Komt, want alle dingen zijn nu gereed. Lucas 14:17
Deze uitnodiging was het eerst gericht tot de Joden; maar zij schijnt mij toe zeer bijzonder geschikt te zijn voor ons. Het is later op de dag dan toen de Heere hier op aarde was, en bijgevolg is de tijd van het Avondmaal ook veel meer nabij gekomen. De schaduwen verlengen zich, de zon der tegenwoordige bedeling is op het punt van onder te gaan; haar dag is nu reeds bijna negentienhonderd jaren korter geworden sedert de Heere voor het eerst zijn dienstknechten ten tijde van het avondmaal uitzond. De volheid der tijden voor het bruiloftsmaal van het Lam moet weldra daar zijn, en daarom betaamt het ons meer dan ooit ernstig en ijverig te zijn in het brengen van de boodschap aan de genode gasten.
En indien men zelfs ten dage, toen onze Zaligmaker op de aarde was, zeggen kon, dat alle dingen gereed waren, dan mogen wij dit heden voorzeker met des te meer nadruk zeggen. Immers, toen Hij deze gelijkenis uitsprak, was de Heilige Geest nog niet uitgestort: maar thans is het Pinksterfeest voorbij, en de Geest van God blijft met ons om het Woord te vergezellen, het te bekleden met macht en onze zielen te zegenen, terwijl wij ons spijzigen met de waarheid. Zeer nadrukkelijk is het dus heden waar, dat alle dingen nu gereed zijn, en het Avondmaal wacht op de gasten.
Ik bid u, begint dan geen verontschuldigingen te maken, maar wilt ons bereidwillig volgen, als wij u nodigen te komen, met ons te gaan als wij u zoeken in te brengen, of tenminste gehoor te geven aan onze smekingen, als wij u met al het heilig geweld der liefde dwingen in te komen. Wij zullen gaarne van al deze drie toenemende wijzen van overreding gebruik maken bij u, zo gij u slechts er toe laat brengen om te komen, wijl “alle dingen nu gereed zijn.”
Er zijn in onze tekst duidelijk twee dingen op te merken, en deze staan in nauwe betrekking tot elkander. Een duidelijke uitnodiging – “Komt”, en daarna een krachtig argument – “want alle dingen zijn nu gereed.” Het argument is ontleend aan de goddelijke toebereiding der kostelijke spijzen van de koninklijke maaltijd. “Mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht: komt tot de bruiloft.” De bereidheid van alles aan Gods zijde is het argument waarom de mensen moeten komen om zijn genade deelachtig te worden; en dat is het punt, waarbij wij heden zullen stilstaan – het bereid zijn van het feestmaal der genade, waarom de mensen er terstond behoren te komen.
I. Wij zullen onze overdenking beginnen met het eerste punt, namelijk, DAT HET GODS GEWOONTE IS ALLE DINGEN GEREED TE HEBBEN, zowel voor zijn gasten als voor zijn schepselen. Nooit zult gij Hem voor iets te laat vinden. Als de gasten komen, dan is er geen drukte om de tafel in gereedheid te brengen en de spijzen toe te bereiden; neen, de Heere heeft over alles nagedacht, heeft in alles voorzien, en alle bijzonderheden geregeld. “Alle dingen zijn gereed.” Zo was het in de schepping. Hij heeft geen enkel grashalmpje op de aarde geschapen, vóórdat de grond en de atmosfeer er voor waren toebereid, en de vriendelijke zon geleerd had op het aardrijk neder te zien. Stelt u een plantengroei voor zonder zon, of zonder afwisseling van dag en nacht! Maar de lucht was vol van licht, het uitspansel droeg de wolken, en het droge land was te voorschijn gekomen uit de zee; en toen waren alle dingen gereed voor kruid, en plant, en boom. En evenmin heeft God een enkel levend wezen geschapen, geen vogel die vliegt in de lucht, geen vis, die in de zee zwemt, geen dier, dat zich beweegt op het land, vóórdat Hij hunne woonstede had bereid, en in de voor hem bestemde spijzen had voorzien; er was geen vee, voordat er weiden waren, waarin zij konden grazen; geen vogels, voordat er bomen waren voor hunne nesten; ja zelfs geen kruipend insect, vóórdat er het bestemde voedsel voor was aangewezen.
Geen schepsel had hongerig te wachten, terwijl het voedsel groeide; alle dingen waren gereed: eerst gereed tot plantengroei, en daarna voor het dierlijk leven. En toen God Adam gemaakt heeft als zijn laatste en edelste scheppingswerk, waren alle dingen voor hem gereed. De hof was aangelegd langs de oevers van stromende rivieren, en met allerlei soort van bomen beplant. De vruchten waren rijp om hem tot spijze te dienen; de bloemen bloeiden tot zijn verlustiging. Hij kwam in geen ongemeubileerd huis, maar trad een woning binnen, die zijn Vader liefelijk en aangenaam voor hem had gemaakt. De wereld was eerst in orde gebracht, eer de mens, die er over moest heersen, er in geplaatst werd. “Alle dingen zijn gereed” schijnt de Heere te zeggen, “ontspruit, o zaadzaaiend kruid”; en toen “Alle dingen zijn gereed, treed te voorschijn o reeën en hinden van het veld.”En daarna “Alle dingen zijn gereed, treed voor, o mens, geschapen naar mijn beeld!”
