoopt’. Laat dan af van de mens, wiens adem in zijn neus is. Want waarin is hij te achten? Mensen zijn ijdelheid in het uur van de benauwdheid.
Nietige troosters zijn ze allen. ‘Vervloekt zij de man, die op een mens vertrouwt en die vlees tot zijn arm stelt’: de heide van de woestijn, die nimmer dauw noch regen ziet, is het juiste beeld van deze geestelijke afgodendienaars. ‘Gezegend is de man, die op de Heere vertrouwt en wiens vertrouwen de Heere is. Want hij zal zijn als een boom, die aan het water geplant is en zijn wortelen uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet wanneer er een hitte komt’. O, leert te leven in God alleen.
Hanna, die eens een vrouw was, bezwaard van geest, had zelf geleerd zich in God te verheugen, dat ze zich bij de verschillende trekken van Gods Wezen met blije aanbidding kon bepalen. Zoals andere geoefende kinderen van God, was ze zeer verheugd bij de gedachte aan Gods heiligheid. Merkt op het tweede vers: ‘Daar is niemand heilig gelijk de Heere.’ Ik heb menigeen de Heere horen prijzen voor Zijn goedertierenheid, maar het is een veel groter en zekerder kenteken van genade wanneer een mens de Heere kan prijzen wegens Zijn heiligheid. Is het niet opmerkelijk, dat in de hemel, het verblijf van de zaligheid, welks gelukzaligheid alleenlijk voortvloeit uit de tegenwoordigheid van God, de aanbidding van de Eeuwige hoofdzakelijk neerkomt op dit punt: de eerbiedige verheerlijking van Zijn heiligheid?
Wij lezen van de serafijnen: ‘En de één riep tot de ander en zei: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de hele aarde is van zijn heerlijkheid vol.” Wederom lezen wij in de Openbaring van de vier dieren, dat ze dag en nacht roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, Die is en Die komen zal.’ Bent u zich bewust dat u onheilig bent?
O gelovige, laat het u dan verheugen dat God heilig is. Zijn degenen die u omringen onheilig? Verkeert uw ziel onder hen als onder leeuw? Woont u onder degenen, die het vuur van de hel aanblazen? Zeg dan, zoals de Heere Jezus deed: ‘Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls’. Schijnt het alsof onheiligheid alle dingen overdekt, wassende als een stroom, en de aarde overstelpende met haar donkere, drabbige wateren? Toch zit de Heere op de troon van Zijn heiligheid en verbreekt de koorden van de goddeloosheid. Laat dit ons lied in de nacht zijn: ‘Daar is niemand heilig gelijk de Heere’.
Hanna wekte haar hart ook op om de macht van Jehovah te verheerlijken, zeggende:’Daar is geen rotssteen gelijk onze God’. Één van de voor de hand liggende denkbeelden in het zinnebeeld van een rots is duurzame vastheid, onbeweeglijke bestendigheid, onverwinlijke kracht. Laat ons derhalve verheugd zijn in de Heere God, de Almachtige en verblijd in de machtige God van Jacob, de Heere sterk en geweldig, de Heere geweldig in de strijd. Zijn vinger bracht plagen over de Egyptenaren, en Zijn hand versloeg hen geheel. De Heere, de almachtige God is de blijdschap van de zijnen, Hij is ook onze zaligheid geworden.
Hij zal zich gewisselijk de Sterke betonen ten behoeve van al degenen, die hun troost in Hem zoeken. Vlucht dan, o beangste ziel, onder de bedekking van de vleugelen van Jehovah. Zoek uw toevlucht onder de schaduw van de Almachtige, en Zijn Goddelijke macht zal u doen neerliggen in veiligheid. Loof op een welgestemde harp deze twee eigenschappen, die zo verschrikkelijk zijn voor de goddeloze, als vol vertroosting voor degenen, die door genade verlost zijn.
Hanna legde in haar hooggestemd lied de nadruk op de wijsheid van de Heere en zong zo: ‘De Heere is een God van de wetenschappen’, want alle soort van wetenschap is uit Hem. Wij behoren niet tot dezulken, die goddeloos vragen: ‘Hoe zou het God weten en zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste?’ Wij houden ons verzekerd dat niets in het heden, het verleden of de toekomst verborgen is voor het oog van de Eeuwige. In zijn kennis is geen dwaling, en grenzen kent ze niet.
De Heere kent degenen Die de zijnen zijn en Hij kent de weg die ze bewandelen. Hij weet hoe Hij de zijnen verlossen moet en wanneer Hij hen uit de vurige oven moet bevrijden. Dienovereenkomstig aanbidden wij de Heere en zeggen: ‘Heere, u doorgrondt en kent mij; u weet mijn zitten en mijn opstaan; u verstaat van verre mijn gedachten; U omringt mijn gaan en mijn liggen, en U bent al mijn wegen gewend. Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere! u weet het alles. U bezet mij van achteren en van voren, en U zet uw hand op mij. De kennis is mij te wonderbaar, ze is hoog, ik kan er niet bij.’ Laat ons verheugd zijn dat onze God niet onkundig of onwetend is; en wanneer onze eigen onwetendheid ons verontrust, laat ons dan blij zijn dat de Heere ons onderwijzen wil en dat wij, wat wij nu niet weten, later zullen verstaan.
