En Ik zal hun tot een God zijn. Jeremia 31:33
Wat een heerlijk verbond is het tweede verbond! Het wordt terecht genoemd “een heerlijker verbond, dat betere beloften inhoudt” (Hebr. 8:6). Het is zo heerlijk dat zelfs de gedachte eraan de ziel al overweldigt, wanneer de ziel de ongelooflijke goedheid en oneindige liefde van God gewaar wordt, dat Hij zo’n verbond voor een onwaardige heeft uitgedacht, voor zo’n heerlijk doel, vanuit zulke belangeloze motieven. Het is beter dan het andere verbond, het werkverbond, dat met Adam was opgericht. En ook beter dan het verbond met Israël toen zij uit Egypte weggingen. Het is beter, omdat het op een beter beginsel is gebaseerd. Het oude verbond was op basis van verdienste. Het was: “Dien de Heere en u zult loon hebben. Als u oprecht leeft in de vreze des Heeren, zal uw God met u zijn en zullen al de zegeningen van de berg Gerizim op u neerdalen en u zult gezegend zijn in de wereld, en in het toekomende leven.” Maar dat verbond is vervallen. Een mens is sinds de zondeval geneigd tot alle kwaad.
Daarom was het verbond niet geschikt om hem gelukkig te maken of aan zijn eeuwig welzijn bij te dragen. Maar het nieuwe verbond is in het geheel niet op werken gegrondvest. Het is een verbond van louter genade. U kunt het van het begin tot het eind spellen, maar er staat geen woord in over iets dat door ons gedaan moet worden. Het hele verbond is een verbond, niet zozeer tussen een mens en zijn Schepper, als tussen de Heere en de Vertegenwoordiger van de mensen, Jezus Christus. De menselijke kant van het verbond is al vervuld door Jezus Christus. In het verbond is er voor de mensen niets anders dan ontvangen, er worden geen eisen gesteld. Het staat er tussen de mensen en God nu zo voor: “Ik zal u dit geven. Ik zal u daarmee verzadigen. Ik zal u deze belofte geven, Ik zal u deze gunst bewijzen.” Maar er staat niets in wat wij moeten doen. Hij zal al het werk in ons voleindigen.
En de genadegaven die soms als eisen van het verbond worden genoemd, worden ons beloofd. Hij geeft ons geloof. Hij belooft ons de wet in ons innerlijk te geven en in onze harten te schrijven. Het is een heerlijk verbond, want het is gebaseerd op enkel genade en onvermengde goedheid. Zonder dat het uitmaakt wat mensen doen of presteren, komt dit verbond tot stand. Daardoor is het veel vaster dan het andere verbond. Als er iets van de mens in komt, komt er altijd een element van veranderlijkheid in. Waar je met schepselen te maken hebt, daar is verandering. Schepselen, onzekerheid en verandering gaan altijd samen. Maar omdat het nieuwe verbond niets te maken heeft met het schepsel voorzover het schepsel iets zou moeten doen, maar alleen voorzover het schepsel iets mag ontvangen, is het idee van verandering volledig afwezig.
Het is Gods verbond; daardoor is het idee van veranderlijkheid afwezig. Als ik er nog iets aan moet bijdragen, is het verbond onzeker. Maar als het verbond alleen van God afhangt, dan kan ik er zeker van zijn dat mijn ziel gered is als mijn naam erin voorkomt. Mijn ziel is dan zo veilig alsof ik al liep op de gouden straten. En iedere zegening van het verbond is al van mij, alsof ik haar met mijn handen kan grijpen. Want de belofte van God wordt zeker vervuld. De belofte brengt altijd datgene met zich mee waartoe de belofte gegeven is. Op het moment dat ik de belofte in geloof aanneem, ben ik zeker van de zegen. Hoe duidelijk overtreft dit verbond het andere in zekerheid. Er is niet de minste onzekerheid in.
Ik dacht afgelopen week na over de geweldige zegeningen die het verbond der genade met zich meebrengt. Ik had vanmorgen willen preken over “Het verbond der genade en de zegeningen die dat verbond met zich meebrengt voor Gods kinderen”. Maar toen ik dit overdacht, was er zoveel in het verbond begrepen, dat ik vandaag de gehele dag nodig zou hebben om enkele eenvoudige gedachten bij iedere zegening te ontvouwen. Bedenk wat het is wat God ons gegeven heeft in het verbond. Hij vat het samen met de woorden “alle dingen.” Hij heeft u het eeuwige leven in Christus gegeven, ja, wat meer is, Christus is van u. Ik wil dus vandaag beginnen met een grote zegen van het verbond en de komende zondagen de andere zegeningen behandelen.