In latere tijden kunnen wij voorbeelden van dezelfde waarheden vinden in de wegen Gods met de mens. Eerst was de ark gebouwd en de verschillende dieren er in bijeengebracht met alle nodige voorraad van levensmiddelen voor de vreemde reis, die zij stonden te doen; en toen zeide de Heere tot Noach: “Ga gij, en uw gehele huis in de ark.” “Alle dingen zijn nu gereed, komt”, zo luidde zijn stem tot het verkoren achttal, toen zij in de ark gingen. Het was niet nodig langer te toeven; alle toebereidselen waren gemaakt, en daarom heeft God “achter hem toegesloten.” Alles was met stiptheid en nauwkeurigheid door de alleen wijze God gedaan. Op de eigen dag, dat iets nodig is, is het ook bereid. Neemt een andere gebeurtenis in de leidingen van Gods voorzienigheid, zoals bij voorbeeld Israëls afgaan naar Egypte. God had besloten, dat Jacob en zijn zaad voor een wijle in het land van Cham zouden wonen.
Met hoeveel wijsheid is die zaak door Hem voorbereid! Hij zond een man voor hen henen, namelijk Jozef, en Jozef was dáár op de troon, bekleed met macht om hen gedurende de hongersnood te spijzigen. Hij was er jaren te voren geweest, juist bij tijds om de voorraad van koren te verzamelen, gedurende de zeven jaren van overvloed, opdat zij gedurende de zeven jaren van hongersnood behoorlijk gevoed zouden kunnen worden. Ook het land Gosen was ter beschikking van Jozef, zodat de schapen en runderen van Israël in dit vette land weide konden vinden. Gods Israël zal niet naar Egypte gaan, vóórdat alle dingen gereed zijn; en wanneer alle dingen gereed zijn, zullen zij wederom uittrekken door een sterke hand en uitgestrekte arm. Zo was het ook, toen de stammen naar Kanaän trokken. God bracht hen niet in het beloofde land, voordat alle dingen gereed waren. Zij moesten wachten totdat de geschikte tijd gekomen was, want de Heere zeide: “De ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.”
Niet voordat de inwoners van het land de perken der genade te buiten gegaan waren en ter dood waren veroordeeld, worden de Israëlieten ten tonele gevoerd om het vonnis aan hen te voltrekken en hun opvolgers te zijn in het land. En toen de stammen aan de Jordaan kwamen, had God alles voor hen gereed gemaakt, want Hij had horzelen voor hen heen gezonden om het volk van voor hun aangezicht weg te drijven, en ook een pestilentie, want de verspieders zeiden: “Het is een land, dat zijne inwoners verteert.” De Heere God was voor hun aangezicht uitgegaan om hun strijd te strijden, eer zij er nog kwamen; en hun een plaats te bereiden, zodat zij, toen zij ingingen, woonden in huizen, die zij niet hadden gebouwd, en de vruchten plukten van de olijfbomen, die zij niet hadden geplant. Zij kwamen in een land, vloeiende van melk en honing, een land, dat uitstekend bebouwd was, niet in een woestijn, die slechts door zware, harde arbeid ontgonnen kon worden. Israël kwam in een landstreek, die als de hof des Heeren was, welks vruchten terstond genoten konden worden, want niet zodra waren zij de Jordaan overgetrokken, of zij aten reeds terstond van het oude koren. Gij ziet dus, dat “Alle dingen zijn nu gereed” een aloude bekendmaking is, die de Heere dikwijls heeft gedaan aan hen, die Hij verkoos te zegenen.
Het feit, dat in het grote Avondmaal van het Evangelie alle dingen nu gereed zijn, leert ons ten eerste, dat Gods gedachten het komen der mensen voorafgaan. “Komt, want alle dingen zijn gereed.” Niet “Indien gij komt, zullen alle dingen gereed zijn”, maar “zij zijn gereed, komt dus.” De genade komt het eerst, en op zijn best genomen volgen de mensen in haar voetstappen. Lang vóór wij ooit aan God gedacht hebben, heeft Hij gedacht aan ons; ja vóór dat wij nog het aanzijn hadden ontvangen, eer de tijd was, waren in het hart van de Eeuwige gedachten der liefde jegens hen, voor wie de tafel van zijn goedertierenheid thans bereid is. In zijn verheven gedachten had Hij reeds vanouds alles geregeld en beschikt, ja Hij heeft alles voor het Avondmaal, en alle de gasten die er aan zullen zitten, te voren gekend en verordineerd. Eer de aarde was geschapen, was alles reeds in zijn eeuwig verbond en raadsbesluit vastgesteld. Denk nooit, o zondaar, dat gij de liefde Gods voorbij kunt streven, zij is reeds aan het einde der loopbaan, voordat gij nog aan het begin zijt. God heeft voleindigd voordat gij hebt begonnen.
Zijn gedachten zijn de onze voor geweest, en dat zijn ook zijn daden, want Hij zegt niet: “Alle dingen zijn ontworpen en geregeld”, maar “Alle dingen zijn nu gereed.” Jezus, het grote zoenoffer, is geslacht; de fontein tot onze reiniging is gevuld met bloed; de Heilige Geest is gegeven, het Woord waardoor wij onderwezen worden, is in onze handen, en het licht, dat de gewijde bladzijden moet bestralen is ons beloofd door de Heilige Geest. Hetgeen ons beloofd is moet ons aanmoedigen om tot Christus te komen; maar hetgeen reeds geschonken is, moest een onweerstaanbare aantrekkingskracht voor ons hebben. Alle dingen zijn door de Heilige Drie-eenheid reeds voltooid, eer wij nog komen en om genade roepen; dit moest ons met een levende hoop bezielen als wij naderen tot de Heere. Kom, o zondaar, kom terstond: dit behoort u te bemoedigen, daar alles wat God te doen heeft ter uwer behoudenis, reeds gedaan is, eer er nog een enkele gedachte aan Hem in uw hart is opgekomen, en gij nog een voet verzet hebt om tot Hem te naderen.