Hanna put ook troost uit de zekerheid, dat God strikt rechtvaardig is, want ze zingt in blijmoedigheid: ‘Zijn daden zijn recht gedaan’. Juist hierbij wens ik uw aandacht te bepalen. Mag de Heilige Geest onze overdenkingen besturen. Gerechtigheid is een zeer verschrikkelijke eigenschap voor degenen die geen vergeving van zonden ontvangen hebben, voor degenen die niet door de gerechtigheid van Christus gerechtvaardigd zijn, en zelfs voor de kinderen van God heeft ze bij tijden een zieldoordringende schittering.
1. Voornamelijk zal onze overdenking bestaan in een beschouwing van de ontwikkeling van het Goddelijk oordeel, die ligt uitgedrukt in de woorden: ‘De Heere is een God van de wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan’. Het beeld van de weegschaal van de gerechtigheid veronderstelt een volkomen getuigenis en een juiste beoordeling van de zaken die in behandeling zijn. Salomo zegt: ‘Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen, maar de Heere weegt de geesten’. God ziet de handelingen van de mensenkinderen, houdt ze in gedachtenis, laat er zijn oordeel over gaan en bepaalt er de waarde van. ‘Eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des Heeren; en Hij weegt al zijn gangen.’
Onze eerste opmerking ten deze is dus: dit is iets anders dan de mensen dromen. Menigeen stelt zich voor dat God geen acht slaat op wat onder de kinderen van de mensen gedaan wordt; inderdaad, hun God schijnt volstrekt geen persoonlijk, verstandelijk Wezen te zijn; of zo al verstandig, dan toch, naar hun mening, te hoog verheven om op de nietige handelingen van de mensen te letten; dat wil zeggen om God groot te maken, maken ze Hem blind.
Hun voorstelling van grootheid schijnt trotsheid, onaandoenlijkheid en een grote mate van onwetendheid te zijn: ons begrip van grootheid is het tegenovergestelde: wij geloven in een grote God, wie alle dingen bekend zijn en door wie de allergeringste zaken worden opgemerkt. Onze God is noch onopmerkzaam, noch onverschillig.
Hij aanschouwt de dingen die in de hemel en die op de aarde zijn. Hij slaat aanhoudend het oog op al wat geschiedt in de hemel boven en gedaan wordt op de aarde beneden en in alle diepe plaatsen. Elke beweging van het geringste wormpje op de bodem van de zee wordt door Hem gadegeslagen, zowel als de trek van de vissen, de vlucht van ‘t gevogelte en het vallen van ‘t verdorde blad.
Er bestaan geen krachten zo verborgen dat ze zijn aandacht ontgaan, geen bewegingen zo snel dat ze zijn blik ontsnappen, en de Psalmdichter zegt: ‘Ook verduistert de duisternis voor U niet, maar de nacht licht als de dag, de duisternis is als licht’. De godloochenaar roept: ‘Geen God!’ en hij die aan God Zijn alwetendheid betwist is een tweelingbroeder van de godloochenaar. Evengoed is het geen God te hebben als een God die niet alles weet. ‘De Heere is een God van de wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan.’
Bedenkt voorts dat deze wijze van handelen niet is zoals een mens oordeelt. Door de mensen worden daden oppervlakkig beoordeeld, maar ‘Gods daden zijn recht gedaan.’Van menselijke daden wordt gewoonlijk ophef gemaakt. Deze of gene heeft dit en dat en dat gedaan; welk een uitstekend man is hij! Doch door God worden de handelingen van de mensen niet zozeer gemeten als wel gewogen. Het leven van een mens mag bestaan uit ontelbare waterbellen die elk op zichzelf blinken als de regenboog.
Maar hoe zullen ze wegkrimpen wanneer de Heere met de weegschaal komt om de daden te wegen die in het lichaam gedaan zijn. Mensen meten daden gewoonlijk af naar de schijnbare. grootte; en mensen, die in zekere betrekkingen geplaatst zijn, deden in ruime mate in de openbare schatting; wat ze doen wordt in de dagbladen vermeld, al is dit op zichzelf vrij onbeduidend.
Zelden krijgt u een nieuwsblad in handen of er wordt iets in vermeld van een man van betekenis; niet dat wat hij verricht heeft in enig opzicht zo bijzonder goed of wijs of nuttig is, maar het is door hem gedaan en daarom moet het worden uitgebazuind. Mannen en vrouwen moeten iets hebben om over te spreken, en zekere personen zijn als aangewezen om besproken te worden en daarom wordt aan hun doen en laten een bijzondere betekenis gehecht.
Laten zulke personen zich niet bedriegen: in de weegschaal van de Goddelijke gerechtigheid zullen de daden van vorsten en landmensen, van heren en boeren onpartijdig gewogen en naar juist dezelfde maatstaf beoordeeld worden. Uiterlijke grootheid krimpt ineen op de Goddelijke weegschaal. Hoe groot is de omvang en uitgebreidheid van een wolk niet. Maar laat haar eens samengeperst worden en hoe gering is het gewicht van haar water. Wanneer ons leven ontdaan zal zijn van allen nevel en beoordeeld zal worden naar zijn wezenlijke inhoud, hoe gering zullen velen van ons dan blijken te zijn. Gewoonlijk beoordelen de mensen alle daden naar hun uiterlijke glans.
O, het was een schitterende daad; het was zo moedig; het was zo ongehoord, als buitengewoon! Was de daad ook rechtvaardig, onberispelijk, heilig? Zo niet, dan kan de glans van het genie haar niet voor de veroordeling vrijwaren. Wie een ton goud gaf voor een stichting, heeft een schitterend blijk van weldadigheid gegeven. En toch heeft die erflater niet zoveel ten offer gebracht als de twee penningen, die al de leeftocht van de arme weduwe uitmaakten.
