O, dat Gij mij werkelijk zegende. 1 Kronieken 4:10 (Engelse vertaling)
We weten heel weinig over Jabez, behalve dat hij heerlijker was dan zijn broeders en dat hij Jabez genoemd werd omdat zijn moeder hem met smart haarde. Het gebeurt soms dat waar er in het begin het meeste verdriet is, er het meeste genoegen is in het vervolg. Zoals de woedende storm plaatsmaakt voor helder zonlicht, zo gaat de nacht van wenen vooraf aan de morgen van vreugde. Smart is de kwartiermaker; vreugde is de prins die hij binnenhaalt. Cowper zegt:
Het pad van smart, en dat alleen
Leidt naar de plaats waar smart onbekend is.
Veelal geldt dat we met tranen moeten zaaien voordat we met vreugde kunnen oogsten. Een groot deel van ons werk voor Christus heeft ons tranen gekost. Moeilijkheden en teleurstellingen prangden onze ziel. Toch bleken de ondernemingen die meer dan gemiddelde inspanning kostten vaak te behoren tot de meest prijzenswaardige die we ooit hebben uitgevoerd. Terwijl ons verdriet het gewenste nageslacht Benoni noemde, ‘zoon van mijn smart’, was ons geloof daarna in staat om het een naam van vreugde te geven. Benjamin, ‘de zoon van mijn rechterhand’.
U kunt een zegen verwachten in het dienen van God als het u gegeven wordt om te volharden onder vele teleurstellingen. Het schip is vaak lang onderweg naar huis vanwege de grote hoeveelheid lading. Verwacht dat de lading des te beter zal zijn als het de haven bereikt.
Heerlijker dan zijn broeders was het kind dat zijn moeder met smart baarde. Wat deze Jabez betreft, wiens doel zo welgekozen was, wiens roem zo ver klonk, wiens naam zo lang bekend is gebleven – hij was een man van gebed. De eer die hij genoot was de moeite niet waard geweest als deze niet vurig bevochten was en eerlijk verkregen. Zijn toewijding was de beslissende factor voor zijn verhoging.
De beste eerbewijzen zijn afkomstig van God, de prijs van de genade met de erkentenis van dienstbetoon. Toen Jakob de naam Israël kreeg, ontving hij zijn prinselijke waardigheid na een gedenkwaardige nacht van gebed. Zeker was dit voor hem veel eervoller dan wanneer hij die naam bij wijze van eervolle onderscheiding gekregen had van de een of andere aardse heerser. De beste eer is degene die een mens verkrijgt in gemeenschap met de Allerhoogste.
Jabez, zo wordt ons gezegd, was heerlijker dan zijn broeders. En vervolgens staat zijn gebed opgetekend, als om aan te duiden dat hij ook meer dan zijn broeders een man van gebed was. We kunnen lezen uit welke onderdelen zijn gebed bestond. Van begin tot eind is het heel bijzonder en leerzaam. We hebben slechts tijd om er één zinsnede uit te nemen, en terecht kan gezegd worden dat die ene zinsnede de rest omvat: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Ik prijs dit aan als een gebed voor onszelf, lieve broeders en zusters. Dit gebed zal altijd gepast zijn: een gebed om het christenleven mee te beginnen, een gebed om ermee te eindigen, een gebed dat nooit verkeerd gekozen is, niet in uw vreugde en niet in uw smart.
O, dat Gij, de God van Israël, de Verbondsgod, mij werkelijk zegende! De essentie van het gebed lijkt te liggen in dat woord ‘werkelijk’. Er zijn allerlei soorten van zegen. Sommige zegeningen hebben alleen maar de naam. Ze komen voor een moment aan onze wensen tegemoet, maar stellen onze verwachtingen blijvend teleur. Ze bekoren het oog, maar blijken smakeloos. Andere zijn enkel tijdelijke zegeningen; ze raken op terwijl ze gebruikt worden. Hoewel ze de zintuigen een poosje strelen, kunnen ze de hogere verlangens van de ziel niet bevredigen.
Maar, ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Ik weet dat de mens die God zegent, ook inderdaad gezegend zal zijn. De zaak die goed is in zichzelf wordt geschonken met de welwillendheid van de Gever en zal de ontvanger zo veel voorspoed bieden dat het met recht als een ‘rijke’ zegen mag worden bestempeld, want er is niets mee te vergelijken. Laat Gods genade hem brengen, laat Gods keuze hem bepalen, laat Gods gulheid hem bevestigen, en dan zal de gave werkelijk iets goddelijks zijn, iets dat past bij de lippen die de zegen uitspreken en iets dat zeker begeerd moet worden door iedereen die zoekt naar wezenlijke en blijvende eer. ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Denk er over door, en u zult inzien dat deze uitdrukking een diepe betekenis heeft.
We kunnen dit laten contrasteren met menselijke zegeningen: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Het is heerlijk om door onze ouders gezegend worden, en door achtenswaardige vrienden van wie de zegeningen uit het hart komen en worden ondersteund door hun gebed. Menig arm mens heeft voor zijn kinderen geen andere nalatenschap dan zijn zegen, maar de zegen van een eerlijke, heilige christenvader is een rijke schat voor zijn kinderen. Het verliezen van de zegen van onze ouders zou iets zijn om een leven lang te betreuren. Zo’n zegen willen we graag.