Alle dingen zijn nu gereed. Kom! Dit bewijst ook hoe welkom zij zijn, die komen. Indien gij genodigd wordt een vriend te bezoeken, en gij aan zijn huis komende, de deur gesloten vindt, en na herhaalde malen geklopt te hebben niemand ziet verschijnen, omdat niemand thuis is, dan acht gij, dat er een vergissing, een misverstand moet wezen; of dat anders de uitnodiging niet oprecht gemeend was. Zelfs als uw gastheer de deur voor u opent en u binnenlaat, maar blijkbaar verlegen is, wijl geen maaltijd bereid is, en er geen schikkingen zijn getroffen om u des nachts te herbergen, dan zult gij dit spoedig bemerken, en als een verstandige man heengaan, want, indien gij welkom waart geweest, dan zou alles voor u in gereedheid zijn gebracht.
Maar als gij tot God komt, dan zijn alle dingen gereed om u te onthalen. De plaats der liefelijke rust en kalmte is u bereid. Alle dingen zijn gereed. Hoe vrij en gul wordt gij door Jehovah welkom geheten; hoe van harte begeert Hij, dat gij zult komen om aan de feestdis met Hem aan te zitten! Dit moge volstaan voor onze eerste opmerking, dat het des Heeren gewoonte is alles voor zijn gasten gereed te hebben.
II. In de tweede plaats merken wij op DAT DEZE BEREIDHEID EEN REDEN MOEST WEZEN VOOR ZIJN HEILIGEN, WAAROM ZIJ VOORTDUREND TOT HEM KOMEN en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd. O, kinderen Gods, ik zal de gelijkenis voor een ogenblik afzonderen van het onmiddellijk gebruik, dat de Heiland er van gemaakt heeft, ten einde haar u ten goede aan te wenden. Gij weet, geliefden, dat wanneerde Heere Jezus zijn volk ook uitnodigt tot Hem te komen en van zijn milddadigheid te genieten, alle dingen immer gereed zijn. Het was een schoon tafereel aan de zee van Tiberias, toen de Heere sprak tot hen, die de gehele nacht op het meer waren geweest, om te vissen, en tot hen zeide: “Komt herwaarts, houdt het middagmaal.” Zij waren gaarne bereid het middagmaal te houden, doch zij waren toen bezig het net met de grote vissen naar de oever te slepen.
Maar herinnert u, dat zij aan land gekomen zijnde, bevonden, dat het geen ijdele uitnodiging was, die zij ontvangen hadden, want er is geschreven: “zij zagen een kolenvuur liggen en vis daarop liggen, en brood.” Hoe de kolen daar kwamen, en de vis, en het brood, wordt ons door de Evangelist niet medegedeeld; maar onze Heere zou hen niet genodigd hebben het middagmaal te houden, indien hij niet in staat was geweest hen gul en gastvrij te onthalen. Er was het kolenvuur en de vis daarop, en het brood. Wanneer dus uw Heere en Meester u door zijn gezegende Geest roept om tot Hem te komen, dan kunt gij er u van verzekerd houden, dat alle dingen voor u gereed zijn om ze terstond te genieten. Gij behoeft niet stil te staan of te aarzelen, maar kunt zonder langer verwijl tot Hem naderen. Ik wens u te waarschuwen om toch niet te antwoorden: “Maar, Heere, ik gevoel mij nog niet bereid.” Dat is volkomen waar; maar dat is geen reden van verontschuldiging voor u om terug te blijven. Het is zijne bereidheid, waar het op aan komt, niet de uwe; en daar alle dingen gereed zijn, zo kom, of gij u bereid gevoelt of niet.
Ik heb gehoord van Christenen, die zeggen: “Ik gevoel mij niet in de rechte gemoedsstemming om te bidden.” Mijn broeder, bid, totdat gij wèl in de rechte stemming zijt. Er waren mensen, die zeiden: “Ik zal heden maar niet opgaan naar Gods huis, ik gevoel mij zo ongelukkig en terneer geslagen.” Wanneer hebt gij het meer nodig er heen te gaan dan juist in die ogenblikken, ten einde er vertroosting te vinden? “Maar”, zegt iemand, “gij zoudt toch niet willen, dat ik een loflied zing, wanneer ik zo bedrukt van hart ben?” O gewis wens ik dat! Ik zou wensen, dat gij u uit de diepte der zee, waar Gods baren en golven over u zijn heengegaan, naar boven zingt. David heeft dat zeer dikwijls gedaan. Hij begon een Psalm in de diepte, en langzamerhand verhief hij zich dan al hoger en hoger, totdat hij in ware zielsverrukking was, eer hij nog aan het einde van de Psalm gekomen was. Alle dingen zijn gereed bij uwe Heere, zo kom dan, of gij al of niet bereid zijt.
Merkt op de tijd wanneer deze waarheid hare macht over u moet doen gelden. Alle dingen zijn nu gereed, zo komt dan tot de voorraadschuur der goddelijke belofte. Bevindt gij u in een toestand van geestelijke armoede? Komt, en ontvangt hetgeen God voor u voorzien heeft, want alles is het uwe, en alle de zegeningen der eeuwige heuvelen behoren aan al het volk van God. Behoeft gij kracht? Daar is een belofte: Uwe kracht zal zijn als uwe dagen.” Zij is gereed, komt en ontvangt haar. Hebt gij behoefte aan vertroosting? Weet gij niet, dat alle dingen gereed zijn tot uwe vertroosting, dat twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is, dat God liege, u reeds zijn voorgezet. Komt dan, en neemt uwe vertroosting. Ja gedenkt, dat alles wat God beloofd heeft, toebehoort aan allen, die de belofte geloven, en dat gij dus te allen tijde moogt komen, hoe groot uw nood ook zij; en zo gij slechts geloof hebt, dan zult gij in uwe bijzondere behoefte op bijzondere wijze voorzien vinden.
