Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus; uit Wie het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een ieder deel in zijn maat, de wasdom van het lichaam bekomt, tot opbouwing van zichzelf in de liefde. Efeze 4:15-16
Als ik volledig en gedetailleerd zou moeten preken over alles wat ons in deze tekst geleerd wordt, dan zou ik zeker een serie van ten minste vijf of zes preken moeten houden. Deze geïnspireerde woorden hebben zo’n wonderlijk rijke betekenis dat ik ze zou kunnen blijven verklaren, net als iemand die water uit de zee haalt en zich er steeds over verwondert hoe het komt dat er zo veel meer over blijft dan hij er ooit uit kan halen. Iemand schreef eens dat de betekenis van deze tekst net zo compact is als de voegselen of gewrichten waarvan ze spreekt. En dat klopt ook, want hier hebben we een inhoud die als het ware door een hydraulische pers samengedrukt is. Een grote hoeveelheid is samengepakt in de kleinst mogelijke ruimte.
De vertaling van de woorden van de apostel die wij hier hebben is niet in ieder opzicht even nauwkeurig. Ik vraag me af of er wel één gemaakt kan worden die dat wel zou zijn. We hebben eerder een parafrase van het origineel nodig dan een exacte vertaling, want de Griekse woorden zijn zo betekenisvol dat geen enkele overzetting in onze taal echt alles zou kunnen doorgeven wat de Heilige Geest ons wil leren. Het lijkt wel of ze wankelen en trillen onder de last van de enorme inhoud die ze eigenlijk dragen. Ik zal daarom een eenvoudige preek over de verzen houden zoals die in onze King James Bijbel staan. Hoewel de verzen in dit geval niet nauwkeurig en letterlijk vertaald zijn, zijn ze toch in overeenstemming met het geloof en kunnen ze ruimschoots door andere verzen uit de Schrift van vergelijkbare betekenis ondersteund worden.
Als we ons op de tekst richten, ontdekken we dat de apostel zich er grote zorgen over maakte dat de heiligen in Efeze hecht verbonden zouden blijven, zoals de verschillende leden van één lichaam. Eenheid is niet gemakkelijk te bereiken. Hebt u dat ook in uw eigen gezin ontdekt? Veel grote gezinnen, maar zelfs ook kleine, kennen soms de vervelendste wrijving en onenigheid. Het is echt gelukkig als een huisgezin als één lichaam onderling samenhangt. Kijk maar naar de wereld om u heen, in haar diverse bedrijven, verenigingen en genootschappen, en zie dan wat een verdeeldheid en tweedracht er overal zichtbaar is. De kranten staan voor de helft vol met verslagen van het geruzie in verschillende kerkelijke vergaderingen, of in de grote vergadering die in het Lagerhuis samenkomt of die andere uit het Hogerhuis.
Ik neem aan dat we moeilijk mensen zouden kunnen zijn als we het altijd over alles met elkaar eens waren. Zeker, er bestaan onder ons veel tegenstellingen. We kunnen ons de toren van Babel en de verstrooiing goed voorstellen, want onze spraak is nog steeds verward. We begrijpen elkaar verkeerd en wat nog erger is: we stellen elkaar vaak in een verkeerd daglicht. En we zijn ook zo gauw geneigd om de woorden van de Heere te vergeten: ‘Het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen; doch wee die mens, door wie de ergernis komt!’
Paulus maakte zich er grote zorgen over dat de kerk in Efeze hecht verbonden bleef en het hoofdstuk waaruit onze tekst is genomen gaat helemaal over eenheid en hoe we die moeten bewaren. Met zijn geboeide handen smeekt de gevangene van de Heere hun om waarlijk één te zijn, om te wandelen waardig de roeping waarmee ze allen door die ene Geest van God geroepen waren. Hij verzoekt hun dringend met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde te dragen en te verdragen. Op een ontroerende en tedere manier voert hij zijn eigen gevangenschap als argument aan bij zijn verzoek ‘te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes.’ ‘Bij de gedachte aan mijn banden’, lijkt hij te zeggen, ‘doe zelf de heilige band van broederlijke liefde aan.’ En dan voegt hij eraan toe: ‘Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één Heere, één geloof, één doop.’
Zowel in de inwendige overtuiging als in de uitwendige belijdenis ervan waren ze eensgezind; over deze zaken hadden ze geen onenigheid. Daarom smeekte hij hun over geen enkele zaak verdeeld te zijn, in het bijzonder omdat hij hen ervan kon verzekeren dat ze één God en Vader hadden, boven allen, door allen en in allen, en één Christus, de Zaligmaker van allen. Toen hij hen eraan herinnerde dat de Jezus Die naar de hemel gevaren is Dezelfde is Die eerst in de nederste delen van de aarde neergedaald was, denk ik dat hij hen wilde herinneren aan het doorgaande werk van Christus en dat het dezelfde Christus is Die zowel neergedaald als opgevaren is.