De zegen van onze geestelijke ouders is vertroostend. Hoewel we niet in priesterpolitiek geloven, hebben we graag een plaats in de gedachten van hen die het middel waren om ons tot Christus te brengen en van wier lippen we onderwezen werden in de dingen van God.
En hoe kostbaar is de zegen van de arme! Het verbaast me niet dat Job die koesterde als iets prachtigs. ‘Als een oor mij hoorde, dan zegende het mij’ (Job 29:11, Engelse vertaling.). Als u een weduwe en kinderen zonder vader hebt geholpen, en zij danken u met hun zegen, dan is dat geen geringe beloning.
Maar, lieve vrienden, uiteindelijk schiet alles wat ouders, familieleden en dankbare personen met hun zegen kunnen uitwerken zeer veel tekort bij dat waarnaar we verlangen. Heere, we willen de zegen van onze medeschepselen, de zegen die uit hun hart komt, maar, ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’, want U kunt zegenen met gezag. Hun zegen is misschien niet meer dan wat woorden, maar Uw zegen heeft gevolgen. Zij wensen vaak wat ze niet kunnen bewerkstelligen en verlangen ernaar te geven wat ze niet ter beschikking hebben, maar Uw wil is almachtig. U schiep de wereld met een enkel woord. O, dat zo’n almacht mij nu Uw zegen zou geven! Andere zegeningen kunnen ons een oppervlakkig geluk geven, maar in Uw gunst is het leven. Andere zegeningen zijn maar onbeduidend vergeleken met Uw zegen, want Uw zegen betekent het recht op ‘een onverderfelijke erfenis’ die niet verwelkt, op een ‘onbewegelijk koninkrijk.’
Terecht bad David op een andere plaats: ‘En laat het huis van Uw knecht in eeuwigheid gezegend worden met Uw zegen.’ Misschien liet Jabez op deze plaats de zegen van God contrasteren met de zegen van mensen. Mensen zullen u prijzen wanneer u slaagt in het leven. Ze zullen de man prijzen die succesvol is in zaken. Niets gedijt zo goed als succes. Niets heef zozeer de goedkeuring van het algemene publiek als iemands voorspoed.
Helaas! Ze wegen de daden van een mens niet in de weegschalen van het heiligdom, maar in heel andere schalen. U zult mensen om u heen vinden die u zullen prijzen als u voorspoedig bent, of die, zoals Jobs vertroosters, u zullen veroordelen als u tegenslag ondervindt.
Misschien bent u ingenomen met een deel van hun lof omdat u voelt dat u die verdient. Ze prijzen u om uw vaderlandsliefde; en inderdaad hebt u zich vaderlandslievend gedragen. Ze prijzen u om uw edelmoedigheid; en u weet dat u zich opofferend hebt gedragen. Goed, maar wat betekent het oordeel van mensen uiteindelijk? Bij een rechtszaak telt het oordeel van de officier van justitie of dat van de toeschouwers die in de zaal zitten nauwelijks. De aangeklaagde beseft dat maar één ding echt van belang is: het oordeel en het vonnis van de rechter. Dus wat we ook doen, het zal ons weinig baten hoe anderen ons prijzen of laken. Hun lofprijzingen doen er weinig toe. Maar, ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende’, dat U zou zeggen: ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht.’ Prijst U de zwakke dienst die mijn hart door Uw genade heeft verricht? Dan zult U mij werkelijk zegenen.
Mensen worden soms op een heel hinderlijke manier geprezen door vleierij. Er zijn altijd mensen die, zoals de vos in de fabel, de kaas hopen te krijgen door de kraai te prijzen. Ze hebben nooit zulke veren gezien en nie- mands stem is zo mooi als de uwe. Ze denken niet aan u, maar aan wat ze via u in handen kunnen krijgen. Het ras van de vleiers sterft nooit uit, hoewel degenen die gevleid worden zich gewoonlijk vleien met de gedachte dat dit wel zo is. Misschien doorzien ze het als anderen gevleid worden, maar worden ze zelf met lof overladen dan aanvaarden ze dat met een grote mate van zelfgenoegzaamheid. Ze vinden het misschien een beetje overdreven, maar uiteindelijk heel dicht bij de waarheid. We zijn niet erg geneigd om veel af te doen van de lof die anderen ons geven.
Toch, als we wijs waren zouden we hen die ons bekritiseren omhelzen terwijl we hen die ons prijzen altijd op een armlengte afstand zouden houden. Want zij die ons recht in het gezicht bekritiseren, kunnen er onmogelijk op uit zijn om via ons een voordeeltje te behalen. Maar zij die de loftrompet over ons steken, die daar voortdurend en luidruchtig mee bezig zijn, het is terecht als we ze wantrouwen, en we vergissen ons zelden als we denken dat hun lofprijzingen vanuit een ander motief voortkomen dan aan de buitenkant zichtbaar is.
Jongeman, bent u in een positie geplaatst waarin God u eert? Pas op voor vleiers. Of hebt u een grote erfenis in uw bezit gekregen? Hebt u overvloed? Waar honing is zijn altijd vliegen. Hoed u voor vleierij.
Jongedame, bent u knap om te zien? Er zullen mensen om u heen zijn die uw uiterlijk prijzen met bijbedoelingen, wellicht zelfs met ronduit verkeerde bedoelingen. Pas op voor vleiers. Blijf wat uit de buurt van allen die honing op hun tong hebben, want slangenvergif zit eronder. Denk aan Salo- mo’s waarschuwing: ‘Vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.’ Roep tot God: ‘Bevrijd mij van al deze ijdele pluimstrijkerij waar mijn ziel van walgt.’