Wie zwijgend de Heere aanbidt kan Hem meer verheerlijkt hebben dan iemand die met innemende stem in een grote vergadering voorgaat. Het godvruchtig gedrag van een arme bedlegerige weduwe kan in hoger achting bij God staan dan de vurige welsprekendheid van een voornaam prediker. Ach, hoe licht worden wij door de schijn bedrogen! Maar niet de Heere, ‘want al zijn daden zijn recht gedaan.’
De mensen zijn zeer geneigd daden te schatten naar haar gevolgen. Hoe verkeerd echter is het om daden naar haar gevolgen te waarderen, liever dan naar haar eigen innerlijke aard. Een man aan de spoorweg, verzuimt een wissel te verzetten, maar door de zorg van een ander geschiedt er geen onheil. Is hij daarom onschuldig? Een ander man was even onachtzaam, en zeker niet meer. Maar in zijn geval volgden de natuurlijke uitwerkselen – er had een botsing plaats, die veel levens kostte. De laatst- genoemde man wordt op de strengste wijze veroordeeld, maar toch was de eerstgenoemde even schuldig.
Als wij kwaad doen en er geen onheil uit voortkomt, zijn wij daardoor niet verontschuldigd. Ja, zelfs wanneer wij kwaad deden en er iets goeds uit voortvloeide, zou het kwaad er even kwaad om blijven. Niet de uitwerking van de daad, maar de daad zelf wordt door God geschat. Wie oplichterij pleegt en op vrije voeten blijft, is even misdadig als wie door zijn diefstal in de gevangenis geraakt. Wie eerlijk handelt en daardoor verlies lijdt, heeft evenveel eer bij God als wanneer Zijn eerlijkheid hem welvaart had aangebracht. Indien wij goed trachten te doen, maar onze inspanning mislukt, zullen wij beoordeeld worden naar de poging en niet veroordeeld worden wegens de mislukking.
Algemeen heeft men Grace Darling bewonderd wegens haar edele daad in het redden van schipbreukelingen van een wrak; maar verondersteld dat ze geen enkele schepeling had kunnen redden en zelf was omgekomen, zou ze daarom niet een even grote heldin zijn geweest? Voorzeker. Haar uitkomst heeft niets te maken met het edele van haar poging; de zedelijke waarde van haar gedrag lag in de zelfopofferende moed, die haar aandreef om in de stormachtige, duistere nacht haar leven op de wrede golven te wagen voor haar onbekende medemensen. Indien ze door de meedogenloze afgrond verzwolgen was, zou haar daad evenveel betekenis hebben gehad voor Gods troon, als nu ze de geredden op de vuurtoren in veiligheid bracht. Wanneer iemand zijn leven opoffert aan de bekering van de heidenen en hij niet slaagt, zal hij een even grote vergelding bij God vinden als wanneer hij een geheel volk tot het geloof had bewogen.
Twee predikers hebben op dezelfde akker gearbeid: de één predikte getrouw het Evangelie, maar zag karige vrucht; de ander, die hem opvolgde, vond het moeilijkste werk afgedaan en oogstte volle schoven van de akker. Onnadenkenden zijn geneigd zich de tweede als ver boven de eersten verheven voor te stellen, maar het is niet zo: de één zaaide en de andere maaide. Wanneer God komt om het werk van de mensen te schatten, zal Hij de zaaier hoger waarderen dan de maaier.
Wij hebben zonderlinge manieren om onze medemensen te meten – zonderling, bedoel ik, vergeleken met de wijze waarop wij onszelf meten. Gewoonlijk hebben wij twee stellen gewichten, één voor onszelf en een tweede voor onze vrienden. Wanneer wij onszelf op de schaal zetten wegen wij tamelijk zwaar, wij hebben het volle gewicht, ja een weinig overwicht.
Met onze medemensen is het anders: ze kunnen inderdaad zwaarder wegen dan wij, maar wij vereffenen de schalen op een wijze die grotelijks in hun nadeel is. Ik ben geen bewonderaar van het weegwerktuig, dat men ‘unster’ noemt, want het is hoogst gemakkelijk dit naar uw wens te stellen; en inderdaad wordt onze waardering van anderen zeer licht door vooroordeel bepaald. Maar ‘s Heeren daden’zijn recht gedaan’; Hij weegt naar waarheid, juist en recht, en de uitkomst is zeer verschillend van het menselijk oordeel.
Ik wens u nu te doen opmerken, dat dit recht doen een wezenlijk onderzoekend werk is. ‘Zijn daden zijn recht gedaan.’ Iemand treedt een goudsmidwinkel binnen en zegt: ‘Ik heb oud goud te koop. Zie, ik heb een heel partijtje.’ – ‘Nu’, zegt de goudsmid, ‘laat mij het wegen.’ – ‘Het wegen? Waarom, zie slechts hoeveel er van is; het is een kistje vol.’ Wat doet nu de goudsmid? Hij neemt zijn gewicht en zekere zuren waarmee hij het metaal beproeft. Wanneer hij zijn zuren heeft aangemengd, legt hij de voorwerpen op de schaal. – ‘Gij koopt ze toch niet bij ‘t gewicht?’ – ‘ik koop nooit anders.’ – ‘Maar daar is zulk een hoop.’ – ‘Dat kan wol zijn, maar ik koop bij het gewicht.’ Juist zo is het bij God met al onze daden; Hij onderzoekt haar wezenlijk gewicht. Wij kunnen ons weinigje goud breed uitslaan en er een groot blad van maken, maar de Heere wordt daardoor niet misleid of bedrogen. Elke handeling tussen ons en God moet geschieden volgens een juiste weegschaal en keurgewicht.