Alle dingen zijn gereed, zo komt dan met heilig vertrouwen, en neemt hetgeen rijp genoeg is om te plukken, rijp genoeg voor u. Komt tot de troon der genade in het gebed, alle dingen zijn daar gereed. De troon der genade is besprenkeld met het dierbaar bloed van Christus. De voorhang is in tweeën gescheurd, en van tussen de cherubim straalt Jehova’s heerlijkheid met het zachtste licht. Laat ons daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der hemelse genade, omdat daar alle dingen voor de pleitende smekeling gereed zijn. Gij behoeft niets mede te brengen. Gij behoeft geen andere toebereidselen te maken dan de Heilige Geest u wil geven in de vorm van onuitsprekelijke zuchtingen. Kom, kind van God, niettegenstaande uwe zorgeloosheid en onverschilligheid, of wat anders het ook zij, waarover gij hebt te klagen, want, hoewel gij niet bereid zijt, de troon der genade is gereed; nader dan tot die troon, en vindt de genade, die gij nodig hebt. Indien wij heden sterke aandrang in ons bespeuren om gemeenschap te oefenen met Christus, welk een zegen is het dan niet, dat Christus altijd gereed is gemeenschap te oefenen met zijn volk: “Zie”, zegt Hij, “Ik sta aan de deur en ik klop.”
Wij denken, dat wij aan de deur staan en kloppen, maar dit is nauwelijks het geval. Wat ten opzichte van zijn volk méér waar is, is dat Jezus om gemeenschap vraagt met ons, en ons zegt, dat, zo wij de deur open doen – en dat is alles wat Hij van zijn volk vraagt – Hij in zal komen en avondmaal met ons zal houden en wij met Hem. Gesteld, er is geen avondmaal: Hij zal er in voorzien – Hij heeft alle dingen gereed. De Meester zegt: “Waar is de eetzaal?” Hij zegt niet: “Waar is het feestmaal?” Indien uw hart die eetzaal is, dan zal Hij wel in het avondmaal voorzien, en dan zult gij het avondmaal met Hem houden en Hij met u. Aan wiens deur heeft, volgens de Schriften, Christus geklopt? Het was aan de deur der gemeente te Laodicea, aan de deur van diezelfde gemeente, waarvan Hij gezegd heeft: “Omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, Ik zal u uit mijn mond spuwen.”
Daarom, gij arme Laodicesche gelovige, die u heden morgen hier bevindt, indien gij enige aandrang in u bespeurt om tot Christus te gaan, zo sta op, want alle dingen zijn gereed. Hij is gereed ons aan zijn hart te ontvangen. Hoe liefelijk moest dit ons niet dringen om in Jezus’ armen te vluchten. Ik geloof, dat diezelfde gedachte in ons op moest komen met betrekking tot onze dagelijkse plichten. Wij ontwaken in de morgen, maar weten niet juist, wat voor ons ligt, want Gods voorzienigheid heeft gedurig nieuwe openbaringen. Maar des morgens is het mij liefelijk te denken, dat alle dingen gereed zijn op de weg van de plicht, die door de dag heen gaat, en dat, zo ik uit wil gaan om God te dienen in mijn bediening, Hij een oor bereid heeft, waarin ik een goed woord kan spreken, en een hart, in welks voren ik met goed gevolg het goede zaad kan zaaien. Ziet, hoe de gehele voorzienigheid met haar machtige raderen samenwerkt met de dienstknecht van de levende God. Ga slechts voort, mijn broeder, in het betonen van ijver en vertrouwen op God, en gij zult bevinden, dat iedere voetstap van uw weg voor u bereid is.
Uw Meester heeft de weg betreden; Hij heeft de huizen aangewezen, waar gij u kunt verkwikken, en waar gij moet verblijven, totdat gij komt tot de hemelse stad zelf, en de heilige plaatsen, waar gij zijn gezegende naam eer zult toebrengen. Alle dingen zijn voor ons gereed om een nuttig leven in de dienst van onze Heere door te brengen. En zo wij behalve de arbeid van het leven ons ook nog gedrongen gevoelen om te streven naar een hogere mate van heiligheid; indien wij wensen op te wassen in genade, en de volle gestalte van een mens in Christus Jezus wensen te bereiken, dan zijn ook daartoe alle dingen voor ons gereed. Geen Christen kan een heilige begeerte hebben naar heiligheid, welke de Heere niet bereid is te vervullen. Gij, die als uw Meester begeert te zijn; gij, die een zelfopoffering wilt tonen, waardoor de kracht van zijn genade in u uitkomt, de Heilige Geest wacht om u te helpen; alle dingen zullen voor u medewerken, want alle dingen zijn gereed. Komt dan zonder vreze.
Eén dezer dagen zal het gebeuren, dat gij en ik òf zeer oud geworden zullen zijn, òf door ziekte zullen worden aangetast, en dan zullen wij op het ziekbed neerliggen, wachtend en uitziende naar de komst van onze Meester. Dan zal plotseling een bode van zijnentwege verschijnen, die tot ons zal komen met dit woord: “Alle dingen zijn gereed, komt tot het avondmaal”, en onze ogen sluitende op de aarde, zullen wij ze openen in de hemel en zien wat Hij gedaan heeft, die zo liefelijk zeide: “Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar ik ben.” O! het zal een heerlijk ogenblik zijn als de oproep tot ons komt: “Alle dingen zijn gereed, verlaat uw lemen huis, uw hofstede, uw koopmanschap, ja zelfs haar, die rust aan uw borst, want de bruiloft des Lams is gekomen, en gij moet u daar bevinden. Daarom, sta op, geliefde, en kom. De winter is voorbij; de zangtijd genaakt voor u, alle dingen zijn gereed, kom!” O hoe gaarne zou ik hier nog bij willen verwijlen, maar ik moet mij als losscheuren van dit onderwerp om tot het volgende punt te komen.