De Werker is niet veranderd, want het ene werk is volbracht door die ene Persoon, onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Waarom zouden we dan onenigheid krijgen en verdeeld worden en er talloze meningen op na houden alsof Christus verdeeld was? Paulus vertelt ons dat Hij toen Hij opvoer in de hoogte, allerlei ambtsdragers gegeven heeft die Zijn Kerk nodig had: apostelen, profeten, evangelisten enzovoorts, met dit doel: ‘tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de maat van de grootte der volheid van Christus.’ Dit bedoelde de apostel toen hij erop wees dat de heiligen één zouden zijn in Christus Jezus.
Vervolgens herinnerde hij hen eraan dat een veelvoorkomende reden van onenigheid onvaste gedachten zijn. Hij spoorde hen aan niet meer te zijn als kinderen ‘die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met alle winden der leer.’ Ze moeten weten waar ze in geloven en niet door ieder zuchtje wind omvergeblazen worden. Ze moeten niet opgelicht en door de bedriegerij van mensen beetgenomen worden, door mooipraterij, door goochelaars die de waarheid wegtoveren, waar zoveel godsdienstige bedriegers tegenwoordig constant mee bezig zijn. Met hun misleidende toverij verkondigen ze leugens en werpen ze de waarheid omver.
Paulus lijkt te verwijzen naar het werpen van dobbelstenen als hij het heeft over ‘de bedriegerij der mensen.’ Ik ben bang dat er veel mensen zijn wier godsdienst tot hen komt door wat zij ‘het toéval’ noemen. Ze zijn toevallig in een bepaalde straat geboren en hun ouders gingen toevallig naar een bepaalde kerk, dus geloofden zij wat daar geleerd werd. Maar als de dobbelstenen een andere kant op gerold waren, zouden ze misschien mohammedanen, mormonen, rooms-katholieken of God weet wat geweest zijn, want ze hebben geen enkele gegronde reden om te geloven wat ze geacht worden te geloven. Ze houden er, als het ware, door het toeval aan vast, maar ze zijn ook bereid om het weer te laten varen als ‘het toéval’ hen daartoe zou brengen. De apostel bezweert ons tegen dit kwaad op onze hoede te zijn en het geloof vast te houden, erin gegrond te worden en te weten waarom we het geloven. Dan kunnen we, ‘de waarheid betrachtende in liefde’, volkomen opwassen in Christus, Die het enige Hoofd van de Kerk is en aan Wie ieder levend lidmaat automatisch vastgemaakt is.
Ieder mens die echt behouden is, is lid van het mystieke lichaam van Christus. Hij moet zich ontwikkelen conform de groei van het hele lichaam totdat hij en ieder ander die met hem in het levende bouwwerk verenigd is, de grootte van een volkomen man zal bereiken. De hele Kerk met haar Hoofd, Christus Jezus, die Gods mystieke en ‘volkomen man’ wordt die tot in alle eeuwigheid geprezen zal worden.
Ziet u, geliefden, dat ik, nu ik dit heerlijke onderwerp bij u wil inleiden, zelf overweldigd wordt door de onmetelijkheid ervan? Er ligt een goudmijn aan betekenissen, er liggen grote hoeveelheden nog niet tot munten verwerkte goudstaven in de hemelse schatkist die de apostel ons hier toont. Ik kan onmogelijk alle geestelijke schatten die hier geopenbaard worden uiteenzetten. Toch zal ik proberen vier zaken die in onze tekst de aandacht vragen naar voren te brengen. Ten eerste onze vereniging met Christus het Hoofd; ten tweede onze eigen identiteit: ‘alle voegselen’, ‘een ieder deel’; ten derde onze relatie tot elkaar: ‘samengevoegd’, ‘alle voegselen der toebrenging’; en ten slotte onze hechte verbondenheid in de ene Kerk van Jezus Christus: ‘de wasdom van het lichaam bekomt, tot opbouwing van zichzelf in de liefde.’
1. Als eerste moet ik tot u spreken over onze vereniging met Christus. We kunnen dat niet beter doen dan door te zeggen dat Christus het Hoofd is van Zijn Kerk.
Hieruit leren we dat de vereniging met Christus van wezenlijk belang voor het leven van Zijn Kerk is. Mensen verliezen wel eens een voet, een been, een arm, een oog of een oor. Het is opmerkelijk dat een mens kan blijven leven nadat hij diverse ledematen heeft verloren, maar hij kan niet voortbestaan als hij zijn hoofd is kwijtgeraakt. Hak het af en het onthoofde lichaam is in één ogenblik dood. Broeders en zusters, de Kerk van God leeft omdat Christus leeft en ze ontvangt haar leven alleen van Hem. Als er geen Christus zou zijn, dan zou er ook geen Kerk zijn. Als er ergens een groep belijdende leden is zonder hechte vereniging met Christus, dan vormen ze geen kerk. Ze mogen dan de naam van een kerk dragen maar ze zijn zonder twijfel dood. De Geest van God stroomt door Christus Zijn hele Kerk in, daarbij ieder lid van Zijn wonderlijke, mystieke lichaam doordringend. De Geest van God is echter eerst op het Hoofd, en in het Hoofd, en van daar daalt de genadezalf van de Heilige neer op het hele lichaam.