Wij beginnen vandaag met het eerste. Als het niet in Gods Woord stond, zouden we niet op het idee gekomen zijn dat zo’n zegening de onze zou kunnen zijn. God Zelf wordt door het verbond het deel en de erfenis van de gelovige. “Ik zal hun God zijn.”
Wij zullen u eerst laten zien dat dit een speciale zegen is. God is het speciale bezit van de uitverkorenen, wier namen in het verbond geschreven staan. In de tweede plaats zullen we stilstaan bij deze zegen als een uitzonderlijk dierbare zegen: “Ik zal hun God zijn.” In de derde plaats zullen we het hebben over de zekerheid van deze zegen: “Ik zal hun God zijn.” En ten vierde zullen we trachten u op te wekken om goed gebruik van deze zegen te maken, die u zo vrij en gul krijgt toebedeeld uit het verbond: “Ik zal hun God zijn.” Denkt u hier eens een moment over na voordat we beginnen. In het genadeverbond komt God tot u. Hij schenkt zich aan u. Denkt u zich het eens in:God, dat woord staat voor: eeuwigheid, oneindigheid, almacht, alwetendheid, volmaakte gerechtigheid, oneindige liefde. Met het woord “God” wordt aangeduid: Schepper, Bewaarder, Regeerder, Rechter. Het geweldige woord “God” betekent alles aan goedheid, liefde, vrijgevigheid en genade. Dat wordt alles van u: “Ik zal hun God zijn.” Denkt u hier even over na. Als ik verder niet zou preken, zou deze gedachte toch al genoeg zijn als die voor u werd geopend en toegepast door de Heilige Geest, om vreugde bij u op te wekken op deze zondag. “Ik zal hun God zijn.”
Hoezo is God vooral de God van Zijn kinderen? Want God is een God voor alle mensen, alle schepselen. Hij is de God van de adelaar, maar ook van de worm, van de sterren en de wolken. Hoe kan Hij dan meer mijn God zijn dan de God van alle geschapen dingen? Wij antwoorden dat God in zeker opzicht de God is van alle schepselen, maar dat er een speciale relatie is tussen Hem en de uitverkoren schepselen, die Hij liefheeft met een eeuwigdurende liefde. Vervolgens zijn er ook relaties die God niet met al Zijn schepselen heeft, maar alleen met Zijn kinderen.
1. Allereerst is God de God van alle schepselen, omdat Hij het recht heeft te gebieden en met Zijn schepselen te doen wat Hem behaagt. Hij is de Schepper van ons allen. Hij is de pottenbakker, wij de klei, waaruit Hij een vat kan maken “ter ere of ter onere.” Hoezeer mensen ook zondigen tegen God, Hij blijft hun God in dat opzicht. Hun bestemming is in Zijn handen. Hoe zij zich ook tegen Zijn wil verzetten, Hij kan hun boosheid doen omkeren in lof en aanbidding voor Hem en de rest van de boosheid beteugelen.
God is de God van alle schepselen, vooral met betrekking tot de uitverkiezing. Maar hier komen we bij een speciale zorg voor Zijn kinderen. Wij zien hier dat Hij dezelfde soevereiniteit heeft om met hen te doen wat Hij wil, maar Hij doet dat alleen naar Zijn genade. Hij maakt hen “vaten van barmhartigheid”, die eeuwig tot Zijn eer zullen bestaan. Hij kiest hen uit in de verlorenheid van hun val en maakt hen tot erfgenamen van het eeuwige leven. De rest van de wereld blijft in de zonde. Zij ondergaan hun welverdiende straf. In dit opzicht is God speciaal voor Zijn kinderen hun God.