III. HET VOLKOMEN GEREED ZIJN VAN HET FEESTMAAL DER GODDELIJKE BARMHARTIGHEID, IS BLIJKBAAR ALS EEN KRACHTIG ARGUMENT BEDOELD VOOR DE ZONDAREN OM TERSTOND TE KOMEN. Het is dus tot de zondaar, dat ik thans spreken zal. Ziele, begeert gij het eeuwige leven? Is er binnen in u een hongeren en dorsten naar zulke dingen, die voldoening schenken aan uw gemoed en u voor eeuwig doen leven? Zo luister, terwijl de dienstknecht van uw Meester u de uitnodiging brengt. “Kom, want alle dingen zijn gereed”, – alle, niet sommige, maar alle. Er is niets, dat gij tussen uw verblijf alhier en uw komst in de hemel nodig kunt hebben, of het is gegeven in Jezus Christus, in zijn Persoon en in zijn werk. Alle dingen zijn gereed; het leven voor uw dood, vergeving voor uw zonden, reiniging voor uw onreinheid, bekleding voor uw naaktheid, vreugde voor uw smart, kracht voor uw zwakheid, ja, meer dan alles, wat gij ooit kunt behoeven, is weggelegd in de grenzeloze natuur en het werk van Christus.
Gij moet niet zeggen: “Ik kan niet komen, omdat ik dit niet heb, of dat niet bezit.” Zijt gij het dan, die de maaltijd moet bereiden? Moet gij iets in gereedheid brengen? Moet gij ook maar zo veel als het zout en het water voor de maaltijd verschaffen? Gij kent uw ware toestand niet of gij zoudt zo iets niet denken. De grote Heer des huizes heeft zelf voorzien in alles wat voor het avondmaal nodig is; gij hebt niets te doen dan te genieten van hetgeen Hij bereid heeft. Hebt gij gebrek? Zo komt en neemt hetgeen, waaraan gij gebrek hebt. Hoe groter uw nood, hoe groter de reden, waarom gij zoudt komen, waar alles, wat gij bij mogelijkheid kunt behoeven, u terstond gegeven zal worden. Indien gij zo arm zijt, dat gij hoegenaamd niets goeds in of aan u hebt; alle dingen zijn gereed. Wat wilt gij nog bijbrengen, als God toch reeds in alles voorzien heeft? Een overvloed van boosheid zou het zijn, indien de gedachte bij u opkwam, dat gij tot zijn “alle dingen” nog iets toe moest voegen.
Het zou een vermetel en een verwaand wedijveren zijn met de grote Koning in het voorzien van het benodigde, en dit zal Hij niet dulden. Alles wat gij behoeft – ik kan niet anders dan het herhalen – tussen de poorten der hel, waar gij u thans bevindt, en de poorten des hemels, waarheen de genade u brengen zal, zo gij gelooft, – dit alles is voorzien en bereid in Jezus Christus de Zaligmaker. En alle dingen zijn gereed; verwijlt bij dat woord. De ossen en de gemeste beesten zijn geslacht; en wat meer is, zij zijn gereed om genuttigd te worden. Het is reeds iets, wanneer de koning bevel geeft, om zo veel ossen voor zulk een maaltijd te slachten; maar dan is de maaltijd nog niet gereed. En als de slachtoffers onder de bijl gevallen zijn, en toebereid zijn voor het vuur, dan is er wel iets gedaan, maar zij zijn toch nog niet gereed. Het is wanneer het vlees rokend en dampend op de tafel staat, en alles, wat er bij benodigd is, ordelijk geschikt en toebereid is voor het feestmaal, dat alle dingen gereed zijn; en dat is thans het geval. Op dit zelfde ogenblik zult gij het feestmaal in de best mogelijke toestand vinden, het is nooit beter geweest, en het kan nooit beter worden dan het nu is.
Alle dingen zijn gereed in de juiste toestand, waarin gij ze nodig hebt, in juist zulk een toestand als het best is voor de vertroosting en de genieting van uw ziel. Alle dingen zijn gereed. Niets behoeft beter of smakelijker gemaakt te worden, alles is in de beste toestand, waarin de eeuwige liefde het kan brengen. Doch let op het woord “nu”, “Alle dingen zijn nu gereed”, – thans, op dit ogenblik. Bij feestmaaltijden wordt de goede huisvrouw dikwijls in verlegenheid gebracht, als de gasten laat komen. Het zou haar leed doen, als zij een half uur te vroeg kwamen, maar een half uur te laat bederft alles. En in welk een toestand van kwelling en onrust verkeert zij, wanneer alle dingen nu gereed zijn, terwijl haar vrienden toch nog uitblijven. Laat de spijzen nog voor een wijle op het vuur, en dan schijnen zij niet “nu gereed” te zijn, maar iets meer dan gereed, namelijk bedorven. Zo legt ook de grote Heere des huizes klem en nadruk hierop, dat alle dingen nu gereed zijn; zo kom dan terstond. Hij zegt niet, dat wanneer gij nog eens zeven jaren wilt toeven, alle dingen dan gereed zullen zijn.
God geve, dat gij lang te voren geen overreding meer nodig zult hebben, doordat gij aan het feestmaal reeds deel hebt genomen; maar wèl zegt Hij, dat zij nu gereed zijn. Thans, op dit ogenblik, nu uw hart zo zwaar, uw geest zo zorgeloos is, en uw gedachten zo afdwalen – thans zijn alle dingen gereed. Ofschoon gij nooit te voren aan deze dingen gedacht hebt, maar heden hier gekomen zijt terwijl daarbij uw eigen zaligheid volstrekt niet de drijfveer was, zijn toch thans alle dingen gereed. Ofschoon uw zonden zo talrijk zijn als de sterren aan de hemel, en uw ziel siddert onder het ontzettend voorgevoel van het komende oordeel, zijn nu toch “alle dingen gereed.” Na al uw verwerpingen van Christus, na de menigvuldige uitnodigingen, die aan u zijn verspild, nodig ik u toch om tot het avondmaal te komen. En indien alle dingen nu gereed zijn, zo is het argument dan ook, dat gij nu moet komen, terwijl zij nog gereed zijn.