Vraag uzelf af, geliefden, of u met Christus verenigd bent. Behoort u tot die Kerk die waarlijk één in Christus is, ‘de ware katholieke en apostolische Kerk’ – en met ‘katholiek’ bedoel ik natuurlijk ‘algemeen’, de enige Kerk van de levende God! Allen die in Christus zijn, behoren tot Zijn Kerk, maar degenen die buiten Christus zijn, staan buiten de schoot van Zijn Kerk. En als er een kerk is die niet in Hem is, dan is dat helemaal geen Kerk van Christus. Zo ziet u dat de vereniging met Christus essentieel is voor het leven van Zijn Kerk.
Vervolgens is de vereniging met Christus van wezenlijk belang voor de groei van Zijn Kerk. Christus’ Kerk moet toenemen. Als kerk moeten we voortdurend zien te groeien. Een levende kerk is niet als het gebouw waarin ze samenkomt. Het stenen bouwwerk wordt misschien nooit vergroot, maar als de kerk echt leeft, blijft ze groeien. De ware Kerk van Christus in de wereld blijft altijd vooruitgang boeken en zich vermenigvuldigen. Het is zoals de apostel in onze tekst zegt, dat ze ‘de wasdom van het lichaam bekomt, tot opbouw van zichzelf in de liefde.’ Er is, geliefden, echter geen opbouw als die niet uit Christus is. Hij is de ware Leraar van de Kerk. Hij is de grote Bouwmeester en door Hem wordt het gehele geestelijke bouwwerk bekwaam samengevoegd.
We proberen die waarheid te verkondigen die tot voedsel van de zielen van de mensen dient. Het voedt hen niet omdat het van ons komt, maar alleen als het van Christus komt. Als u in genade wilt toenemen, dan moet u van Christus alles ontvangen wat voor uw groei nodig is. Denk niet dat Christus het grote werk begint en het u dan laat afmaken. O nee! Hij maakt ons levend en Hij houdt ons in leven. Hij ondersteunt en ontwikkelt het leven dat Hij gegeven heeft. Alle sterkte en kracht komen van Hem.
Is het nodig dat ik u aan deze waarheid herinner? Ja, want ik vind het nodig dat ik mijzelf eraan herinner. Daarom ben ik van mening dat ik ook uw gemoed door deze herinnering moet opscherpen. Niet één stap hemelwaarts, niet de minste gelijkenis met God, niet de geringste mate van heiligheid kunt u behalen zonder Jezus Christus, uw Hoofd. Vergeet dit nooit, hoe eenvoudig het ook is.
Daarnaast is een vereniging met Christus, ons Hoofd, ook van wezenlijk belang voor onze vervolmaking. Zal er ooit een moment komen waarop een heilige volmaakt zal zijn in zichzelf, zonder Christus? Nee, want ze zijn alleen volkomen in Christus Jezus, of zoals de apostel schrijft: ‘Gij zijt in Hem volmaakt.’ Zal ik ooit zo heilig worden dat ik zonder mijn Middelaar voor God kan staan? Zal ik van mezelf ooit zo’n geestelijke schoonheid bezitten dat de toegerekende gerechtigheid van Christus overbodig wordt? Nee, want zelfs in onze hoogste staat hierboven moet onze hechte vereniging met Christus voor eeuwig in stand gehouden worden. Hij is zowel het Hoofd van de triomferende Kerk als ook van de strijdende Kerk. Hij zal voor eeuwig het Hoofd van de volmaakte Kerk zijn, net zo zeker als Hij het Hoofd is van deze arme, zwakke, krachteloze, maar voortdurend groeiende Kerk op aarde.
Nog één laatste punt, geliefde broeders en zusters in Christus, en dat is dat vereniging met Christus, het Hoofd, ook van wezenlijk belang is voor elk lid van Zijn Kerk. Het is niet alleen essentieel voor het lichaam als geheel maar ook voor elk lid van dat lichaam in het bijzonder. Het heeft geen nut als mijn pink verbonden is met mijn hand en mijn arm, maar mijn arm niet verbonden is met mijn lichaam en mijn lichaam niet met mijn hoofd. Zo moet elke gelovige ook persoonlijk verbonden zijn met Christus. Of hij nu met een pink te vergelijken is of meer op een stevig bot van een been lijkt, hij moet evenzeer met het Hoofd verbonden zijn. Het kleinste lid van het mystieke lichaam van Christus kan niet los van het Hoofd leven, en het grootste lid ook niet. Allen, zowel groot als klein, aantrekkelijk als onaantrekkelijk, zichtbaar of verborgen, moeten op dezelfde manier hun leven uit Christus het Hoofd halen.