Dan zult u des te vuriger tot Hem bidden: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Laat mij Uw zegen hebben, die nooit meer zegt dan hij meent, die nooit minder geeft dan hij belooft. Als u Jabez’ gebed opvat als contrasterend met de zegeningen die van mensen komen, dan ziet u er veel kracht in.
Maar we kunnen het ook in een ander licht zien en de zegen waarnaar Jabez hunkerde vergelijken met de zegeningen die tijdelijk en vergankelijk zijn. Er zijn veel gulle gaven die God ons genadig schenkt waarvoor we heel dankbaar horen te zijn, maar we moeten er niet te veel waarde aan hechten. We mogen ze dankbaar aanvaarden, als ze maar niet onze afgoden worden. Als we ze krijgen, hebben we het zeer nodig om te bidden: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende en deze minder belangrijke zegeningen tot werkelijke zegeningen maakte.’ Hebben we ze niet, dan moeten we des te hartstochtelijker bidden: ‘O, dat we rijk mogen zijn in het geloof, en als we niet met deze uiterlijke gunsten gezegend worden, laten we dan geestelijk gezegend mogen worden, dan zullen we werkelijk gezegend zijn.’
Laten we enkele van deze genadegaven bezien en er een paar woorden over zeggen.
Een van de eerste dingen waarnaar mensen verlangen is welvaart.De wens om welvarend te zijn is zo algemeen dat we bijna kunnen zeggen dat het een natuurlijk instinct is. Hoeveel mensen hebben niet gedacht dat als ze maar welvaart bezaten, ze dan werkelijk gezegend zouden zijn! Maar er zijn tienduizend bewijzen dat geluk niet bepaald wordt door de overvloed die een mens bezit. U kent daar zo veel voorbeelden van dat ik er geen hoef te noemen om aan te tonen dat rijkdommen geen werkelijke zegen zijn. Ze lijken er meer op dan dat ze het werkelijk zijn.
In dit verband is wel eens terecht opgemerkt dat we een mens benijden als we zien hoeveel hij heeft, maar dat we hem zouden beklagen als we zagen hoe weinig hij ervan geniet. Sommige van hen die in de meest gemakkelijke omstandigheden hebben geleefd, waren vanbinnen het meest onrustig. Zij die kregen wat hun hartje begeerde, raakten ontevreden omdat ze niet meer hadden.
Zo sterft de vrek te midden van zijn overvloed.
Hij tobt over z’n geld en zoekt nog steeds naar meer,
zit verdrietig te peinzen en meent dat hij arm is.
Voor wie het wil zien is niets duidelijker dan dat rijkdom niet het hoogste goed is dat zorgen verdrijft en bestendige vreugde schenkt. Heel vaak bedriegt welvaart de bezitter ervan. Zijn tafel staat vol lekkernijen, maar zijn eetlust is bedorven. Hij kan zo vaak vrijaf nemen als hij wil, maar vrije tijd trekt hem volstrekt niet meer.
Of hij is jong en rijk geworden dankzij een erfenis. Hij jaagt het plezier na totdat tijdverdrijf hem meer tegenstaat dan werken en verkwisting dan hard werken. U weet hoe rijkdom zichzelf vleugels maakt; hij vliegt weg, als een vogel die op een tak zat te slapen. In ziekte en wanhoop blijken deze ruime middelen, die ooit ‘neem het ervan’ leken te fluisteren, arme vertroosters. Bij het sterven maken ze de pijn van het afscheid vaak groter omdat er meer is om achter te laten, meer om te verliezen.
Als we welvarend zijn, mogen we terecht zeggen: ‘Geef mij meer dan alleen deze prullen; laat me nooit een god maken van het zilver en het goed, van de goederen en de bezittingen, de stukken grond en de investeringen die U mij in Uw voorzienigheid heeft gegeven. Deze aardse bezittingen betekenen mijn ondergang, tenzij ik Uw zegen erbij ontvang.’
En als u niet rijk bent, zeg dan: ‘Vader, U ontzegt me dit uitwendige en schijnbare goed. Verrijk me met Uw liefde, geef me het goud van Uw gunst, zegen mij werkelijk en schenk dan anderen wat U maar wilt. U zult mij mijn deel geven, mijn ziel zal Uw wil dagelijks verbeiden. Zegen mij werkelijk en ik zal tevreden zijn.’
Een andere vergankelijke zegen die het armzalige mensdom zeer begeert en vurig nastreeft is roem. In dit opzicht zouden we graag heerlijker zijn dan al onze broeders en onze concurrenten overtreffen. Wij allen verlangen er van nature naar om naam te maken en wat aandacht te krijgen, in ieder geval in de kring waarbinnen we ons bewegen, en zo mogelijk willen we die kring verbreden.
Maar hier, evenals bij rijkdom, is het volstrekt helder dat de hoogste roem niet een vergelijkbare mate van voldoening met zich meebrengt. Mensen die streven naar algemene bekendheid of eer beleven daaraan een zeker genoegen dat ze niet altijd bezitten als ze hun doel bereikt hebben. Sommige van de beroemdste mensen behoorden tot de meest ellendige van het menselijk geslacht.