En op welke wijze zal Hij ze wegen? Het gewicht is enigszins van deze aard. De keur is Zijn rechtvaardige en heilige wet en al wat daarmee niet overeenkomt is zonde. Alle gebrek aan overeenstemming met Gods wet is zonde, en aan welke van onze handelingen kleeft dat gebrek niet? Bedenk dit wel, u die uzelf wilt rechtvaardigen. De Heere onderzoekt dus hoeveel oprechtheid er in de daad wordt gevonden. U handelt op deze of gene wijze, en daarin deed u goed. Maar deed u dit in schijn of gedwongen, of in oprechtheid en waarheid? Bad u in de christelijke bijeenkomsten van harte? Gaf u bij liefdebetoon blijmoedig? Was uw hart gepaard met uw stem en uw hand? U bad zo lang; bad uw hart in waarheid?
U woonde zo menige godsdienstoefening bij. Maar was u er persoonlijk bij tegenwoordig, of bracht u er uw omhulsel heen en liet u uw leven thuis? Of, u predikte de waarheid, maar geloofde u ze met uw eigen hart? U gaf uw goud; was het met het doel om wél te doen, of opdat uw Naam mocht voorkomen op de lijst, of omdat het voor uw Naam niet goed zou geweest zijn er op te ontbreken? Wat niet in oprechtheid gedaan wordt heeft geen gewicht. Het wordt in de schaal gewogen en wordt te licht bevonden.
De Heere weegt ook onze daden naar haar beweegredenen. Hij vraagt niet alleen wat u deed, maar waarom u het deed. Was zelfzucht de beweegkracht? De prediker weegt deze morgen zijn preek en vraagt zijn geweten af of hij alleen de eer van God zoekt. Zult u, broeders, niet wegen wat u in deze wereld doet? Waartoe u leeft? Welke wind uw zeilen vult? u bent voor uitwendige overtredingen bewaard gebleven; uw wandel is voor het oog van de mensen zedelijk en rein geweest. Maar hebt u ter eer van God geleefd? Is het uw zoeken geweest, God te gehoorzamen en te behagen? Is liefde tot God en mensen uw drijfveer geweest? Bent u in uw hart een dienstknecht van God geweest? Zo niet, als een andere drijfveer u bestuurd heeft, als bent u een dienstknecht geweest van degene, wie u gehoorzaam was.
De beweegreden die in de springader ligt geeft haar kleur aan de gehele stroom van uw doen, en God, Die niet oordeelt naar wat voor het uiterlijke gedaan is, maar naar wat innerlijk bedoeld is, zal een grote menigte van menselijke deugden als van geen waarde beschouwen. Wanneer u geen gebrek in uw dagelijks leven kunt vinden voor zover het uitwendige aangaat, zal het desniettemin toch gebrekkig zijn ter oorzaak van de reden die u tot handelen dreef. Als u ‘s avonds uw handelingen opsomt, mag de hoogmoed zich over uw schouder buigen en fluisteren: ‘U hebt vandaag goed geleefd’, alsdan zal het goed zijn voor het geweten dat u het wakker schudt en vraagt: ‘Maar was het louter tot Gods eer en in afhankelijkheid van Zijn genade?’ Een verkeerde drijfveer zal alles vergiftigen.
Een andere wijze van oordelen is naar onze geest en geaardheid. Wanneer wij ons hoogmoedig aanstellen verliezen onze daden baar gewicht. Als wij uit nijd of boosheid handelen komen wij te kort. Als wij praatziek, onbedachtzaam, gebedloos zijn, bederven wij alles. De geur die van onze daden uitgaat is een voorname zaak; wanneer ze niet in de genade gedoopt zijn, derven ze de goedkeuring. Een duim genade heeft meer waarde dan een mijl natuur. In de vreze des Heeren te leven is wezenlijk leven; alle andere leven is schuim.
Soms moeten daden gewaardeerd worden maar de omstandigheden waarin deze geschieden. Mensen moeten niet als goed beschouwd worden wanneer omstandigheden voor hen een beletsel zijn om te zijn wat ze schijnen te wezen. ‘Zoals een mens in zijn hart denkt, zo is hij.’ Gindse man is strikt waarheidlievend geweest. Ja, maar hij had geen schelling kunnen verdienen door onwaar te zijn, of hij had erg moeten liegen. Een ander vervult een plaats waar de gehele manier van handelen schelmerij is en neemt een vaste houding aan en weigert tegenover de ongunstigste kans van de strikte eerlijkheid af te wijken. Weigert hij, dan zal deze tweede waarde hebben, maar de eerste niet.
Zijn niet sommige kinderen, gelukkig voor hen, van hun prille jeugd af zo zorgvuldig opgevoed, dat hun karakter nooit aan de dag is gekomen, totdat ze het leven ingaan en op de proef gesteld worden? En nu blijkt dat de trouwe knaap een kleine huichelaar was en het veelbelovende meisje even ijdel als één van de dartele hoop. Zo ziet u dat de vrucht van een zorgvuldige opvoeding niet altijd is wat ze zijn moet of scheen te zijn. Het is zonderling hoe vriendelijk wij allen zijn totdat wij geprikkeld worden. Hoe bijzonder geduldig zijn wij wanneer wij geen ziekte hebben door te staan. Ik had genoeg en hield over tot dat mijn bezwaren vermenigvuldigden en toen smolt mijn kapitaal spoedig weg.