Terwijl de Geest blijft verwijlen en nog twist met de mens; terwijl de poorten der genade nog wijd open staan, zodat “een iegelijk, die wil, kan komen”; terwijl het leven, en de gezondheid, en uw geestvermogens nog gespaard bleven, en de stem, die u nodigt te komen, nog gehoord wordt, zo kom nu, kom terstond – alle dingen zijn gereed – kom! Nu alle dingen gereed zijn, zal uitstel even onredelijk als slecht wezen. Merk op, dat alle dingen gereed waren voor de genodigden. Zij zijn niet gekomen, maar dit was niet wijl zij slechts een schijnuitnodiging hadden ontvangen. Het feit, dat alle dingen gereed waren, bewees, dat de uitnodiging, hoewel zij afgeslagen werd, oprecht gemeend was. Er zijn mensen, die willen, dat wij geen uitnodiging zullen geven dan aan hen, van wie wij geloven, dat zij komen zullen; dat wil zeggen, dat zij de leraar overtollig maken.
Waartoe dient het, dat hij een uitnodiging brengt aan hen, die reeds begonnen zijn te komen? Wij geloven integendeel, dat het onze plicht en ons voorrecht is de gehele massa van het mensdom te nodigen; zelfs ook hen, die niet willen komen. Indien wij wisten, dat zij niet willen komen, dan zou ons dit nog niet ontheffen van de plicht hen te nodigen, want de dienstknecht was uitgezonden om diegenen tot de bruiloft te roepen, die zich eenparig begonnen te verontschuldigen. Zij waren genodigd, dringend genodigd, en alle dingen waren gereed, ofschoon zij niet kwamen. O, waarde hoorders, indien gij niet tot Christus komt, dan zult gij omkomen, maar nooit zult gij kunnen zeggen, dat gij niet genodigd waart, en dat er niets voor u gereed was. Neen, daar staat het feestmaal bereid en opgedist, en gij zijt in alle oprechtheid genodigd te komen en er deel aan te nemen. God geve, dat gij terstond moogt komen.
IV. En nu kom ik tot mijn vierde en laatste punt. Moge God het zegenen tot vertroosting van zoekende zielen. DEZE TEKST TOONT HET OVERTOLLIGE AAN VAN HET SPREKEN OVER HET BEREID OF NIET BEREID ZIJN VAN DE ZONDAAR. Immers, indien de reden, waarom de zondaar komen moet, hierin bestaat, dat alle dingen gereed zijn, dan is het nutteloos te zeggen: “Maar ik ben niet gereed.” Het is duidelijk, dat alle bereidheid die van de zijde des mensen vereist wordt, gelegen is in de bereidwilligheid om te komen en de zegen te ontvangen, die God hem heeft toebeschikt. Er is niets anders nodig; indien de mensen willen komen, dan mogen zij komen, en dan zullen zij komen. Waar het de Heere behaagd heeft de wil om te buigen, zodat de begeerte van de mensen uitgaat naar Christus; waar het hart werkelijk hongert en dorst naar de gerechtigheid, daar is al de bereidheid, die nodig is.
Al de geschiktheid, die Hij eist, is, dat gij uw behoefte aan Hem gevoelt (en dat geeft Hij u) en dat gij, uw behoefte aan Hem gevoelende, gewillig zijt gekomen. Gewilligheid om te komen is alles. Gewilligheid om in Jezus te geloven, gewilligheid om op Hem te betrouwen, gewilligheid om Hem aan te nemen zoals Hij is, omdat gij u bewust zijt, dat Hij juist de Zaligmaker is, die gij behoeft – dit is alles. Er was, er kon geen andere bereidheid zijn bij hen, die arm, en blind, en kreupel, en verminkt waren, en toch tot het avondmaal kwamen. De tekst zegt niet: “Gij zijt gereed, kom dus”; dat is een wettische manier van het Evangelie voor te stellen; neen, de tekst zegt: “Alle dingen zijn gereed; het Evangelie is gereed, daarom moet gij komen.” Wat uwe gereedheid betreft: al de gereedheid, die bij mogelijkheid van u verlangd wordt, is de bereidheid, welke de Heilige Geest ons schenkt, de gewilligheid, namelijk, om tot Jezus te komen.
Merk nu op, dat de onbereidwilligheid van de genodigden voortkwam uit hun bezittingen en hun bekwaamheden. De een wilde niet komen, omdat hij een akker had gekocht. Welk een ontzaggelijke hoop werpt satan op tussen de ziel en de Zaligmaker! Van wereldse bezittingen en goede daden werpt hij tussen de zondaar en zijn Heere een aardwerk op van ontzettend grote afmetingen. Sommige mensen hebben veel te veel akkers om ooit tot Christus te komen; zij denken te veel aan de wereld om veel aan Hem te kunnen denken. Velen hebben te veel akkers van goede werken, waarin een oogst groeit, waarop zij zich verhovaardigen, en die hen doet gevoelen, dat zij voorname lieden zijn. Menigeen kan niet tot Christus komen voor alle dingen, omdat hij zelf al zo veel bezit. Anderen konden niet komen, omdat zij zoveel te doen hadden, en het zo heel goed konden doen – de een had vijf juk ossen gekocht, en moest heengaan om ze te beproeven. Hij was een krachtig man, die zeer bekwaam was in het ploegen. De reden, waarom hij niet komen kon, was, dat hij zo heel bekwaam was.