Bent u geëerd en beroemd, aanvaard dat dan, maar laat tevens dit gebed opstijgen: ‘God, zegen mij werkelijk, want wat voor nut zou het hebben als mijn naam in duizend monden was wanneer U mij tegelijkertijd uit Uw mond zou spuwen? Wat heb ik eraan als mijn naam in marmer gebeiteld is, als hij niet geschreven stond in het boek des levens des Lams? Dit zijn slechts schijnbare zegeningen, holle zegeningen, misleidende zegeningen. Geef mij Uw zegen, dan zal de eer die van U komt mij werkelijk gezegend maken.’
Als u misschien altijd op de achtergrond geleefd hebt en nooit algemeen geprezen bent door uw medemensen, wees er dan tevreden mee om uw eigen leven te leiden en getrouw uw roeping te vervullen. Gebrek aan roem is niet de meest smartelijke ziekte. Het is erger om wel roem te bezitten, maar dan roem die te vergelijken is met de sneeuw die de grond ’s morgens wit maakt, maar die verdwijnt op het heetst van de dag. Wat heeft een dode eraan dat de mensen over hem spreken? Zoek de werkelijke zegen.
Er is nog een tijdelijke zegen waarnaar verstandige mensen met meer recht kunnen verlangen dan naar de andere twee: de zegen van gezondheid. Kunnen we haar ooit genoeg prijzen? Met zo’n weldaad spotten, is het toppunt van dwaasheid. Zelfs de meest verheven lofzang op de gezondheid is nog niet overdreven. Een gezond iemand heeft meer zegen ontvangen dan iemand met een ziekelijk lichaam, hoeveel landgoederen de laatste ook moge bezitten. Maar als ik gezond ben, als mijn spieren sterk zijn en ik nauwelijks lichamelijke klachten heb, maar iedere morgen kan opstaan en met veerkrachtige tred aan het werk gaan en ’s avonds in bed ploffen en de slaap van de gelukkigen slapen – o, laat me dan niet roemen in mijn kracht! In één moment kan hij me ontvallen. In maar een paar weken kan een sterke man in een geraamte veranderen. Tbc kan de kop opsteken, het gelaat kan een grauwe kleur krijgen, als een voorbode van de dood.
Laat geen enkel sterk mens roemen in zijn kracht! De Heere ‘heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans.’ En laten we nooit pochen op dit soort dingen.
U die in goede gezondheid bent, zeg: ‘Heere, zegen mij werkelijk. Geef mij een gezonde ziel. Genees mij van mijn geestelijke ziekten. Kom en reinig de melaatsheid die van nature in mijn hart is. Maak me gezond in de hemelse zin van het woord, dat ik niet word weggedaan met de onreinen, maar dat het me vergund zij om te staan in de vergadering van Uw heiligen. Laat mijn lichamelijke gezondheid me tot zegen zijn zodat ik die op een goede manier zal gebruiken, door de kracht die ik heb te besteden in Uw dienst en tot Uw eer. Anders zal ik, ook al ben ik gezegend met gezondheid, niet werkelijk gezegend zijn.’
Sommigen van u, lieve vrienden, bezitten de grote schat van gezondheid niet. Zware dagen en nachten zijn u toebedeeld. Uw beenderen zijn een almanak geworden waarin u de veranderingen in het weer noteert. Veel in u is in staat medelijden te wekken. Maar ik bid dat u de werkelijke zegen mag ontvangen, en ik weet wat dat is. Ik kan van harte meevoelen met een zuster die gisteren tegen me zei: ‘Ik was zo dicht bij God toen ik ziek was, zo vol verzekering en ik genoot zo veel vreugde in de Heere. Het spijt me te moeten zeggen dat ik dit nu kwijt ben, zodat ik bijna zou wensen weer ziek te zijn als mijn gemeenschap met God daardoor vernieuwd mocht worden.’
Ik heb vaak dankbaar teruggeblikt naar mijn ziekenkamer. Ik weet zeker dat ik nergens half zo veel in genade gegroeid ben als op het pijnlijke ziekbed. Zo hoort het niet te zijn. De verheugende genadegaven die we ontvangen behoren heel vruchtbaar te zijn voor onze geest, maar niet zelden zijn onze smarten heilzamer dan onze vreugden. Voor sommigen van ons is het snoeimes het best. Nu, wat u uiteindelijk aan zwakheid, aan matheid, aan pijn en aan angst te lijden hebt, moge dat zozeer samengaan met de goddelijke genade dat deze lichte verdrukking een zeer uitnemend en eeuwig gewicht der heerlijkheid uitwerkt. Dan zult u werkelijk gezegend zijn.
Ik zal bij nog slechts één tijdelijke zegen stilstaan die heel kostbaar is; ik bedoel de zegen van een thuis.Ik denk niet dat deze zegen overwaardeer- baar of te zeer te prijzen is. Wat een zegen is het om een haard te bezitten en de geliefde verwanten die zich vergaderen rondom het woord thuis:vrouw, kinderen, vader, broeder, zuster!
In geen enkele taal zijn er melodieuzere liederen dan die gewijd zijn aan de moeder. We horen veel over het Duitse vaderland – we houden van die term. Maar dan gaat het om het woord ‘vader’. Het ‘land’ betekent niets, ‘vader’ is de sleutel van de muziek.
Velen van ons zijn, naar ik hoop, met veel van dit soort relaties gezegend. Laten we er niet tevreden mee zijn om onze ziel te troosten met banden die binnen afzienbare tijd moeten worden verbroken.