Ik vrees dat de meesten van onze een grote menigte denkbeeldig goed bezitten dat uit onze gunstige omstandigheden voortvloeit, en geen andere grond heeft. Nu oordeelt God daarnaar, want Hij plaatst sommige mensen te midden van eigenaardige moeilijkheden, en andere in toestanden van bijzondere voorspoed; en dit brengt Hij bij Zijn oordeel in rekening. Sommige mensen kunnen niet op kromme wegen geraken omdat ze lam en werkeloos neerzitten; laten ze nu geen vleiende balsem op hun zielen leggen en gaan dromen dat ze uitmunten in het goede.
Menig man verbeeldt zich een Jozef te zijn, en de enige reden is dat geen Potifarsvrouw hem in verzoeking gebracht heeft; menigeen is nooit een Achan geweest, omdat geen gouden tong of sierlijk Babylonisch overkleed op zijn weg lag. Zeer veel mensen zijn eerlijk, omdat ze nooit de gelegenheid hebben gehad een grote slag te slaan door een bedrieglijke firma op te richten – hetwelk de nieuwerwetse manier van stelen is. De leeuw in de diergaarde is zeer goedig, omdat hij achter ijzeren tralies zit en de goedheid van menigeen is meer aan de ijzeren tralies van zijn toestand dan aan zijn eigen hart en beginsel te danken.
Een ander gewicht dat in de schaal behoort gelegd te worden is dit: was er enige godsvrucht in uw leven? Ik wend mij tot degenen onder ons, wier leven van die aard is dat ze zichzelf voorbeelden achten, en wier leven toch van begin tot eind door een afschuwelijke vlek bezoedeld is. Dit punt eist onderzoek. U zult door God gewogen worden, en dit zal de hoofdzaak zijn: Is God in uw leven erkend?
O, Ik vrees dat velen juist beschreven zijn door David: ‘Al hun gedachten zijn dat er geen God is’. Ze hebben van hun kindsheid tot de mannelijke leeftijd, en van hun mannelijke leeftijd tot op de oude dag hun leven voortgezet, maar God niet in een enkele van hun handelingen erkend; ze hebben grote achting betoond voor de maatschappij en voor de wet van hun land, maar indien er geen God had bestaan, zouden ze niet anders geleefd hebben dan ze nu deden; God is geen levenskracht geweest van de invloeden die hun gedrag bepaald hebben.
En nu heeft dat leven, hetwelk God niet tot zijn leidster had, zijn ware doel gemist. Indien u niet voor uw God geleefd hebt, waarvoor hebt u dan geleefd? U bent zijn schepsel; hebt u nooit uw Schepper gediend? u zegt dat Christus uw Verlosser is. Maar heeft Hij u verlost, indien u voor uzelf leeft en niet als één die tot een dure prijs gekocht bent? Dit is de vraag die ons allen op de proef stelt: ‘Is God de hoofdzaak van ons leven? Jagen wij met inspanning naar wat Zijn gezegende naam verheerlijkt?’ Zo niet, dan zal de weegschaal van het heiligdom ons spoedig doen ontwaren dat wij jammerlijk tekort schieten.
Nog eens – hebben wij geleefd door het geloof? Want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. En indien er geen geloof in ons leven mocht zijn, dan zijn wij niets waard. Hoor mij aan, o mens, en antwoord op deze vragen: hebt u in God geloofd en iets gedaan uit kracht van dat geloof in Hem? Hebt u in de Heere Jezus als uw Zaligmaker geloofd, en heeft dat geloof uw pad verlicht en uw gedachten gereinigd? Hebt u de beloften van God en van Zijn verbond geloofd, en is uw leven overeenkomstig dat geloof ingericht geweest? Zo niet, dan bent u gewogen en verworpen. Zonder het geloof in Hem, Die God gezonden heeft, kunt u God niet behagen.
U ziet dus dat God op verschillende wijzen het leven van de mens diep doorzoekt, en wee de mens die dit onderzoek niet kan doorstaan; hoe groter zijn eigenwaan, des te verschrikkelijker zijn teleurstelling wanneer de weegschalen hem afwijzen.
Die weging van ons leven moet uiterst nauwkeurig zijn, want ze wordt door God Zelf volbracht. Onze tekst zegt: ‘De Heere is een God van de wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan’. Men mag onze tekst niet opvatten alsof hij zei dat onze daden door de engel Gabriël onderzocht werden. Want hij is feilbaar. Maar wanneer er geschreven staat dat God zelf ‘de geesten en de harten weegt’ (Spr. 16: 2; 21: 2), en dat ‘Zijn daden recht gedaan zijn’, o, mens, dan bestaat er geen mogelijkheid om deze grote Onderzoeker van uw leven om te kopen! Hij zal een rechtvaardig oordeel vellen. Hij is een God van de wetenschappen, en daarom kent Hij niet alleen uw uitwendige daden, maar ook uw geheime overleggingen en begeerten. Bovendien, Hij kent de wet van de gerechtigheid; van Hem zijn de weegstenen en de schalen.