Duizenden worden teruggehouden van de genade door hetgeen zij hebben en hetgeen zij kunnen. Ledigheid is een betere voorbereiding voor een feestmaal, dan volheid. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat armoede en onbekwaamheid de ziel helpen om tot Christus te komen! Als iemand denkt rijk te wezen, dan zal hij niet tot de Zaligmaker komen. Als iemand zich inbeeldt, dat hij altijd nog wel in staat zal zijn zich te bekeren en te geloven, en alles wat nodig is zelf te kunnen doen, dan is het niet zeer waarschijnlijk, dat hij door een eenvoudig geloof op Christus betrouwt. Het is niet wat men niet heeft, maar wat men wèl heeft, waardoor menigeen verre van Christus wordt gehouden. Het zondige eigen ik is een duivel, maar het eigengerechtige eigen-ik is zeven duivelen.
De mens, die zich schuldig gevoelt, kan wel voor een wijle door zijn schuldbewustheid van Christus af worden gehouden; maar de eigengerechtige zal nooit komen; voordat de Heere zijn hoogmoed neergeworpen heeft, zal hij weigeren aan het feestmaal der vrije genade aan te zitten. Het bezit van gaven en bekwaamheden, van eer en rijkdom weerhoudt de mensen van tot de Verlosser te komen. Maar van de andere kant is het ook waar, dat iemands persoonlijke toestand hem niet ongeschikt maakt om tot Christus te komen; want de treurige staat van hen, die als gasten aanzaten, heeft hen niet van het avondmaal verwijderd gehouden. Sommigen waren arm, en zagen er ongetwijfeld ellendig en haveloos uit, zij bezaten geen penning. Hun klederen waren gescheurd of wellicht nog erger, zij waren vuil. Die mensen waren niet geschikt om naast deftige lieden aan te zitten, en zullen de tafel van die aanzienlijke man gewis niet tot eer hebben verstrekt. Maar zij, die uitgingen om hen te halen, hebben hun zakken niet onderzocht, noch op hun kleding acht geslagen. Zij hebben hen eenvoudig ingebracht.
Die lieden waren arm; maar de boden hadden bevel ontvangen om de armen in te brengen, en daarom hebben zij hen ingebracht. Hun armoede stond hun geschiktheid niet in de weg. O mijne vrienden, indien gij in letterlijke zin arm zijt, of in geestelijke zin, generlei soort van armoede kan u ongeschikt maken om Gods genade te ontvangen. Indien gij tot uw laatste penning gekomen zijt, ja, indien gij ook die reeds hebt uitgegeven, en indien gij alles hebt verpand, en over de oren in de schulden steekt, en denkt, dat u niets anders te wachten staat dan voor altijd in de gevangenis te versmachten, dan moogt gij, zo arm als gij zijt, toch tot Christus komen. En wederom anderen waren verminkt, en dezen hadden dus alles behalve een aangenaam voorkomen; een arm was afgehouwen, of een oog uitgestoken. Een ander had zijn neus verloren, en nog een ander een been. Zij waren op allerlei wijzen verminkt. Soms wenden wij het hoofd af, en zouden liever alles geven dan bedelaars aan te zien, die hun wonden tonen, en u met levendige kleuren schetsen, hoe zij verminkt werden.
Maar hoe mismaakt zij ook waren, toch werden zij ingebracht, en geen hunner werd afgewezen vanwege de afzichtelijke wonden, die hij in zijn lichaam droeg. Evenzo, arme ziel, hoesatan u ook gescheurd en gehouwen heeft, en in welke toestand hij u ook heeft gebracht, zodat gij u schaamt te leven, toch maakt dit u niet ongeschikt om te komen. Zoals gij zijt, moogt gij aan het feestmaal van zijn genade aanzitten. Zedelijke verminkingen worden spoedig hersteld, als Jezus de genezing onderneemt. Komt tot Hem, hoe droevig gij ook door de zonde ontsierd zijt. Er waren ook kreupelen, dat is, er waren mensen, die een been hadden verloren, of die een been hadden, dat hun de dienst weigerde. Dezen konden niet komen, of zij moesten een stok of kruk hebben om er naar het feestmaal mede heen te strompelen. Toch was ook dit geen reden, waarom zij niet welkom waren.
Ach! zo gij het moeilijk vindt te geloven dan is dit geen reden, waarom gij niet zoudt komen om de grote kwijtschelding van uw zonden te ontvangen, die Jezus Christus bereid is u te schenken. Verlamd door twijfel en wantrouwen, zo kom toch tot het Avondmaal, en zeg: “Heere, ik geloof, kom Gij mijn ongelovigheid te hulp.” Anderen waren blind, toen hun gezegd werd te komen, konden zij de weg niet zien; maar in zulk een geval was het de bode niet bevolen hun te zeggen, dat zij mochten komen, neen, dan moest hij hen inbrengen, en ook een blinde kan komen als hij geleid wordt. Alles wat zij behoefden, was gewilligheid om zich bij de hand in de rechte richting te laten leiden. Welaan! gij, die het Evangelie niet zo ten volle kunt verstaan, als gij wel zoudt wensen; gij die verlegen en in de war gebracht zijt, leg slechts uw hand in de hand van Jezus, en wees bereid u te laten leiden: wees bereid te geloven, wat gij niet kunt begrijpen, en met vertrouwen aan te nemen, wat gij met uw verstand nog niet kunt bevatten.
De blinden zullen om hun onwetendheid, hoe groot die ook zij, niet van Jezus afgehouden worden. En dan waren er ook mensen van de wegen en heggen. Ik denk, dat dit bedelaars en landlopers waren of wellicht mensen, die zich schuil hielden, waarschijnlijk dieven; maar toch waren zij genodigd, en ofschoon zij dieven en landlopers waren, heeft dit toch niet belet, dat zij kwamen en welkom werden geheten. Zij waren het uitschot van de maatschappij, geestelijk heidense lieden, om wie niemand gaf: maar, wat zij ook zijn mochten, zij móesten komen, omdat alle dingen gereed waren; komen in hun lompen, komen in hun vuilheid, komen verminkt, bedekt met zweren en wonden, komen met al hun onreinheid en afschuwelijkheid, want, dewijl alle dingen nu gereed waren, moesten zij ingebracht, of gedwongen worden in te komen. Eindelijk: ik denk, dat het juist datgene was, hetwelk in deze mensen het aanzien had van ongeschiktheid, dat hun een hulp is geweest. Het is een grote waarheid, dat hetgeen wij als ongeschiktheid beschouwen, dikwijls onze ware geschiktheid is.