Ik dank U, mijn God, voor mijn aardse vader, maar o, wees Zelf mijn Vader en dan zal ik werkelijk gezegend zijn. Ik dank U, mijn God, voor de moederliefde, maar troost mijn ziel als één die een moeder troost, dan zal ik werkelijk gezegend zijn. Ik dank U, Zaligmaker, voor de huwelijksband, maar wees Zelf de bruidegom van mijn ziel. Ik dank u voor de broederband, maar wees Zelf mijn broeder geboren voor de benauwdheid, been van mijn been en vlees van mijn vlees. Het thuis dat U mij gegeven hebt prijs ik, en ik dank U ervoor. Maar ik zou graag voor eeuwig in het huis des Heeren wonen en een kind zijn dat, waar mijn voeten ook heengaan, nooit wegdwaalt van het huis mijns Vaders met zijn vele woningen.
Zo kunt u werkelijk gezegend zijn. Als u niet staat onder de vaderlijke zorg van de Almachtige, is zelfs de zegen van een thuis met al zijn aangename, vertrouwelijke vertroostingen niet zo rijk als de zegen die Jabez voor zichzelf vroeg.
Maar spreek ik nu tegen iemand die geen thuis meer heeft? Ik weet dat sommigen van u graven kennen waarin delen van uw hart liggen, en wat is overgebleven is een groot aantal bloedende wonden. Dan zegene de Heere u werkelijk! Weduwe, uw Maker is uw Man. U die geen vader hebt. Hij heeft gezegd: ‘Ik zal u geen wezen laten, Ik kom weer tot u.’ O, als u merkt dat alle gebrek aan relaties door Hemzelf wordt goedgemaakt, dan zult u werkelijk gezegend zijn!
Ik heb misschien te veel tijd genomen om deze tijdelijke zegeningen te noemen, dus laat me de tekst in een ander licht plaatsen. Ik hoop dat we menselijke en tijdelijke zegeningen hebben ontvangen om ons hart met blijdschap te vervullen, maar niet om ons hart te besmetten met wereldsgezindheid of om onze aandacht af te leiden van dingen die verband houden met ons eeuwig welzijn.
Laten we in de derde plaats spreken over denkbeeldige zegeningen.Die zijn er in deze wereld, en moge de Heere ons ervoor behoeden. ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende.’ Neem de farizeeër. Hij stond in het huis van de Heere en dacht dat hij de zegen van de Heere had, en dat maakte hem heel vrijpostig, zodat hij in vleierige zelfgenoegzaamheid zei: ‘God, ik dank U dat ik niet ben als andere mensen’, enzovoort. Hij had de zegen, en hij dacht dat hij die verdiend had ook. Hij had twee keer per week gevast, betaalde tienden van alles wat hij bezat; zelfs over de dille en de komijn. Hij had het gevoel dat hij alles gedaan had. Hij had de zegen van een stil of een slapend geweten. Hij was een goed, prettig mens. Hij was een voorbeeld voor de gemeente. Het was jammer dat niet iedereen leefde zoals hij. Deed iedereen dat, dan was er geen politie meer nodig. Pilatus had zijn wachters kunnen ontslaan en Herodes zijn soldaten. Hij was een van de beste mensen die ooit op aarde hebben rondgelopen. Een sieraad voor de stad waarin hij leefde!
Maar helaas, hij was niet werkelijk gezegend. Het was zijn eigen overweldigende zelfgenoegzaamheid. Hij was een windbuil, niet meer dan dat, en de zegen die hij zich inbeeldde had hij nooit ontvangen. De arme tollenaar, die volgens hem vervloekt was, ging meer gerechtvaardigd naar huis dan hij. De zegen was bij een ander terechtgekomen dan hij dacht.
O, laten wij allen de ernst van deze bestraffing voelen en bidden: ‘Grote God, behoed ons ervoor om onszelf een gerechtigheid toe te rekenen die we niet bezitten. Geef dat we onszelf niet in onze eigen klederen wikkelen en vervolgens denken dat we het bruiloftskleed hebben aangedaan. Zegen mij werkelijk. Laat mij de ware rechtvaardigheid hebben. Laat mij de echte waarde bezitten die U kunt aanvaarden, ja die is uit het geloof in Jezus Christus.’
Een andere vorm van deze ingebeelde zegen is te vinden in mensen die de gedachte dat ze zelf rechtvaardig zijn verfoeien. Hun zelfbedrog ligt hier echter dichtbij. Ik hoor hen zingen:
Ik geloof, ik zal geloven
Dat Jezus voor mij stierf.
En aan Zijn kruis vergoot Hij Zijn bloed
Om mij van de zonde te bevrijden.
U gelooft het, zegt u. Goed, maar hoe weet u dat? Op grond waarvan bent u hier zo zeker van? Wie heeft het u verteld? ‘O, ik geloof het.’ Ja, maar we moeten weten wat we geloven. Heeft u enig duidelijk bewijs van een bijzonder aandeel in het bloed van Jezus? Kunt u een geestelijke reden geven voor het geloof dat Christus u van de zonde bevrijd heeft ?