Daarom wetende hoedanig onze handelingen waren, en hoe ze hadden behoren te zijn, ontdekt Hij terstond onze tekortkomingen en verkeerdheden en er blijft ons geen mogelijkheid over om aan zijn onfeilbare uitspraak te ontkomen. Het is zonderling hoe licht wij onszelf misleiden omtrent wat wij zijn. Het is zonderling hoe menigeen er zijn tijd voor over heeft om zijn medechristenen en zijn leraars omtrent hen te bedriegen. Het is een armelijke eerzucht een leven van bedrog te leiden.
Wees wat u schijnt te zijn, en schijn te zijn wat u bent. Bedrog, ach, al konden wij onszelf ons hele leven lang bedriegen en allen die ons gadeslaan misleiden, toch zouden wij nooit God kunnen bedriegen, want ‘Zijn daden zijn recht gedaan’; Hij vergist zich niet in ons. O, ik vrees dat veel belijders een uiterst onoprecht leven leiden, terwijl ze zich met een leugen paaien. Eens heb ik horen verhalen (ik weet niet of het waar is) van een oude bankier die tot zijn zoon aan wie hij zijn zaak overdeed zei: ‘Dit is de sleutel van onze ijzeren geldkist; draag er de grootste zorg voor.
De bank steunt op die geldkist; laat het publiek zien dat u zulk een geldkist bezit, maar open ze nooit voordat de bank in de uiterste verlegenheid mocht geraken.’ De bank ging zeer goed zolang de ijzeren kist gesloten bleef, maar eindelijk trof haar een slag en in de uiterste nood opende de jonge man haar en vond er …. hoegenaamd niets in. Dat was het kapitaal van de bank: zorgvuldig bedekte armoede, denkbeeldige, vertrouwen inboezemende welvaart, en een leven op de uitkomst. Zijn er niet veel die heel hun leven met geestelijke bankzaken bezig zijn en een aanzienlijk inkomen van goede naam trekken uit wat blijken zal slechts niets te zijn! Zie toe dat u geen handel voor de eeuwigheid drijft met een denkbeeldig kapitaal, want bankroet zal de gewisse uitkomst zijn.
De tijd brengt de meeste, maar de eeuwigheid brengt alle dingen aan het licht. Wie van ons zou het wagen te gaan handelen zonder kapitaal? Wie van ons zou zich op zee begeven in een vermolmde boot, die was opgeschilderd om zeewaardig te schijnen? Hoe wijs is het, de Goddelijke keuring in te roepen, opdat wij niet bedrogen mogen uitkomen! Hoe vreselijk is het, dat zo veel van christelijke belijdenis nooit bereid zijn de ijzeren kist te openen.
Ze hebben er geen behoefte aan, te weten of alles wèl staat tussen God en hen; liever gaan ze voort te roepen: ‘Vrede, vrede!’ Ze houden van het wiegelied: ”t Is goed, ‘t is goed!’ Houd lieflijk troostende preken voor hen en ze zullen zeer wel tevreden zijn; en werkelijk mochten ze wijselijk tevreden zijn, indien er niet geschreven stond: ‘De Heere is een God van de wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan’. God zal niet bekoord worden door onze zelfroemende lofzangen: Hij zal ons en onze daden wegen en ons openbaren voor de zon.
Voorts wens ik op te merken dat dit onderzoek geschiedt in deze tegenwoordige tijd:’Zijn daden zijn recht gedaan’. Niet slechts zullen onze handelingen gewogen worden in de jongste dag, maar elke minuut worden ze gewogen. Hoe weinig moet een geveinsde zichzelf kennen wanneer hij meent dat hij God nooit heeft willen bedriegen. Hij knielde neer tot het gebed, maar bad niet; God weet dat hij het niet deed en bemerkte de hoon. In de kerk zong hij met de gemeente mee, maar zijn hart stond niet in gemeenschap met God, en God weet dit. Tot de hemel gevoelde hij geen betrekking.
Zijn gedrag was altijd berekend, en steeds werd hij als vals gekenmerkt. Iemand is tot de christelijke kerk toegetreden; hij is in achting gekomen en daarin gerezen totdat hij een hoofdman onder zijn broederen werd; toch was hij met dat al onbekeerd, zijn hart was vreemd van de genade; waant hij, dat hij God heeft kunnen misleiden? Laat hij zich niet gezeggen, de Heere heeft al zijn handelingen gadegeslagen zoals ze waren, afgekeurd als niet volwichtig. Gelijk aan de Bank alle munten aan
het oog worden onderworpen, waardoor de valse munt wordt ontdekt, geheel ons leven over de weegschaal van de Goddelijke gerechtigheid. Hij die onder het gewicht is en wat zijn gewicht heeft zowel in de tegenwoordige tijd als in de dag van het oordeel. ‘Zijn daden zijn recht gedaan.’ Bedenkt mijn hoorders, dat dit ons treft, niet slechts openbare zondaars, maar ook allen die voor gelovigen doorgaan. U bent oud geworden, mijn vriend, maar niet te oud om te worden.
De ouderdom is eerwaardig, maar kan ons niet van vrijwaren. ‘O’, zei eens een oud man, ‘Mij kunt u vertrouwen, ik ben de verzoeking te boven’. Grauwe haren moesten zulk een onzin niet uitkramen: u kunt nog in verzoeking komen; en uw handelingen worden nog verzocht, evengoed als die van de onnozele knaap die u laakt in zijn onbezonnenheid.