Dat geldt voor u, broeders en zusters in Christus, net zo goed als voor mij. Laten we deze machtige waarheid nooit vergeten. Een kerk die alleen in zichzelf verenigd is en niet in Christus, is helemaal geen levende kerk. U mag dan misschien eenheid met de bevroren aarde bereiken zoals mannen en vrouwen met de koude fatsoensnormen van de adel aan elkaar vastgevroren zitten, maar dat is geen levenseenheid. Of u kunt misschien eenheid ervaren in puur werelds enthousiasme, waarin de mensen als gegoten metaal samengesmolten zijn. Maar als het vuur niet uit God is, schept het, hoewel het misschien voor een bepaalde eenheid zorgt, niet die levende vereniging die God bedoelt en verwezenlijkt.
De ene allerbelangrijkste vraag voor ieder van ons is: heb ik de Heere Jezus Christus lief? Als dat zo is, dan bestaat er tussen mijn ziel en mijn Zaligmaker een levende, liefdevolle, blijvende vereniging. En als wij allen Hem liefhebben, dan heeft Christus ons allen lief en leven wij in Christus en Christus leeft in ons. Dit is dat prachtige wonder van eenheid tussen het goddelijke en het menselijke waarover de mensen, als ze het zien, verbaasd zijn. Ze kunnen de eenheid zelf niet zien, maar zij kunnen het resultaat ervan waarnemen. Zoals de Heere sprak: ‘Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander.’ Dit was Christus’ gebed voor ons, want in dat grote hogepriesterlijk gebed heeft Hij eerst voor Zijn naaste volgelingen gebeden, waarna Hij eraan toevoegde: ‘En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.’
Dit is de eerste gedachte uit de tekst, een van wezenlijk belang, onze vereniging met Christus het Hoofd.
2. Hierna wil ik met u, geliefden, nadenken over de tweede gedachte: onze eigen identiteit. De apostel heeft het over ‘alle voegselen’ en ‘een ieder deel’. We zijn velen maar ook één en het is erg jammer als mannen en vrouwen hun eigen identiteit laten opgaan in de gemeenschap waarvan ze deel uitmaken. Vergeet niet, geliefden, dat u alleen de kerk niet bent en u moet niet steeds ‘wij’ blijven zeggen als u er helemaal niets voor doet. U bent uzelf en u moet uzelf bezien als een afzonderlijk individu. Uw eerste zorg, voor het aangezicht van God, betreft uzelf. Het lichaam is samengesteld uit veel botten, zenuwen, spieren, bloedvaten, aderen enzovoorts, en ieder lid heeft een speciale plaats en functie. Ieder van u heeft ook een bepaalde positie en taak in het verenigde lichaam dat kerk genoemd wordt.
Als u aan uw eigen identiteit denkt, denk er dat dit van: zorg ervoor dat u echt met het lichaam verenigd bent. Het maakt niet uit hoe mooi een lid misschien is, als het niet in het lichaam zit, want dan is het niet waar het moet zijn en zal het nergens toe dienen. Hier is een oog dat net uit een lichaam gesneden is. Het ligt op de operatietafel en wat wilt u ervoor geven? Het is niets waard en het moet uit zicht gelegd worden want het heeft geen enkel nut. Daar ligt een prachtig gevormde enkel, maar die is nutteloos zonder de rest van het lichaam. Wat is dat een mooi been! Ja, maar als het niet aan een lichaam vastzit, moet u het uit het zicht houden.
Let nu goed op wat ik ga zeggen. Als iemand van u zo min is om mijn woorden verkeerd weer te geven, dan is dat uw eigen verantwoording. Hier komt het: iemand kan onmogelijk een geestelijk leven hebben als hij niet met de Kerk verenigd is. ‘O’, zegt er iemand, ‘mijnheer Spurgeon zegt dat mensen geen geestelijk leven kunnen hebben als ze geen lid van zijn kerk zijn.’ Dat heeft hij helemaal niet gezegd en ook nooit gedacht. ‘Maar hij bedoelt dat ze lid van de Baptistenkerk moeten zijn.’ Zoiets bedoelt hij helemaal niet. ‘O, maar hij bedoelt dat ze lid van de een of andere zichtbare kerk moeten zijn!’ Goed, we zouden hierover eens moeten praten, maar ik heb dat niet gezegd en ook niet bedoeld.
Ik ben van mening dat iedere christen zich bij een zichtbare kerk moet aansluiten. Dat is volgens de Schrift gewoon zijn plicht.
Gods kinderen zijn geen honden, anders zouden ze ieder voor zich kunnen rondscharrelen, maar het zijn schapen en daarom moeten ze deel uitmaken van een kudde. Als ik iemand tegenkom, helemaal alleen, snauwend naar iedereen, dan mag ik misschien hardvochtig genoemd worden, maar ik zou niet denken dat hij een schaap was, eerder een hond. Maar als ik iemand zie die met zijn medemensen omgaat, met hen eet, zich verheugt in hun gezelschap en met hen dichter naar de grote Schaapherder der zielen trekt, dan zeg ik tegen mezelf: ‘Ik denk dat hij een van de schapen is, want zo gedragen die dieren zich altijd.’ Dus, geliefden, u moet zich in kudden of gezelschappen voortbewegen, dat wil zeggen: u zou zich bij een christelijke kerk moeten aansluiten.
