Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen. (Mattheüs 25:34—36) Lees verder Lukas 6:32—36.
De hertog van Bourgondië werd opgewacht door een trouwe onderdaan, hij had een grote wortel voor hem gekweekt. Hij was een arme man, maar gewoon als een trouwhartig offer bracht hij de vorst het grootste uit zijn tuintje. De vorst was zo blij met de duidelijke trouw en genegenheid van de man dat hij hem een groot bedrag gaf. De hofmeester dacht, “Nou, dat betaald goed, deze man kreeg vijftig pond voor zijn grote wortel. Ik zal ook wat aan de hertog geven.” Dus hij kocht een paard en gaf het aan de hertog. En de hertog, als een wijs man, aanvaarde zwijgend het paard en gaf de hebzuchtige hofmeester niets. Je zegt, “Hier is een Christen en hij wordt beloond. Hij gaf aan de armen, hij hielp de kerk van de Heere en hij is gered; dat betaald goed, ik zal ook een kleine investering doen.” Ja, maar zie je, die hofmeester gaf het paard uit grote liefde voor zichzelf en kreeg er daarom niets voor terug. Als jij je daden van naastenliefde doet om in de hemel te komen, dan voed en kleed je jezelf. Al je goedheid is geen goedheid, maar grof egoïsme. Christus zal dat nooit accepteren. Hij zal je er nooit voor bedanken. Je diende jezelf, Hij is je geen loon schuldig. Je moet eerst naar de Heere Jezus Christus komen, kijk naar Hem om je te redden. Dan zul je voor altijd afstand doen van de gedachte om zelf iets te doen om jezelf te redden. En als je dan gered bent zul je aan de armen kunnen geven zonder dat egoïsme de reden daarvoor is
Ter overdenking
Er is grote winst in godsdienst met tevredenheid. Maar als we godsdienst gebruiken als een middel tot winst en winst als de reden voor godsdienst, dan is dat zeker een teken van goddeloosheid. (1 Timotheüs 6:5—6)
Preek 671, 21 januari 1866