Ik ben bang dat sommigen een hoop bezitten die geen enkele grond bezit, als een anker zonder houvast: niets om aan te grijpen, niets om uw hand op te leggen. Ze zeggen dat ze gered zijn en ze houden eraan vast. Ze denken dat het slecht is om eraan te twijfelen, maar toch hebben zij niets om hun vertrouwen op te funderen. Toen de zonen van Kehath de ark droegen en die met hun handen aanraakten, deden ze het goede; toen Uzza hem aanraakte, stierf hij. Sommigen zijn er gereed voor om volledige verzekering te ontvangen; voor anderen betekent het de dood om er zelfs maar over te praten. Volledige verzekering is redelijk; ze is gebaseerd op een solide fundament. Aanmatiging gaat ervan uit dat het wel goed zit en verklaart met een schaamteloos gezicht dat ze bezit waarop ze helemaal geen recht heeft. Hoed u ervoor, zo bid ik, om te veronderstellen dat u gered bent.
Als u met uw hart op Jezus vertrouwt, dan bent u zalig, maar als u alleen zegt ‘Ik vertrouw op Jezus’, dan maakt dat u niet zalig. Als uw hart vernieuwd is, als u de dingen haat die u eens liefhad en de dingen liefhebt die u eens haatte, als u zich werkelijk bekeerd hebt, als er een grondige verandering van gezindheid in u is, als u wedergeboren bent, dan hebt u reden om zich te verheugen.
Maar als er geen wezenlijke verandering is, geen innerlijke godzaligheid, als er geen liefde tot God is, geen gebed, geen werk van de Heilige Geest, dan is uw bewering ‘Ik ben gered’ alleen van uzelf afkomstig. Ze kan u bedriegen, maar ze zal u niet verlossen. Ons gebed hoort te zijn: ‘O, dat U me werkelijk zegende, met waar geloof, ware verlossing, met het vertrouwen in Jezus dat het wezen van het geloof is, niet met het zelfbedrog dat leidt tot lichtgelovigheid.’ God behoede ons voor ingebeelde zegeningen!
Ik heb mensen ontmoet die zeiden: ‘lk geloof dat ik gered ben omdat ik dat gedroomd heb’, of: ‘Omdat ik een Bijbeltekst kreeg die paste bij mijn toestand.’ ‘Die en die beste man zei dat en dat in zijn preek’, of: ‘Omdat ik moest huilen en opgetogen was en me nooit eerder zo voelde.’
Ja, maar niets doorstaat de test behalve dit: ‘Zweert u het vertrouwen af in alles behalve het volbrachte werk van Jezus, en komt u tot Christus om in Hem met God verzoend te worden?’ Zo niet, dan zijn uw dromen, visioenen en inbeeldingen slechts dromen, visioenen en inbeeldingen en zullen ze u niet helpen als u hen het meest nodig hebt. Bid de Heere om u werkelijk te zegenen, want aan dat soort onvervalste waarachtigheid in heel uw handel en wandel bestaat een groot gebrek.
Te veel mensen hebben naar ik vrees deze waarschuwing nodig; zelfs zij die gered zijn, gered voor tijd en eeuwigheid. Te veel mensen hebben een goede reden om dit gebed te bidden, dat ze onderscheid mogen leren maken tussen dingen die ze als geestelijke zegeningen beschouwen en andere die het werkelijk zijn.
Laat me u uitleggen wat ik bedoel. Is het zonder enige twijfel een zegen om het antwoord op uw gebed te krijgen dat u zelf in gedachten hebt? Ik vind het altijd fijn om mijn ernstigste gebeden te besluiten met: ‘Niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ Niet alleen behoor ik dat te doen, maar ik doe het ook graag, want anders zou ik kunnen vragen om iets dat gevaarlijk voor me zou zijn. God zou het me in Zijn toorn kunnen geven, zodat ik weinig vreugde aan de gift beleefde, maar meer verdriet, vanwege de smart die deze mij bezorgde. U herinnert zich hoe Israël in de woestijn om vlees vroeg, en God gaf hun kwakkelen, maar terwijl het vlees nog in hun mond was, kwam Gods toorn op hen. Vraag om vlees als u dat wilt, maar voeg altijd dit toe: ‘Heere, als dit geen echte zegen is, geef hem me dan niet.’ ‘Zegen mij werkelijk.’
Het is niet fijn om te doen, maar toch wil ik het verhaal vertellen van de goede vrouw wier zoon ziek was, doodziek. Ze vroeg haar predikant, een puritein, om voor zijn leven te bidden. Hij bad heel ernstig, maar voegde eraan toe: ‘Als het Uw wil is, red dan dit kind.’ De vrouw zei: ‘Ik kan dat niet aanhoren. U moet bidden dat het kind zal leven. Gebruik geen mitsen en maren.’ ‘Vrouw’, zei de predikant, ‘misschien leeft u zo lang dat u de dag zult berouwen dat u uw wil tegenover die van God stelde.’
Twintig jaar later werd ze weggedragen omdat ze flauwviel toen die zoon als misdadiger ter dood werd gebracht. Hoewel ze lang genoeg geleefd had om haar zoon te zien opgroeien, was het oneindig beter voor haar geweest als het kind gestorven was en oneindig verstandiger als ze het aan Gods goede wil had overgelaten.
Wees er niet zomaar zeker van dat wat u als een antwoord op het gebed beschouwt een bewijs van goddelijke liefde is. Ondanks dit soort verhoringen zou u veel reden kunnen hebben om de Heere te zoeken en te zeggen: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’
Dus grote opwinding en een levendige gemoedsgesteldheid, zelfs als er sprake is van godsdienstige vreugde, zijn niet altijd een zegen. We verblijden ons erover, en soms als we hier gebedsbijeenkomsten hadden, dan brandde het vuur en gloeide onze ziel! Dan konden we zingen:
Mijn ziel zou graag in zo’n gemoedsgesteldheid blijven en zo tot in eeuwigheid, eeuwig gelukkig blijven zingen.