Over de Kerk gesproken, er bestaat een kerk die de Kerk van Christus is. Ik kan haar niet zien, maar ze is wel zichtbaar voor Hem Die haar met Zijn kostbaar bloed gekocht heeft. De leden van die Kerk zijn over de hele wereld verspreid. Sommigen bevinden zich in deze kerk, anderen in andere kerken. Christus zorgt er echter voor dat de Kerk voor Hem volwassen wordt, dat ze zich ontwikkelt uit haar kinderjaren waarin ze zich nu bevindt, tot ze komt tot de maat van de volkomen grootte waartoe God haar voorbestemd heeft om, als ze gereed is, ‘de Bruid, de Vrouw des Lams’ te worden. Deze Kerk, uitverkoren voor alle eeuwen, verlost aan het kruis, levendgemaakt, gevormd, gaandeweg door de Heilige Geest geroepen en verenigd met Christus, is de ene Kerk waar u en ik lid van moeten zijn. Anders gaan we voor eeuwig verloren. Zorg er dan voor, geliefden, dat u hecht verbonden bent aan de Kerk van Christus en in het bijzonder dat u verenigd bent met Hem, Die het Hoofd ervan is.
Verder moeten we zorgvuldig onze ware plaats in dat lichaam zoeken en vasthouden. Ik vraag uw aandacht voor iets wat misschien niet zo belangrijk lijkt, maar dat wel is. Een lichaam dankt zijn schoonheid, welstand, gezondheid, geluk en misschien het leven zelf wel, aan de plaats van de verschillende delen waaruit het is opgebouwd. Ieder anatomieboek leert u dat dit zo is. Er is geen andere plaats waar onze ogen hadden kunnen zitten, behalve juist daar waar God ze geplaatst heeft. Probeer maar eens een andere plaats te vinden waar uw ogen hun werk zo voortreffelijk zouden kunnen doen als waar ze nu staan. Onze voeten, waarmee we ons voortbewegen, zijn de beste ledematen om mee te lopen en ze zijn met dat doel op de juiste plaats gezet.
Stel dat ze aan onze schouders vastzaten en dat we er zo mee zouden hebben moeten lopen. Ik zou niet weten hoe! En als onze handen zouden zitten op de plek waar we nu onze voeten hebben, dan zou het buitengewoon onpraktisch en moeilijk voor ons zijn om ze te gebruiken. We zouden in feite meer op misbaksels lijken dan op mensen als ook maar één lid van zijn huidige plaats verwisseld zou worden. Als mensen verhalen schrijven over fictieve wezens, dan beschrijven ze soms afschuwelijke gedrochten wier hoofd onder hun arm zit, of die maar één oog hebben, zoals de legendarische cycloop. De Kerk van Christus is echter geen misbaksel. Let erop dat u dan ook niet doet alsof ze dat is.
Probeer, geliefden, om datgene in het lichaam van Christus te zijn waarvoor u bedoeld bent. Ik heb mannen gekend die erg graag wilden preken. Ze hadden geweldige gaven van uiteenjaging, maar waren niet in staat om een gemeente samen te brengen of bij elkaar te houden. Binnen een maand hadden ze een ruzie aangewakkerd en hadden ze de kerk in stukken verdeeld om haar te zuiveren van een of ander denkbeeldig kwaad. Zij hebben haar zolang gezuiverd totdat er niemand meer over was. Ze dachten dat het de goddeloosheid van de toehoorders was waardoor die niet naar hen wilden luisteren, terwijl het in feite kwam door hun eigen dwaasheid. Zij die misschien als oor nuttig hadden kunnen zijn, luisterend naar iemand anders, waren als tong volkomen waardeloos.
Verlaat uw plaats niet als u die al gevonden hebt. En als u die nog niet hebt, zoek uw plaats dan zo snel mogelijk en doe daar wat de Heere wil dat u doen zult. Er zijn mensen die een groot talent hebben om fouten in anderen aan te wijzen, maar ik ken geen enkele plaats die God in het lichaam voor die bepaalde functie gereserveerd heeft. Het is een soort ziekte, of beter nog: een boze geest, die uitgedreven moet worden. Als u die hieraan lijdt, eens zou proberen zelf iets te doen, dan zult u misschien ontdekken dat het bijzonder gemakkelijk is om over anderen te klagen, maar dat het veel moeilijker is om uw eigen werk op zo’n manier te doen dat de mensen niets op u aan te merken hebben. Geliefden, streef ernaar om alle gewrichten en ieder deel op de juiste plaats te hebben. Laat iedere spier en pees van het lichaam precies daar zitten waar die behoort te zijn. Als we deuren in onze huizen zouden zetten waar nu ramen zijn en dakpannen waar de hoekstenen liggen, dan zouden we erg rare huizen hebben. Evenzo zult u geen ware kerk van Christus vinden als niet ieder deel ervan op zijn juiste plaats staat volgens Gods orde en regeling.