Ik zeg het nog eens: Hij is een God van alle schepselen en daarom mag Hij aanspraak maken op de gehoorzaamheid van allen. Hij is de God van ieder mens die in deze wereld geboren is, dat wil zeggen zij behoren Hem allen te gehoorzamen. God kan aanspraak maken op eerbetoon van al Zijn schepselen, omdat Hij hun Schepper, Regeerder en Bewaarder is. Alle mensen zijn door het feit van hun schepping zo aan Hem onderworpen, dat zij onder de verplichting van Zijn wetten vallen. Maar ook hier is er iets speciaals in de verhouding met Zijn kinderen. God legt voor hen het zwaard van Zijn heerschappij terzijde en neemt de roede voor Zijn kind ter hand, niet het zwaard van de wrekende gerechtigheid.
De wereld geeft Hij een wet op stenen tafelen, Zijn kinderen krijgen een wet in hun hart. God is mijn Koning en die van u ook, maar als u onbekeerd bent, is Hij voor u toch een andere Regeerder dan voor mij. Hij kan tien keer zoveel aanspraak op mijn gehoorzaamheid maken als op die van u. Omdat Hij meer gedaan heeft voor mij, zou ik meer voor Hem moeten doen. Omdat Hij meer van mij houdt dan van u, zou ik Hem meer moeten liefhebben dan u. Maar als ik ongehoorzaam ben, is de wraak op mijn hoofd niet zo zwaar als op het uwe, als u buiten Christus bent. De straf die ik zou krijgen, is al door Christus gedragen. Voor mij rest alleen correctie.
God heeft ook universele macht over al Zijn schepselen als Rechter. ”Hij zal de wereld richten in rechtvaardigheid en Zijn volk met alle rechtmatigheid.” Hij zal iedereen naar recht beoordelen, dat is waar. Maar er staat toch bij: ’’Zijn volk met alle rechtmatigheid.” God is de God van alle schepselen, in die zin dat Hij hun Rechter is. Hij zal hen allen voor Zijn rechterstoel dagen en hen veroordelen of vrijspreken. Maar ook hier is er iets bijzonders in de relatie met Zijn kinderen. Voor hen is er geen veroordeling, maar alleen vrijspraak. Hoewel Hij Rechter is van allen, is Hij toch vooral hun Rechter. Want Hij is de Rechter Die zij eerbiedig vrezen, tot Wie zij graag naderen, omdat zij weten dat Zijn lippen zullen bevestigen wat zij al weten, namelijk dat zij van schuld zullen worden vrijgesproken door de verdiensten van hun heerlijke Zaligmaker. Onze liefhebbende God is de Rechter Die onze zielen zal vrijspreken. Zo kunnen wij zeggen dat Hij onze God is.
Zo hebben we gezien dat God als Schepper, Onderhouder en als Rechter wel een God is van alle schepselen, maar toch een speciale relatie heeft met Zijn kinderen.
2. Maar nu komen we toe aan zaken waar de rest van Gods schepselen niet kan komen. Hief is de kem van de zaak. Hier ligt het hart van Zijn heerlijke belofte. God is onze God in een betekenis die de onheiligen, onbekeerden niet kennen. Zij zullen daar niet in delen.
Laten we er nu bij stilstaan wat Hij voor gelovigen anders is dan voor ongelovigen.
I. Ten eerste, is God mijn God, omdat Hij mij uitverkoren heeft. Als ik Zijn kind ben, heeft Hij mij al van voor de grondlegging der wereld liefgehad. Hij heeft toen al plannen gemaakt voor mijn redding. Als Hij mijn God is, heeft Hij mij gezien toen ik nog ver bij Hem vandaan was, toen ik opstandig was. Zijn Geest heeft toen bedacht wanneer Hij mij zou stilzetten, wanneer Hij mij de dwalingen van mijn weg zou laten zien. Hij heeft de middelen der genade voor mij bestemd en de tijd van mijn bekering. Daarom kan ik zeggen dat God mijn God is, zoals Hij voor niemand anders dan Zijn eigen kinderen is. Hij heeft aan mij gedacht voor de grondlegging van de wereld en bepaald dat ik zonder smet of rimpel voor Hem gesteld zou worden in liefde. Als ik terugkijk, zie ik Gods uitverkiezing. En deze uitverkiezende God is mijn God. Maar als ik God niet vrees, geen aandacht aan Hem schenk, dan is Hij de God van iemand anders en niet van mij. Ik kan geen aanspraak maken op mijn uitverkiezing en heb geen deel aan mijn uitverkiezing. Als ik zo naar Hem kijk, is Hij de God van een groot lichaam van mensen dat Hij heeft uitverkoren, maar niet mijn God. Als ik terugkijk en zie dat mijn naam geschreven staat in het levensboek, dan is Hij inderdaad mijn God in de uitverkiezing.
