Zoals onze zon niet ondergaat eer het middag is mogen we allen een levensavond verwachten te krijgen. Of we worden door de dood uit deze wereld weggenomen, of we zullen, zo God ons spaart, weldra onze levensavond bereiken. Over enkele jaren zal het dorre gele blad het gepaste gezelschap van iedere man en iedere vrouw zijn. Brengt dat droefgeestigheid met zich mee? Ik denk van niet. De tijd van de ouderdom, met al zijn gebreken, lijkt mij een tijd van bijzondere zegening en voorrechten voor de christen te zijn. Voor de wereldse zondaar, wiens lust tot plezier vervangen is door het zwakker worden van de geest en het verval van zijn krachten, moet de ouderdom een tijd van verveling en pijn zijn; maar voor de oude Kruissoldaat moet de ouderdom stellig een tijd van grote vreugde en zegeningen zijn.
Laatst op een avond, terwijl ik door een verrukkelijk landschap reed, dacht ik bij mezelf hoezeer de ouderdom op de avond leek. De zon van de hete zorg is ondergegaan; die zon die vroege vroomheid van ons die niet diep geworteld was bescheen en die het zo verschroeide dat het doodging; die zon die de daaropvolgende ware godsvrucht verschroeide en het vaak bijna deed verdorren en het ook vernietigd had als het niet geplant was aan waterstromen; die zon is nu ondergegaan. De oude man heeft nu geen bijzondere zorgen meer. Tegen de bezigheid, het gegons, het lawaai en de strijd van de tijd waarin hij leeft zegt hij: ”U bent niets voor mij; mijn roeping en verkiezing vast te maken, dit mijn vertrouwen vast te houden en te wachten totdat ik veranderd zal worden, dat is mijn enige bezigheid; met al uw wereldse plezieren en zorgen heb ik geen betrekkingen.”
Het gezwoeg is nu voorbij, hij hoeft niet meer te zweten en te zwoegen zoals in zijn jeugd en latere leven; zijn kinderen zijn volwassen en niet langer afhankelijk van hem; misschien heeft God hem deze zegen geschonken dat hij genoeg heeft voor de behoeften van zijn oude dag of misschien brengt hij de laatste jaren van zijn bestaan door in een eenvoudig armenhuis. Wat kalm en rustig! Zoals de arbeider die wanneer hij ’s avonds terugkeert van het land op zijn rustbank neervalt, zo rust de oude man van zijn werken. En ’s avonds komen we als familie bij elkaar, wordt het vuur aangestoken, de gordijnen dichtgetrokken en zitten we rond het vuur, niet meer denkend aan de dingen van de grote rommelende wereld; en precies zo is in de ouderdom het gezin, en niet de wereld, het onderwerp van gesprek.
Heeft u ooit opgemerkt hoe eerbiedwaardige grootvaders wanneer ze een brief schrijven hem vullen met nieuws over hun kinderen? ”Het gaat goed met John”, ”Mary is ziek”, ”ons hele gezin is goed gezond”. Een zakenvriend schrijft waarschijnlijk om mee te delen dat de effecten gedaald zijn of dat de rentevoet gestegen is; maar dat vindt u nooit in de brieven van een oude man; hij schrijft over zijn gezin, zijn pasgetrouwde dochters enzovoort. Precies wat we ’s avonds doen; we denken dan alleen aan de familiekring en vergeten de wereld. Dat is wat de grijze oude man doet. Hij denkt aan zijn kinderen en vergeet al het andere. Wat is het dan heerlijk om te denken dat er voor zulk een oude man licht in de duisternis is! ”En het zal geschieden ten tijde des avonds dat het licht zal wezen.” Vrees de dagen van de levensmoeheid niet, vrees de uren van verval niet. O soldaat van het Kruis, nieuwe lichten zullen branden wanneer de oude uitdoven, nieuwe kaarsen zullen worden aangestoken wanneer de levenslampen flauwer worden. Vrees niet! De nacht van het verval mag dan komen, maar ”ten tijde des avonds zal het licht wezen”.
’s Avonds heeft de christen veel lichten die hij nooit tevoren gehad heeft, lichten die zijn aangestoken door de Heilige Geest en die schijnen door Zijn licht. Daar is het schitterende licht van de ervaring. Hij kan terugzien, zijn Eben-Haëzer oprichten en zeggen: “Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen.”’ Hij kan terugkijken op zijn oude Bijbel, het licht van zijn jeugd, en zeggen: ’’Deze belofte is aan mij waargemaakt, dit verbond bleek waar te zijn. Ik heb mijn Bijbel menig jaar doorgebladerd en ben nog nooit een verbroken belofte tegengekomen. Alle beloften zijn gehouden, ik had geen gebrek aan enig goed.” En als hij God gediend heeft is er nog een ander licht dat hem vreugde geeft: hij heeft het licht van de herinnering aan het goede dat God hem in staat stelde om te doen. Sommige van zijn geestelijke kinderen komen bij hem en praten over die keren dat God de gesprekken met hem aan hun zielen zegende. Hij ziet zijn kinderen en kleinkinderen die opstaan om de Verlosser gezegend te noemen; ’s avonds heeft hij licht.
Maar ten laatste komt met diepe ernst de nacht: hij heeft lang genoeg geleefd en moet sterven. De oude man ligt op bed, de zon gaat onder en hij heeft geen licht meer. “Schuif de ramen op, laat me voor de laatste keer de lucht zien,” zegt de oude man. ”De zon is ondergegaan; ik kan de bergen ginds niet meer zien; ik zie alleen nog maar mist; mijn ogen zijn zwak en de wereld is vaag”. Plotseling schiet er een licht over zijn gezicht en hij roept: ’’O dochter, dochter! Ik zie een andere zon opkomen. Vertelde je me daarnet niet dat de zon onderging? Kijk! Ik zie een andere; en waar die heuvels in het landschap stonden, die heuvels die in de duisternis verdwenen, dochter, zie ik heuvels die op gloeiend koper lijken; en mij dunkt dat ik op die top een stad schitterend als jaspis zie. Ja, en ik zie een poort opengaan en geesten tevoorschijn komen. Wat zeggen ze? O, ze zingen! ze zingen! Is dit de dood?” En eer hij de vraag gesteld heeft is hij daarheen gegaan waar hij hem niet hoeft te beantwoorden, want de dood is geheel onbekend. Ja, hij is de paarlen poorten binnengegaan, hij loopt op gouden straten, zijn hoofd is bedekt met de kroon van de onsterfelijkheid, de palmtak van de eeuwige overwinning is in zijn hand. God heeft hem in Zijn Geliefde aangenomen.