Let op deze armen, die blinden en kreupelen. Sommigen van de genodigden wilden niet komen, omdat zij een akker of vijf juk ossen gekocht hadden; maar het is duidelijk, dat, toen de bode tot de arme, in lompen gehulde man ging en zeide: “Kom tot het avondmaal,” deze niet zeide, dat hij een akker of ossen gekocht had, want dat kon hij niet, daar hij geen penning bezat, zodat die verzoeking voor hem weggenomen was. Em wanneer een mens uitgenodigd wordt om tot Christus te komen, en hij antwoord: “Ik heb Hem niet nodig, ik heb mijn eigen gerechtigheid”, dan zal hij wegblijven.
Maar toen de Heere Jezus tot mij kwam, ben ik door die verzoeking niet gekweld geworden, want ik had geen gerechtigheid van mijzelf, en zou er geen hebben kunnen maken, al had ik het ook beproefd. Ik ken sommigen, die geen kleed der gerechtigheid samen kunnen flansen, al zouden zij daartoe ook al hunne lompen bij elkander doen, en dit is een grote hulp om de Heere Jezus te ontvangen. Hoe zalig is het om zodanige bewustheid van armoede der ziel te hebben, dat gij om hetgeen gij bezit nooit van Christus weg zult blijven. En sommigen konden niet komen, omdat zij een vrouw getrouwd hadden. Nu denk ik, dat die kreupelen en verminkten zulk een onooglijk voorkomen hadden, dat zij waarschijnlijk geen vrouw hebben kunnen krijgen. Welnu, dan waren zij ook niet in de verzoeking daarom weg te blijven. Zij waren te verminkt en wanstaltig, om iets aantrekkelijks te hebben voor hen, die naar schoonheid uitzagen, en zo was deze verzoeking voor hen dan ook uit de weg geruimd.
Maar aan het avondmaal van het Lam vonden zij een eeuwigdurend huwelijk, dat oneindig beter was. Aldus kan men aardse genoegens en genietingen verliezen, maar door dit verlies het heerlijkste gewin verkrijgen; want aldus worden wij gewillig gemaakt om ons te verenigen met Christus en inniger vertroosting en hoger genot te vinden. Die verlamming, welke het aanzien had van ongeschiktheid, bleek juist geschiktheid te zijn. Eén verontschuldiging luidde: “Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen om die te beproeven.” De kreupelen konden dat niet doen. Toen de bode de kreupele aansprak en tot hem zeide: “Kom”, kon deze niet antwoorden: “Ik ga vanavond met mijn nieuwe ossen ploegen.” Hij was nooit meer over de aardkluiten gegaan sedert hij zijn been had verloren, zodat hij zich hiermede niet kon verontschuldigen.
De blinde kon niet zeggen: “Ik heb een akker gekocht, en het is nodig, dat ik uitga, en hem bezie”; van alle begeerlijkheid der ogen was hij bevrijd, en in zo ver dus des te meer gereed om tot het Avondmaal geleid te worden. Als de ziel haar eigen zondigheid gevoelt, haar ellende en verloren toestand, dan denkt zij ongeschikt te zijn om tot Christus te komen; maar het is veeleer een hulp dan een belemmering, daar het haar belet om op iets anders dan op Christus te zien, alle verontschuldigingen te niet doet, en haar vrij maakt om de zaligheid uit genade aan te nemen. Doch hoe nu met hen, die van de wegen kwamen? Het komt mij voor, dat dezen reeds op weg waren, of ten minste buiten hun huis – indien zij een huis hadden. Indien zij zich daar bezig hielden met bedelen, dan waren zij ook des te meer bereid een uitnodiging aan te nemen en aan een maaltijd te komen, want het was juist naar spijs en drank, dat zij verlangden.
De mens, die buiten het huis van zijn eigen gerechtigheid is gekomen, is, al was hij ook de grootste zondaar, in een gunstiger positie dan hij, die zich op zijn ingebeelde eigen gerechtigheid verhovaardigt, en er is veel meer waarschijnlijkheid, dat hij tot Christus zal komen. En wat hun aangaat, die zich onder de heggen bevonden, deze hadden geen huizen, en bijgevolg zullen zij veel eerder geneigd zijn te komen en Gods huis te vullen. Zo lang iemand nog een dak boven zijn hoofd heeft – al is het ook het strodak van een bouwvallige stulp – zal hij niet onder een heg slapen.
O! als gij in zó grote benauwdheid verkeert, dat gij u gaarne onder een heg zou willen verbergen; als u niets overgebleven is dan een schrikkelijke verwachting van het oordeel; als gij u een verworpene en verstotene gevoelt voor Gods aangezicht, en gelijk Kaïn om moet dolen, dan zijt gij juist de mens, die tot Christus moet komen. Kom dan tevoorschijn van onder uw heg, want u zoek ik.
Al ging gij u ook verbergen, Gods Geest zal u ontdekken, en u, naar ik hoop en vertrouw, nog heden thuis brengen, om u te voeden en te laven met de liefde van God. Vertrouw op Jezus Christus, dat is alles wat van u gevraagd wordt. Doe het zoals gij zijt, met al uw ongeschiktheid en onbereidheid. Ontvang, neem aan wat God voor u bereid heeft, het dierbaar bloed om u te reinigen, een kleed der gerechtigheid om u te bedekken, eeuwige blijdschap om uw deel te zijn. Ontvang de genade Gods in Christus Jezus, o! ontvang haar thans. God neige uw hart daartoe, om Jezus Christus wil,
Amen.