Een christen mag God zijn God noemen vanwege zijn rechtvaar- digmaking. Een zondaar kan God aanroepen. Maar dan moeten we erbij zeggen, dat hij tot een vertoornde, beledigde God roept. Maar de christen kan zeggen: “Mijn God”, zonder er bijvoeglijke naamwoorden “boos” of “toornig” aan toe te voegen. De christen mag Gods Naam verheerlijken. Wij, die vroeger ver van Hem verwijderd waren, zijn nu in Zijn nabijheid gebracht. Vroeger waren wij vijanden van God vanwege onze boze werken, nu zijn we Zijn vrienden geworden. Henoch kon zeggen: “Mijn God”, want hij wandelde met Hem. Adam kon dat in de Hof van Eden niet meer zeggen toen hij zich verborg tussen de struiken. Zolang ik een zondaar ben, ren ik van Hem weg en kan ik Hem niet mijn God noemen. Maar als ik vrede met God gevonden heb, dan is Hij mijn God en mijn Vriend.
Hij is de God van de gelovigen omdat Hij hen aanneemt als Zijn kinderen. Daar heeft de zondaar geen deel aan. Er zijn mensen die God voorstellen als de Vader van het hele universum. Het verbaast mij dat ook mensen die de Bijbel gelezen hebben zo spreken. Paulus citeerde een heidense dichter die zei: “Wij zijn allen van goddelijke afkomst.” Dat klopt voorzover we door God geschapen zijn. Maar de Bijbel spreekt duidelijk over Gods kinderen en dat die een andere betrekking hebben tot hun Vader. Alleen zij die de woorden “Abba, Vader” door de Geest in hun harten hebben gekregen, kunnen zeggen: “Onze Vader.”
Door de Geest van aanneming tot kinderen wordt God mijn God op een manier zoals Hij dat niet voor anderen is. De christen kan speciaal aanspraak maken op God als Vader.
Geliefden, u hebt nu gezien dat God in een speciaalopzicht God is voor Zijn kinderen. U kunt zelf nog wel vele andere dingen bedenken waarin God voor u speciaal is, waar Hij dat niet is voor andere mensen. De slechte mensen hebben het over “God”, maar de gelovigen over “mijn God”. Als God dan zo speciaal uw God is, laat uw kleding tonen hoe u gevoed wordt. Ga gekleed in de zon, doe de Heere Jezus aan. De dochter van de koning (en de zoon ook natuurlijk) is van binnen gans sierlijk. Laat hun kleding van een stof zijn die met gouddraad versierd is. Kleed u met nederigheid, doe de liefde aan, heb ingewanden van barmhartigheid, vriendelijkheid, zachtmoedigheid. Trek de kleding van het heil aan. Laten uw gezelschap en uw gesprekken hiermee in overeenstemming zijn. Woon tussen de goede mensen, tussen de rechtvaardigen. Bezoek de vergaderingen van de kerk van de eerstgeborenen. Kom in het gezelschap van de engelen en van de geesten van de mensen die zojuist rechtvaardig gemaakt zijn. Woon in de voorhoven van de grote Koning. Zoek Zijn aangezicht, betrek de wacht bij Zijn troon, draag Zijn Naam, laat Zijn deugden zien. Prijs Gods heerlijke Naam, kom op voor Zijn belangen en Zijn eer.
Laat slechte mensen en hun slechte gewoontes links liggen, laten slechte dingen ook echt verachtelijk zijn in uw ogen. Laat uw geest edeler zijn dan het kwaad. Acht het gezelschap van slechte mensen niet hoog, doe niet mee in de dingen waar zij vrolijk van worden, vrees de dingen niet die zij vrezen, geniet niet van hun lekkernijen. Ga naar uw eigen stad, waar geen onreinheid kan binnenkomen. Leef door het geloof, in de kracht van de Geest, in de schoonheid van heiligheid, in de hoop op het Evangelie, in de vreugde van God. Leef in de grootsheid en toch nederigheid van de kinderen van de grote Koning.