Een derde aspect van onze eigen identiteit is dat ieder lid van het lichaam op zijn eigen gezondheid moet letten. Als ik toevallig slechts een pink ben in het lichaam van Christus, dan is het erg jammer als ik ziek word, want dan wordt het hele lichaam erdoor aangetast. Als een kwaadaardige ziekte mijn pink treft, kan dat grote overlast voor mijn hele systeem veroorzaken. Hebt u ooit een etterende ontsteking aan uw hand gehad zonder dat de rest van uw lichaam wist wat u mankeerde? Uw vinger heeft grotere gevolgen voor u dan alle andere leden van uw lichaam als hij eenmaal begint te steken, erge pijn te doen, te rijpen en te zweren. Welnu, u kleine leden, u kunt zoveel kwaad berokkenen als u maar wilt. Het is mogelijk dat een christen zo weinig genade kent en zo veel zonde dat hij de hele Kerk van God pijn kan doen. De mensen zullen op het meest duistere van u wijzen als u een misstap begaat en dan zullen ze zeggen: ‘Dat is een van de mensen die naar ‘The Tabernacle gaat; ze zullen allemaal wel zo zijn.’ Het is heel onterecht om te beweren dat we allemaal lijken op de slechtste persoon in ons midden. Als we één heel godvruchtig en begenadigd lid hebben, zal de wereld nooit zeggen: ‘Ze zijn allemaal net als hij.’ O nee, dan zeggen ze: ‘Ach, dat is echt een uitzondering. Als ze allemaal zo zouden zijn, dan zouden we er ook heen gaan.’ Ze nemen echter het meest ziekelijke en het meest ongezonde schaap uit de hele kudde als maatstaf.
Daarom bid ik u, geliefde leden van deze kerk, God te vragen om ieder van u gezond te maken in geestelijke zaken. Denk niet dat u niet belangrijk bent. Kleineer uzelf nooit door te zeggen: ‘Het maakt niet uit of ik bid of dicht bij God leef.’ Het maakt wel uit, want het kan sommigen van ons veel pijn doen als we zien dat u zich onbetamelijk gedraagt of niet in overeenstemming met uw belijdenis leeft. Laat uw eigen identiteit u daarom als eerste ervan overtuigen dat u van de Kerk bent, vervolgens dat u de juiste plaats in de Kerk inneemt en verder dat u een gezond lid van de Kerk bent, het lichaam van Christus.
En nogmaals, let goed op uw groei met het oog op uw hele lichaam. ‘O,’ zegt u, ‘ik weet niet of ik wel wil groeien. Ik geloof in Christus en ik ben behouden, dat is genoeg voor mij.’ Maar, geliefden, u moet wel groeien omdat de hele Kerk van Christus zeker zal groeien. Stel dat, toen ik klein was, een van de botten in mijn arm koppig volgehouden had om niet te groeien. Als de rest van het lichaam zich normaal ontwikkeld had, wat zou er dan gebeurd zijn als dat bepaalde bot niet zou groeien? Nou, dan had ik een korte arm gehad. Stel dat een van de botten van uw been bij zichzelf had gezegd: ‘Ik ben in het lichaam en dat is voor mij genoeg. Ik hoef niet meer te groeien.’ U zou dan uw hele leven lang met één kort been rond hebben moeten huppelen en dat zou wel eens erg ongemakkelijk en misschien ook wel pijnlijk voor u hebben kunnen zijn. Dus als één christen in de Kerk niet groeit, is hij de anderen tot last, want een ander naast hem groeit wel. Het zou allemaal erg onhandig worden als sommigen zich ontwikkelen en anderen niet.
Ik zou graag een kerk willen die alleen uit inzetbare soldaten bestaat, maar ik neem aan dat ik die nooit zal krijgen. Gewoonlijk hebben we een aantal onbruikbare mensen in ons midden die we toch ook niet achter kunnen laten. Maar ze kunnen ook niet in onze gelederen strijden. We kunnen niet doen zoals Gideon en de vreesachtige volgelingen naar huis sturen. Nee, ze zullen bij ons blijven en hun onbruikbaarheid zal een aantal van degenen die wel zouden kunnen strijden buitenspel zetten, want ze zijn zo ziek dat ze iemand nodig hebben om hen te verzorgen. Zo moet misschien wel een derde deel van de kerk tewerkgesteld worden om brancards te dragen en naar de invaliden om te zien. Als de strijd dan op het heetst is en we alle regimenten aan het front willen hebben, is er een aantal soldaten dat niet tegen het vuur bestand is. Zij keren zich om en brengen zo schande over de kerk.