Voor zover dat een zegen was, zijn we er dankbaar voor. Maar ik zou zulke perioden niet de belangrijkste plaats willen geven, alsof mijn genietingen het belangrijkste teken van Gods gunst of van Zijn zegen waren. Misschien zou het een grotere zegen voor me zijn om gebroken van geest te zijn en laag voor de Heere neergebogen te zijn.
Als u om de hoogste vreugde vraagt en bidt om met Christus op de berg te zijn, onthoud dan dat het evenzeer een zegen kan zijn, ja een werkelijke zegen, om in de vallei der verootmoediging gebracht te worden, om in de laagte gebracht te worden, zodat u in angst moet uitroepen: ‘Heere, red mij want ik verga!’
Als het Hem vandaag behaagt
om ons te zegenen met het gevoel van vergeving,
dan kan Hij ons morgen verontrusten,
ons de innerlijke plaag laten voelen.
Dit alles om ons ziek van onszelf te maken,
en vol liefde tot Hem.
Deze verschillende ervaringen zouden werkelijke zegeningen voor ons kunnen zijn als we wanneer we ons altijd verheugd zouden hebben, als Moab zouden zijn geweest, als we stilgelegen zouden hebben op onze heffe en niet van vat in vat geledigd zouden zijn (Jeremia48:11). Het gaat slecht met hen die geen veranderingen kennen. Zij vrezen God niet.
Lieve vrienden, hebben we soms de mensen niet benijd die altijd kalm en onverstoord zijn en wier gemoedsrust nooit verstoord wordt? Sommige christenen genieten een nastrevenswaardige gemoedsrust. Het is heerlijk om die kalme rust, die ongeschokte verzekering die afkomstig is van Gods Geest, te bezitten. Maar ik ben er niet zeker van of we eenieder moeten benijden wiens levensloop rustiger of minder stormachtig is dan de onze. Er bestaat het gevaar om ‘vrede, vrede’ te zeggen waar er geen vrede is, en er bestaat een kalmte die voortkomt uit harteloosheid.
Er zijn dwazen die hun eigen ziel bedriegen. Ze hebben geen twijfel, zeggen ze, maar dat is omdat ze weinig aan zelfonderzoek doen. Ze hebben geen zorgen, omdat ze niet veel bezigheden hebben om die op te wekken. Of misschien hebben ze geen pijn omdat ze geen leven bezitten. Het is beter om kreupel en verminkt naar de hemel te gaan dan vol vertrouwen naar de hel te marcheren. ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ ‘Mijn God, ik zal niemand zijn genadegaven benijden, nog veel minder zijn innerlijke gesteldheid of zijn uiterlijke omstandigheden, als U me maar werkelijk zegent. Ik wil niet getroost zijn tenzij U mij troost, noch vrede hebben tenzij Christus mijn vrede is, noch rust dan de rust die voortkomt uit de zoete geur van het offer van Christus. Christus moet alles in allen zijn en niets zal mij iets waard zijn dan Hij alleen.’
O, mochten we altijd beseffen dat we niet moeten oordelen over de manier waarop we zegen ontvangen, maar dat we het aan God zouden overlaten om ons te geven wat we zouden willen hebben: niet de ingebeelde zegen, de oppervlakkige en de ogenschijnlijke zegen, maar de werkelijke zegen!
Ook met betrekking tot ons werk en onze dienst zou ons gebed denk ik altijd moeten zijn: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’ Het is triest om te zien dat het werk van sommige goede personen -ook al is het niet aan ons om hen te oordelen- zo aanmatigend, zo onwaarachtig is. Het is werkelijk schokkend om eraan te denken hoe sommige mensen doen alsof ze in twee of drie avonden een kerk kunnen bouwen. Ze zullen in de krant melden dat er drieënveertig personen van zonden overtuigd waren en zesenveertig gerechtvaardigd en, soms, achtendertig geheiligd.
Ik weet niet wat ze naast hun wonderbaarlijke statistieken hebben om te tonen wat er bereikt is. Ik heb grote groepen mensen gezien die snel bijeen waren gebracht en velen werden plotseling aan de kerk toegevoegd. En wat is er van hen geworden? Waar zijn die kerken nu? De droogste woestijnen in het christendom zijn de plaatsen die werden bevrucht door de exclusieve bemesting van sommige opwekkingspredikers. De hele kerk leek al haar kracht besteed te hebben aan één inspanning om een bepaald doel te bereiken, en het eindigde met helemaal niets. Ze bouwden hun houten huis en maakten een dak van stro en een spits van stoppelen die tot in de hemel leek te reiken – en er viel één vonk en alles ging in rook op. En degene die daarna kwam om te bouwen, de opvolger van de grote bouwer, moest eerst de as verwijderen voordat hij iets goeds kon doen.
Het gebed van ieder die God dient zou moeten zijn: ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende.’ Zwoeg verder, zwoeg verder. Als ik maar één bouwseltje in mijn leven neerzet en niets meer, dat is dat, als het gemaakt is van goud, zilver of kostelijk gesteente, voor één mens een hele prestatie. Met zulk kostbaar materiaal is het al een eer om alleen een klein, onopvallend hoekje te bouwen. Er zal niet veel over gepraat worden, maar het zal standhouden. Dat is het punt: het zal standhouden. ‘Bevestig Gij het werk onzer handen over ons; ja, het werk onzer handen, bevestig dat.’