II. Wij willen nu nog kort stilstaan bij de kostbaarheid van deze grote genade. “Ik zal hun God zijn.” Ik vat het zo op, dat God er niet meer over kon zeggen dan dat. Ik denk niet dat de Oneindige, al zou Hij zich tot het uiterste inspannen en proberen een nog grotere en verbluffende belofte te doen, deze belofte in heerlijkheid zal kunnen overtreffen. O christen, denk eens na wat het is dat u God de uwe mag noemen.
Vergelijk uw deel met dat van uw medemensen! Sommigen hebben hun deel op hun landerijen staan. Zij zijn rijk en zien hun oogst vermeerderen. Maar wat zijn oogsten vergeleken bij uw God, de God van de oogsten? Wat zijn graanschuren vergeleken bij uw Verzorger, Die u met hemels brood voedt? Sommigen hebben hun deel in de stad. Zij zijn rijk, het geld blijft binnenstromen, totdat zijzelf in een geldpakhuis zijn veranderd. Maar u zou daar niet mee kunnen leven, want het onderhoudt uw geestelijk leven niet. Geneest rijkdom hoofdpijn? Helpt het tegen een knagend geweten? Een wanhopig hart wordt er niet gelukkig van, eenzaamheid verdwijnt er niet door. Maar u hebt een heerlijk God, Die in alles wil voorzien.
Sommigen hebben hun deel in deze wereld, in de dingen die de meeste mensen wel willen hebben, namelijk roem en eer. Maar vraag uzelf eens af, is God niet meer dan dat? Wat zou het u helpen als duizenden trompetten uw lof zouden rondbazuinen, maar u uw God had verloren? Zou de onrust van uw ziel dan gestild kunnen worden? Zou het ook helpen de doodsrivier over te steken, die ieder mens toch over moet? Nee, er zijn hier zorgen en kwalen waar een mens niets aan kan verhelpen. Pijnen, angsten en doodsstrijd, die God alleen kan verlichten. Maar als u weet dat God uw deel is, dan kunnen andere mensen houden wat zij hebben. Hoe licht moeten wij de genoegens van de wereld en haar schatten achten.
Luther zei dat God voedsel gaf voor de mensen en de schillen voor de zwijnen. Gods volk krijgt niet vaak de rijkdom van deze wereld. Maar dat bewijst toch alleen maar dat rijkdom weinig waarde heeft, anders zou God er wel meer van aan Zijn kinderen schenken. Rijkdom lijkt meer op de schillen voor de zwijnen. Abraham gaf de zonen van Ketura hun deel en zond hen weg. Laat mij dan Isaak zijn en mijn Vader hebben, dan mag de wereld de rest nemen. O christen, vraag om niets anders in deze wereld om te leven en te sterven dan dit: “En Ik zal hun God zijn.” Dat gaat alles van de wereld te boven.
Vergelijk dit met wat u nodig heeft, christen. Wat hebt u nodig? Ligt hierin niet alles begrepen wat u nodig hebt? U wilt iets dat u volledig zal bevredigen om u gelukkig te maken. Is dit dan niet genoeg? Vult dit de beker niet tot de rand? Als deze belofte in uw drinkbeker past, moet u dan niet met David zeggen: “Mijn beker is overvloeiende; ik heb meer dan mijn hart verlangt”? Als het bij u vervuld wordt: “Ik zal hun God zijn”, laat uw beker dan zo leeg mogelijk zijn van aardse dingen. Ook al beleeft u weinig aardse vreugde, vult dit uw wezen dan niet met hemelse vreugde? Wilt u iets anders dan God? Het is goed om die andere begeerten dan niet te voeden, want die komen slechts voort uit lust. O christen, is dit niet genoeg om u te vervullen, ook als al het andere u ontbreekt?
Maar u wilt meer dan stille berusting. Soms verlangt u naar een heftige passie. Kom, ziel, is er niet genoeg om u te vervoeren? Zet Zijn beloften aan uw lippen, dronk u ooit zoeter wijn dan deze? “Ik zal hun God zijn.” Klonk ooit een harp of viool zo mooi? Al de muziek van deze wereld klinkt niet zo mooi als “Ik zal hun God zijn.” U kunt u in deze belofte in alle eeuwigheid verlustigen, zonder dat die ooit uitgeput raakt. Als dit uw voeten niet laat dansen van vreugde, dan is uw ziel niet in een gezonde toestand.