Ik wilde dat het niet zo was, maar toch gaat het vaak zo. Niet iedereen is een van hart en een van geest en we hebben niet die levende eenheid die er zou moeten zijn, want dan zouden we allemaal met dezelfde snelheid groeien. Dan zou het lichaam, evenwichtig gegroeid, sterk en mooi zijn en op de gevechtsdag in staat de vijand te verslaan. Schenk hier dan aandacht aan, ieder van u. Kom op, treuzelaars! U die traag geweest bent, loop eens wat harder! U die ziek en vermoeid bent, moge God u herstellen en verkwikken zodat het hele lichaam weer gezond en vitaal kan zijn. Tot zover over onze eenheid met Christus en onze eigen identiteit.
3. Nu een paar woorden over onze relatie tot elkaar. De apostel zegt heel wat over voegselen: ‘alle voegselen der toebrenging.’
Deze uitdrukking geeft een relatie weer en leert ons dat we in onze wil en geest toe gerust zijn om met anderen samen te werken.Voegselen of gewrichten zijn zo knap opgebouwd dat het ene eind in het volgende past en ze zo samen kunnen werken. Onze gewrichten zijn wonderlijke dingen. Dit polsgewricht is misschien wel het meest wonderlijke stukje techniek op aarde: de botten passen zo mooi in elkaar en werken zo eensgezind samen. Ik ken mensen die voortreffelijke mensen zouden zijn als de rest van de mensheid dood was, want ze zijn zeer liefdevol en vriendelijk voor zichzelf. Zij zouden precies geschikt zijn om kluizenaar te worden. Sluit ze maar op in een grot met een emmer water en een stuk brood, en al hun deugden zouden duidelijk naar voren komen. Ze leven volgens het motto dat onze Schotse vrienden met de distel verbinden en dat vrij vertaald luidt: ‘Niemand zal mij ongestraft irriteren.’ Wie hen ook tegemoet treedt, ze zijn altijd op hun hoede. Ze geloven vast dat die persoon het niet goed met hen voor heeft, dus ze weren zijn toenadering meteen af. Als we zulke mensen in de christelijke kerk krijgen, is dat erg vervelend voor de rest van de leden. Het is alsof we botten in ons lichaam hebben zonder enig voegsel ertussen. Ze krassen tegen elkaar en slijten elkaar voortdurend uit als zij contact maken.
Welnu, geliefden, als u lid van een kerk bent, probeer uzelf dan zo verdraaglijk mogelijk te maken. Houd aan uw eigenaardigheden vast, als ze dat waard zijn, en dring ze niet aan anderen op om daarmee zelf tot een aanstoot te worden. En laat niemand, geen enkel mens, als u het kunt voorkomen, wat u betreft aanstootgevend zijn. Misschien hebt u wat botgewrichten aan de buitenkant. Bid dan of God ervoor wil zorgen dat die voegselen passen in de personen die toevallig bij u zijn. In dit wonderlijk ingewikkelde lichaam van Christus moeten we overal voegselen hebben, zodat we in onze diverse relaties precies zo voor anderen kunnen zijn zoals Christus ons wil hebben.
Let er verder op dat de apostel zegt dat er iets is dat ‘alle voegselen’ toebrengen. Alle gewrichten brengen gewrichtsolie toe en als die er niet was, zou dat heel vervelend voor de rest van het systeem zijn. In de Kerk van Christus, Zijn lichaam, hebben we de gewrichtsolie van de liefde nodig. Als u met de trein reist, hebt u vast wel eens een sneltrein gezien waarvan de wielbak bij stilstand door iemand van verse olie werd voorzien om te voorkomen dat de wielen vlam vatten. Wat is ons lichaam een wonderlijke machine, want het doet de olie in zijn eigen bak en houdt alle gewrichten wrijvingsloos door ze van eigen olie te voorzien! Er zijn mensen met wie ik in contact kom, die verwachten dat ik alle gewrichtsolie voor hen zal opzoeken en zelfs dan kunnen ze vaak nog erg lastig zijn. Ik moet dan oppassen mijn geduld niet te verliezen of hard tegen hen te zijn. Ik kan alleen olie voor mijn eigen gewrichten leveren; u moet de olie zelf in die van u doen, anders kunnen we niet goed samen werken.
Misschien zegt er iemand dat er geen liefde in de kerk is. Precies. U bedoelt waarschijnlijk dat ze niet in u is; uw bot heeft geen gewrichtsolie. Maar als u een eigen hoeveelheid heilige, hartelijke liefde voor uw broeder zou hebben, dan geloof ik dat u zult ontdekken dat hij wat olie afscheidt, want er is geen enkel bot in het lichaam van Christus dat helemaal droog staat. Ze hebben allemaal een beetje olie in zich, hoewel u misschien niet weet hoe u erbij kunt komen. En als we sommige botten vreemd vinden, is dat misschien omdat ze beter zijn dan wij. Als we ze op de juiste wijze konden benaderen, dan zouden we misschien ontdekken dat ze vol liefde zijn en dan zouden we blij zijn dat we hen ooit hebben leren kennen. Laat ieder gewricht er daarom voor zorgen dat het zijn eigen gewrichtsolie heeft als het in contact komt met het volgende bot.