Als we geen bouwers zijn in een gefundeerde kerk, dan heeft het weinig zin om het zelfs maar te proberen. Wat God fundeert houdt stand, maar wat mensen bouwen zonder Zijn fundering mislukt zeker. ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’
Zondagsschoolonderwijzer, laat dit uw gebed zijn. Traktatenverspreider, straatprediker, wat u ook bent, lieve broeder of zuster, welke dienst u ook verricht, vraag de Heere dat u niet een van die pleisteraars zult zijn die namaakspul gebruiken dat niet meer dan wat vrieskou en zwaar weer nodig heeft om te verkruimelen. Als u geen kathedraal kunt neerzetten, dat u dan toch in ieder geval moge werken aan een deel van de wonderlijke tempel die God bouwt voor de eeuwigheid, die de sterren in schoonheid zal overtreffen.
Voor ik deze preek beëindig, moet ik nog één ding noemen. De zegeningen van Gods genade zijn werkelijke zegeningen,waarnaar we met gepaste ernst behoren te zoeken. Aan de volgende kenmerken zult u ze herkennen: Werkelijke zegeningen zijn zegeningen die uit de doorboorde hand komen, zegeningen die van het bebloede kruishout komen, die stromen uit de doorstoken zijde van de Zaligmaker: uw vergeving, uw aanneming, uw geestelijke leven, het brood dat waarlijk spijs is, het bloed dat waarlijk drank is, uw vereniging met Christus en alles wat daaruit voortvloeit. Dat zijn werkelijke zegeningen.
Iedere zegen die het gevolg is van het werk van de Geest in uw ziel is een werkelijke zegen. Ook al vernedert hij u, ook al ontbloot hij u, ook al doodt hij u, het is een werkelijke zegen. Ook al gaat de eg keer op keer over uw ziel en raakte de diepe ploeg u recht in het hart, ook al bent u verlamd en gewond en bijna dood – als de Geest van God het doet, is het een werkelijke zegen. Als Hij u overtuigt van zonde, van gerechtigheid en van oordeel, dan is dat een werkelijke zegen, ook al bent u nooit eerder tot Christus gebracht. Aanvaard alles wat Hij doet. Koester er geen twijfels over, maar bid dat Hij Zijn gezegende werkingen in uw ziel mag voortzetten.
Wat u ook tot God leidt, het is op diezelfde manier een werkelijke zegen. Er kan een muur van goud tussen u en God staan. Gezondheid zal u niet tot Hem brengen. Zelfs de kracht en het merg van uw beenderen kunnen u op een afstand van uw God houden. Maar alles wat u dichter naar Hem toetrekt, is een werkelijke zegen. Wat geeft het als het een kruis is dat u opheft? Als het u opheft tot God zal het een werkelijke zegen zijn. Alles wat de tijd overstijgt, met een voorbereiding voor de toekomende wereld, alles wat we over de rivier kunnen dragen – de heilige vreugde die zal opbloeien in de velden voorbij de zich verheffende stroom, de zuivere, onbewolkte liefde van de broederschap die voor eeuwig de atmosfeer van de waarheid zal zijn-, alles wat heen wijst naar de eeuwigheid, is een werkelijke zegen. En alles wat me helpt God te verheerlijken is een werkelijke zegen.
Als ik ziek ben en dat me helpt om Hem te prijzen, dan is dat een werkelijke zegen. Als ik arm ben en ik Hem beter kan dienen in armoede dan in overvloed, dan is dat een werkelijke zegen. Als ik veracht word, dan zal ik me in die dag verheugen en opspringen van vreugde, want als het om Christus’ wil is, is het een werkelijke zegen. Ja, mijn geloof schudt de sluier af, rukt het masker van het schone voorhoofd van de zegen af en acht het enkel vreugde om in menigerlei verzoekingen te vallen om Jezus’ wil en om de vergelding des loons die Hij beloofd heeft. ‘O, dat we werkelijk gezegend mogen worden!’
Wel, ik zend u heen met de volgende drie woorden. Zoek.Zie of de zegeningen werkelijke zegeningen zijn en wees niet gerust tenzij u weet dat ze van God zijn, tekenen van Zijn genade en onderpanden van Zijn zaligmakende bedoeling.
Weeg –dat is het tweede woord. Wat u ook hebt, leg het in de weegschaal en verzeker u ervan of het een werkelijke zegen is, of het u de genade verschaft om overvloedig te zijn in de liefde en in alle goed woord en werk.
En in de derde plaats: bid.Bid, en wel zo dat het volgende gebed zich mag vermengen met al uw gebeden: dat wat God u ook geeft of onthoudt werkelijk gezegend moge zijn. Beleeft u een vreugdevolle periode? O, dat Christus uw vreugde moge matigen en moge verhoeden dat de aardse zegen u vergiftigt en u ervan afleidt om dicht bij Hem te wandelen! Bid in de nacht van smart dat Hij u werkelijk zal zegenen, dat niet de alsem u zal vergiftigen en u dronken maken, dat uw beproevingen u hard van Hem zullen doen denken. Bid om de zegen.
Als u die hebt, bent u overweldigend rijk, en als u hem mist, bent u arm en ellendig, ook al staan uw voorraadkasten vol. ‘Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken!’ Maar, ‘O, dat Gij mij werkelijk zegende!’
Amen.