En u, mijn hoorder, die sinds veertig jaar van Christus bent, en wanneer u opstaat om te bidden, als u staat in Gods hof, nog worden uw daden onderzocht, en wanneer ze verdorven zijn, heeft het geen waarde, hoe fris u schijnt te zijn, hoe groen van de schijnbare genade, te midden van zijn tijd zult u openbaar en bekend worden. De prediker, die thans spreekt, wordt dagelijks gewogen, maar hij weet het; en zo gaat het met al de leden van de gemeente; en hoe uitnemend ons uitwendig leven mag zijn, toch zullen wij de keurkamer moeten doorgaan. Geen van ons zal aan het waarachtig oordeel van de Allerhoogste ontkomen.
En eens, om dat punt af te handelen, zullen de daden van de Koning openbaar worden en het oordeel voor mensen en engelen leesbaar zijn. O, kunt u het uitstaan dat al de geheimen van uw ziel geopenbaard worden op de markt van ‘t heelal; dat van de daden die zo bewonderenswaardig schenen de geheime drijfveren nagespoord en als melaats van zelfzucht bevonden worden? Kunt u het doorstaan dat uw geheime zonden worden bloot gelegd, dat uw bijzondere wensen, verborgen bedoelingen en boze plannen in het volle daglicht worden gesteld? Kunt u het uitstaan dat al uw nijd, gunst, opzet en leugen aan de openbare aanschouwing worden overgegeven? Met welk een schaamte zal het gelaat van de boosdoener overdekt worden, wanneer al zijn verborgen handelingen genoemd en openbaar gemaakt zullen worden op de straten van het heelal.
Dan zullen ze beschaamd en schaamrood worden, omdat eeuwige schande over hen zal uitgestort worden. Het meest van allen zullen die mensen te schande worden, die tot de gemeente van God toetraden en de christelijke livrei droegen en onderwijl dienaren van de satan waren; en onder deze het allermeest de predikers die de kansel beklommen om de leer van Christus te verkondigen en ondertussen hun eigen ijdele gedachten in plaats van het Evangelie van de zaligheid predikten.
Hoe zullen de mensen de ontmaskerden aanstaren! Hoe zullen de mensen de huichelaars verachten, wanneer de vizieren zullen gevallen en al de vermommingen zullen afgetrokken zijn! ze zien er uit als koningen, maar ziet, de vermomden waren niets anders dan bedelaars. Ze schenen rein en heilig, maar een enkele straal van de zon van de waarheid heeft de onreinheid van hun innerlijk bestaan geopenbaard en alle waas van heiligheid ontvalt hun. O, welke onthullingen zullen er plaats hebben, wanneer de uitkomst van ‘s Konings waag aan mensen en engelen zal worden bekend gemaakt.
2. Het is nu tijd voor mij, om op de verootmoedigende aard van deze overweging te wijzen. ‘Maakt het niet te veel, dat u hoog, hoog zou spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan. Want de Heere is een God van de wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan.’
Te weten dat het Goddelijk oordeel over ons zelf zal gaan, moest ons voor altijd doen huiveren anderen te oordelen. Wanneer u iemand kwaad ziet doen, stel u dan niet aan alsof u zijn rechter was. Wanneer u iemand ontmoet die zijn of haar eer heeft prijs gegeven, wend dan uw hoofd niet om en zie niet uit de hoogte neer op hem of haar als op het slijk van de straten. Stel u niet aan als overste. ‘De daden des Heeren zijn recht gedaan.’ Uw handelingen zijn niet onberispelijk; misschien bestaat er niet zoveel verschil tussen u en degene, die u nu oordeelt, als alles bekend. was.
U en de openbare zondares gelijkt in het minst niet op elkaar, beoordeeld naar het uitwendige omhulsel en licht, want u draagt de naam van ‘heilige’ en zij die van ‘gevallen vrouw’. Maar als alles bekend was, – en alles is bekend bij God, – dan zou zelfs de man die de eerste steen zou durven werpen hier niet zitten. Ach, hoe moest de wetenschap, dat wijzelf geoordeeld moeten worden, ons met ingehouden adem doen spreken, wanneer wij in verzoeking komen om anderen te veroordelen! Laat ons elkaar niet meer oordelen, want de Rechter staat voor de deur en ‘Zijn daden zijn recht gedaan, Hij weegt de geesten’. Laat ons het oordeel aan de Rechter overlaten. Gaat ieder op zichzelf zien, en laat niemand een ander verachten. Voorts geloof ik dat wij zelfs de gedachte moesten laten varen om hoogmoedig te spreken in de tegenwoordigheid van God.
Onze goede werken, wat zijn ze bij onderzoek, ze schijnen inderdaad schoon te zijn als wij ze ten toon stellen; maar als God ze op de weegschaal legt, blijken ze geheel anders te zijn. Wij meenden dat wij iets wogen, maar in de schaal gelijken wij veertjes. Onze goede werken gaan in de lucht op, en tot onze teleurstelling zien wij dat de wet niet is opgeheven door al wat wij gedaan heb ben. Ik herinner mij een man, die kort voor zijn dood verhaalde dat hij eens begonnen was met zijn goede werken te schiften van de kwade, maar hij bevond ze in het licht van de eeuwigheid zo aan elkaar gelijk, dat hij ophield met ze te schiften, ze alle wegwierp en tot het besluit kwam zich te laten drijven op het kruis van Christus. Dit was wijs gehandeld, want onze beste werken zijn zozeer met zonde bezoedeld en heel ons heilig leven betekent zo luttel uit het oogpunt van verdienste, dat wij ten slotte uitroepen: ‘o God, wees mij, zondaar, genadig!’ en ons op Christus alléén verlaten.