Op deze wijze moeten we de samenhang van het lichaam ondersteunen. Dat is de uitdrukking in onze tekst: ‘samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging.’ Als alle beenderen goed samenwerken, dan ondersteunen ze het hechte verbonden zijn van het lichaam op een geweldige manier, want de spieren, pezen enzovoorts, houden het geheel samen. De botten van het lichaam zijn tot sterkte ervan en geven het zijn samenhang. Zo versterken ze andere delen van het systeem die zacht zijn en die zouden bezwijken als ze het alleen zouden moeten doen. In elke kerk zijn er zo ook bepaalde stukken vlees die, als er een verkeerde leer gepreekt wordt, lijken te bezwijken onder de ketterse aanslag. U echter die op stevige, harde oude beenderen lijkt die niet bezwijken, moet juist standvastig en onwrikbaar in het geloof blijven, wat er ook gepreekt wordt. Houd bij alle tegenstand vast aan de waarheid, want zo kunt u samenhang en stabiliteit aan de hele kerk geven.
Ik hoop dat we in deze christelijke gemeenschap altijd een aantal godvrezende mannen en vrouwen mogen hebben die weten wat zij weten, zodat de jongeren, wanneer ze een beetje verward zijn, naar hen toe kunnen gaan en zeggen: ‘Vertel ons eens, geliefde broeders en zusters, hebben we het in deze dingen goed of fout?’ En zij zullen zeggen: ‘We hebben de oude vertrouwde leerstukken van de genade beproefd en behandeld en we zijn bang dat u helemaal van het goede spoor afraakt als u deze nieuwe ideeën aanvaardt. Blijf daarom de waarheid trouw die u ontvangen hebt.’ Op deze manier wordt de kerk sterk als alle gewrichten de olie toedienen die haar samenhoudt of die de harmonieuze werking van alle leden bevordert. De botten worden zo zelf bevestigd terwijl ze de andere versterken.
Bovendien, laat ieder lid zijn eigen diensten aan de kerk aanbieden. Laat eenieder doen wat hij of zij kan. Geen enkele dominee, geen twintig dominees, geen ouderlingen, al waren het er honderd, geen diakenen, al waren er duizend van, zouden ooit alle bedieningen van de kerk kunnen volbrengen. God heeft apostelen, evangelisten, predikanten, leraren enzovoorts, gegeven om het brood des levens tot ons te brengen. Dat is het uitwendige voeden van de kudde.
Binnen de kerk moet het proces voortgaan van het opnemen en verwerken van de waarheid van God, van het ontvangen van en zich overgeven aan de Geest van God waardoor de kerk door zichzelf wordt opgebouwd, evenals door al de uitwendige invloeden die God bereid heeft voor haar versterking en vermeerdering.
4. Nu moet ik gaan afsluiten want de tijd is om. Slechts een paar zinnen over onze hechte verbondenheid als Kerk.
De Kerk van God moet één zijn, maar niet op één hoop geveegd. Ze moet door een levende verbondenheid één in Jezus Christus zijn. Mag ik ieder van u vragen of dit zo is? Hebt u het leven van God in u, geliefde broeder, geliefde zuster? Als dat zo is en als u voelt dat het hetzelfde leven is als in de andere leden, dan hebt u een eenheid van de meest onverwoestbare soort, een die nooit verbroken kan worden. Deze eenheid moet een groeiende eenheid zijn. We moeten steeds blijven groeien, zodat we elkaar beter kunnen liefhebben en steeds meer verdragen.
Ik bid vaak voor deze kerk, als ik bezorgd ben over het grote werk hier, dat er nooit iets mag komen dat ons qua geest en qua liefde voor elkaar uiteen zal drijven. Naar mijn mening is het een voortdurend wonder dat we al deze jaren in eenheid des Geestes door de band van de vrede samengebonden zijn. Zullen we echter in de jaren die nog komen met elkaar gaan ruzie zoeken? Zal er een wortel van bitterheid opschieten die ons in opschudding brengt? Ik zie er nu geen spoor of teken van, maar voordat het zich aandient, smeek ik u, om de jaren waarin we samengewerkt hebben, om de zegeningen die we hebben mogen ervaren, om de weldaden die God middels deze kerk aan duizenden zielen gedaan heeft: laten we dit kleed van Christus niet scheuren. Laten we niet iets doen, op wat voor manier dan ook, waardoor onze eenheid verstoord wordt. Maai– laten we zo blijven, ‘samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging.’
Ik ga misschien met een paar vrienden praten die een beetje boos op een broeder zijn. Ga het probleem meteen oplossen. Neem u voor dat u het, indien mogelijk, vanavond in orde brengt. Als u verschil van mening hebt, als er enige onverschilligheid onder u bestaat, begraaf dat dan voordat u aan deze tafel gaat. Kom nader tot Christus en kom dan nader tot elkaar. Moge onze Heere, wanneer Hij komt, ons allen één in Hem vinden! We vragen het, omwille van Zijn dierbare naam.
Amen.