Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest. (Johannes 19:30) Lees verder Openbaring 14:6—13.
Toen Christus zei: “Het is volbracht,” hadden die woorden gevolgen in de hemel. Voorheen waren de heiligen als het ware gered op krediet. Ze kwamen in de hemel omdat God geloofde in Zijn Zoon Jezus. Als Christus Zijn werk niet volbracht had, hadden ze zeker hun stralende omgeving moeten verlaten om voor hun eigen zonden te lijden. Ik zou me de hemel willen voorstellen (als mijn verbeelding het toelaat), als Christus op het punt van bezwijken Zijn werk niet had volbracht. De stenen zouden los geraakt zijn. Hoe massief en kolossaal haar bolwerken ook zijn, toch zouden ze vallen zoals aardse steden wankelen onder de trillingen van aardbevingen. Maar Christus zei: “Het is volbracht!” En de eed, het verbond en het bloed bevestigen de woonplaats van de verlosten. Dit maakt hun huizen veilig en eeuwig hun bezit. Dit zorgt er voor dat hun voeten onwrikbaar op de rots staan. Maar dit woord, “Het is volbracht!” had ook gevolgen in de donkere grotten en diepten van de hel. Satan beet op zijn ijzeren ketting van razernij, huilend riep hij: “Ik ben verslagen door de Man die ik dacht te overwinnen, mijn hoop is vergaan. Nooit zal er een uitverkorene in mijn gevangenhuis komen, nooit zal iemand die met bloed gekocht is te vinden zijn in mijn woonplaats.” Verloren zielen treurden die dag want ze zeiden: “Het is volbracht! En als Christus zelf, de plaatsvervanger, het niet toegestaan werd om vrijuit te gaan tot Hij Zijn straf volbracht had, dan zullen wij nooit vrij komen.” Het was hun dubbele doodsklok want zeiden ze: “Pijn wacht ons! Het recht dat de Verlosser niet liet ontsnappen zal ook ons nooit vrijuit laten gaan. Het recht is klaar met Hem en daarom zal het nooit klaar zijn met ons.”
Ter overdenking
Hemel en hel zijn de enige plaatsen waar het gezegd kan worden: “Het is begonnen dus het zal nooit eindigen (Mattheüs 25:46, Lukas 16:26). Wij, die oorspronkelijk Gods vijanden zijn (Romeinen 5:10), kunnen alleen bevrijd worden uit de gevangenis van de hel door de volledige betaling van de straf op onze zonde — of we accepteren nu dat Christus volledig onze straf betaald heeft of we moeten de oneindige taak van het betalen van onze straf zelf op ons nemen (Mattheüs 5:25—26).
Preek 421, 1 december 1861