Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Mattheüs 27:46
Deze godverlatenheid was verschrikkelijk, want wie kan volledig beschrijven wat het betekent om door God verlaten te zijn? We kunnen alleen een veronderstelling doen op grond van onze eigen ervaringen van tijdelijke en gedeeltelijke verlatenheid, hoewel God ons in werkelijkheid nooit helemaal verlaten heeft, zoals Hij uitdrukkelijk beloofd heeft: ‘Ik zal u beslist niet loslaten en Ik zal u beslist niet verlaten;’ (Hebr. 13:5) toch hebben wij soms gevoeld alsof Hij ons had verstoten. Op deze manier kunnen we een klein idee krijgen van hoe de Heiland zich voelde toen Zijn God Hem had verlaten. De geest van Jezus werd overgelaten aan één duister feit, en er was geen enkel hoopgevend teken dat Hem troost kon bieden.
Het was het uur waarin Hij voor God moest staan als een bewuste drager van de zonde, volgens die oude profetie: ‘want Hij zal hun ongerechtigheden dragen’ (Jes. 53:11b). Het was waar: ‘Hij is voor ons tot zonde gemaakt’ (2 Kor. 5:21m). Petrus zegt: ‘Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout’ (1 Petrus 2:24a). Zonde, zonde, zonde was overal om en rond Christus. Hij had zelf geen zonde, ‘maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen’ (Jes. 53:6b). Hem was geen kracht van boven gegeven, noch was er wonderolie en wijn in Zijn wonden gegoten, maar Hij moest verschijnen in de eenzame gestalte van het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Daarom moest Hij het volle gewicht van de zonde ervaren, evenals het afwenden van dat Heilig Aangezicht dat de zonde niet kan aanzien.
Zijn Vader gaf Hem op dat moment geen openlijke erkenning. Bij sommige andere gelegenheden had men een stem gehoord, die zei: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’ (Matt. 3:17) Nu echter, juist wanneer zulk een getuigenis het meest van allen vereist scheen, zweeg het Orakel. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’ (Gelaten 3:13) en de Heere, Zijn God, heeft Hem voor de mensen niet erkend.
Ik herinner mij ook, dat onze gezegende Heere in ononderbroken gemeenschap met God had geleefd, en om verlaten te worden was daarom een nieuwe smart voor Hem. Tot dan toe had Hij nooit geweten wat duisternis in de ziel was, aangezien Hij Zijn leven leefde in het licht van God.
Denkt u zich eens in, lief kind van God, als u altijd in volle gemeenschap met God had geleefd, dan zouden uw dagen zijn geweest als de dagen van de hemel op aarde; en hoe koud zou het u dan in het hart treffen om u plotseling in de duisternis van verlating te bevinden. Als u zich kunt voorstellen dat zoiets een volmaakt Mens kan overkomen, dan kunt u begrijpen waarom het voor Jezus een bijzondere beproeving was.
Bedenk dat Hij een rijkere en constantere gemeenschap met God had gehad dan iemand van ons ooit heeft ervaren. Zijn gemeenschap met de Vader was van de hoogste, diepste, volste orde; en wat moet het verlies daarvan voor Hem geweest zijn? Een zondig mens heeft weliswaar een ontzaglijke behoefte aan God, maar hij beseft dit niet; en daarom voelt hij niet die honger en dorst naar God die een volmaakt Mens zou voelen wanneer Hij van God verstoken is. Juist de volmaaktheid van Zijn natuur maakt het onvermijdelijk dat deze heilige Mens óf in gemeenschap met God moet zijn, óf volledig verlaten moet zijn.
Het hart van Zijn gehele natuur was moreel en geestelijk zo delicaat gevormd, zo gevoelig, zo teder, dat zonder God te zijn voor Hem een verdriet was dat niet met iets anders vergeleken kon worden. Ik zie Hem in het tekstgedeelte de verlatenheid verdragen, en toch zie ik dat Hij het niet kan dragen. Ik weet niet hoe ik mijn bedoeling anders moet uitdrukken dan door deze paradox.
Hij kon het gewoon niet verdragen om zonder Zijn God te zijn. Hij had Zichzelf weliswaar overgegeven om door God verlaten te worden, zoals de Vertegenwoordiger van zondaars moet zijn, maar Zijn zuivere en heilige natuur vond na drie uren van stilte de situatie vanwege Zijn liefde onverdraaglijk. Nu het laatste uur voorbij was, hield Hij het niet meer en riep Hij uit: ‘Waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Hij heeft geen bezwaar tegen het lijden zelf, maar Hij kan niet in de positie blijven die het veroorzaakt heeft. Het lijkt alsof Hij de beproeving moet beëindigen, niet vanwege de pijn, maar vanwege de morele schok. We zien hier de herhaling van wat we eerder in het lijdensverhaal zagen, toen Hij afkeer voor het lijden voelde en uitriep: ‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt’ (Mattheüs 26:39). ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ is de uiting van de heiligheid die Christus deed verwonderen over de positie van Plaatsvervanger voor schuldige mensen.