Geliefde vriend, als ooit het oordeel in het binnenste uws harten heeft weerklonken, dan weet ik dat u alle hoop hebt laten varen om door uw eigen verdienste of krachtsinspanning behouden te worden. Als uw geweten ontwaakt is en de wet haar recht tegen u heeft laten gelden, dan hebt u alle denkbeeld opgegeven om met uw eigen gerechtigheid voor de heilige en rechtvaardige God te verschijnen. De mens, die zich verhovaardigt, dat hij in dit leven ontwaakt is, kan dit alleen doen door alle onderzoek van zichzelf te veronachtzamen of loopt groot gevaar voor het oordeel van de hoge Rechter, want zijn schaal en gewicht zijn jammerlijk gebrekkig en onjuist.
Zeer gemakkelijk is het volmaakt te schijnen indien u een onzuivere maatstaf gebruikt. Maar wanneer de Heere Zelf ons voor de wet stelt, roepen wij uit: ‘Wie kan zijn afdwalingen verstaan?’ Wij hebben niets waarop wij ons voor God beroemen kunnen. Het heilige leven van onze Heere Jezus Christus sluit onze mond voor alle ingenomenheid met onszelf en dwingt ons om in diepe ootmoed aan Zijn voeten neer te zinken. Mag de Heere het zelfonderzoek in ons geweten doen voortgaan: totdat u alleen roemt in Hem en alle zelfbedrog en eigenwaan voor altijd is uitgebannen.
3. Laat ons ten slotte kort letten op de toestand waarin dit alles ons brengt. Indien God onze daden onderzoekt en deze niet voor Hem bestaan kunnen, zodat wij slechts kunnen uitroepen: ‘Schuldig, schuldig!’ wat dan? Dan zijn wij in Gods handen. Daarin wens ik dat ieder van mijn hoorders zichzelf gevoelt.
Maar wie is de Heere? Ten eerste, zoals Hanna zegt, is Hij een God van heil. ‘Mijn hart springt op van vreugde in de Heere. Want ik verheug mij in uw heil.’ Heil, verlossing voor zondaren, verlossing voor de schuldige, verlossing voor degenen die in de weegschaal gewogen en te licht bevonden zijn, vrije genade, volkomen vergeving, genadige aanneming, zelfs voor de snoodste en verdorvenste; dat is het Evangelie van de eeuwig gezegende God. Hoe heerlijk in de handen te vallen van een God Die machtig is te verlossen, Wie het behaagt te verlossen en Die in verlossing Zijn eer stelt.
Voorts is Hij volgens Hanna’s lofzang de God wie het lust de orde van de dingen om te keren. ‘Hij vernedert, ook verhoogt Hij; Hij verheft de geringe uit het stof om te doen zitten bij de vorsten’. ‘Hongerigen heeft hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden.’ Is dit niet een wenk voor u om ledig, om hongerig, om arm en behoeftig te zijn?
Wanneer het Gods weg is de mensen uit het slijk op te heffen en te plaatsen onder de vorsten, ja onder de vorsten van Zijns volk, dit is het zekerste middel om tot vorstelijke verhoging te geraken, in volle bewustheid plaats te nemen op de troon, de schilden van de machtigen zijn verbroken, maar de zwakken omgord zijnde werden verhoogd, dan is het wijs, zwak te zijn voor de Heer. Ter neder, u hoogmoed! Ter neder, ter neder, verneder u onder de machtige hand van God, en Hij zal u verhogen te zijner tijd.
lk herhaal het, deze God is een God Wie het lust de harten van Zijn volk wonderlijk te bewerken. ‘De Heere doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen. De Heere maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.’Zie, zo is de weg van God om de mens levend te maken Hij doodt hem. Dit is Gods weg om hem de opstanding te geven – Hij doet hem ter helle nederdalen; zo is de weg van God om hem rijk te maken – Hij maakt hem eerst arm; zo is Gods weg om de mens op te heffen – eerst wordt hij ter neder geworpen!
Bent u hedenmorgen terneder geworpen? Wees goedsmoeds: dat is de koninklijke weg om troost in Christus Jezus te bezitten. Brengt de Heilige Geest u tot overtuiging van schuld? Hij doet dat om u te brengen tot overtuiging van genade. Gevoelt u zich veroordeeld? De Heere veroordeelt u nu opdat u niet met de wereld veroordeeld worden mag. Bent u zwart en onrein en bedorven in uw eigen oog? Dat is opdat u gewassen mag worden en witter zijn dan sneeuw door de Heere Jezus Christus. O, hoe verblijd ik mij dat ik met een oprecht zondaar te doen heb. Schijnzondaren zijn een ergernis, maar wie wezenlijk en werkelijk zondaren zijn, mogen wij gelukkig achten. Zich van ganser harte een zondaar voor God te gevoelen, is niet ons eigen werk, maar wordt in ons gewerkt door de Heilige Geest.
Hij, wie het gegeven is te gevoelen dat hij wel en werkelijk verloren is, is bijna verlost. Voor dezulken stierf Christus. ‘Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.’ O, u die werkelijk een zondaar bent, houd vast aan dat woord.
God geve u nog heden verlossing te vinden, om Jezus’ wille.
Amen.