Maar u wilt misschien meer dan vreugde voor het moment. U wilt hoop voor de toekomst en iets om die hoop te oefenen. Vestig uw hoop dan op de volledige vervulling van deze belofte: “Ik zal hun God zijn.” Hoop is een geweldig krachtig instrument. U kunt door hoop vat krijgen op geweldige beloften, waar zelfs het geloof niet bij kan komen. Deze belofte vult uw hand, zodat u niets anders meer kunt dragen. U zegt: “Ik hoop op de hemel.” Ja, maar dit is de hemel. Wat is de hemel anders dan het samenzijn met God? Wat anders dan bij Hem te wonen, te beseffen dat God van mij is en ik van Hem? Ik moet zeggen dat ik buiten Hem niets hoop. Alle beloften zijn hierin vervat, alle hoop houdt dit in: “Ik zal hun God zijn.” Dit is de geweldigste van alle beloften, de kostbaarste van alle grote en plechtige beloften die God voor Zijn kinderen heeft. Als we het echt zouden kunnen bevatten en zeggen: “O, de heerlijkheid! de heerlijkheid van die belofte!”, dan hebben we een hemel hier op aarde, want verder hebben we niets meer nodig dan: “Ik zal hun God zijn.”
III. Nu willen wij nog een moment stilstaan bij de zekerheid van deze belofte. Er staat niet: “Ik zou hun God kunnen zijn”, maar: “Ik zal hun God zijn.” Er staat niet: “Misschien zal Ik hun God zijn”, maar: “Ikzal hun God zijn.” Er is misschien een zondaar die zegt dat hij God niet als zijn God wil hebben. Hij heeft er geen bezwaar tegen als God hem voedt, voor zijn kleding zorgt, brood, water en alles geeft. God is ook geschikt als iets om goede sier mee te maken, op zondag voor te buigen en zo. Maar hij wil God niet als zijn God. Hij wil niet dat God zijn alles is. Hij maakt zijn buik tot god, of goud tot zijn god, of de wereld. Hoe kan deze belofte dan bij hem vervuld worden? Er kan hier iemand van Gods uitverkorenen zijn. Hij weet nog niet dat hij is uitverkoren en zegt dat hij God niet wil hebben. Hoe kan deze belofte dan in vervulling gaan? Nu zullen sommigen onder u zeggen: “Als hij God niet wil hebben, dan kan God daar niets aan doen.”
We hebben het vaak gehoord en we lezen nogal eens dat de redding afhangt van de wil van een mens. Als de mens stug weigert, dan kan hij de Heilige Geest, dan kan hij zijn Schepper weerstaan. Vaak krijg ik boeken onder ogen waarin staat: “O zondaar, wees gewillig, want anders kan God u niet redden.” Soms wordt ons gevraagd, “Hoe komt het dat iemand niet wordt gered?” en het antwoord is: “Hij wilde niet. God heeft het met hem geprobeerd, maar hij wilde niet behouden worden.” Maar als God het met hem had geprobeerd zoals Hij het doet met degenen die gered worden, zou hij dan gered zijn? “Nee, hij zou hebben weerstaan.” Wij antwoorden daarop dat het niet in het vermogen van de wil van een mens ligt, maar in de kracht van God. Wij hebben niet de gedachte dat een mens de wil van God kan weerstaan en zo de Almacht zou kunnen overwinnen, dat de kracht van een mens groter is dan de kracht van God.
Wij geloven dat er een algemeen werk van de Heilige Geest in de harten van de mensen is, dat weerstaan en afgewezen kan worden. Maar er zijn werkingen van de Geest die op het behoud van een mens gericht zijn en die mensen niet kunnen weerstaan. Tenzij u natuurlijk veronderstelt dat God onder zou doen voor Zijn schepselen en de bedoelingen van God door mensen verijdeld kunnen worden. Ik denk dat dat in de buurt komt van godslastering. Geliefden, God heeft de kracht om Zijn belofte “Ik zal hun God zijn”, te vervullen. Een zondaar roept misschien uit: “Maar ik wil God helemaal niet in mijn leven.” “Wilt u niet?”, zegt Hij en geeft hem over aan de hand van Mozes. Mozes neemt hem onder zijn hoede en laat hem de wet voelen, de bliksem flitst, de donder raast en dan roept de zondaar: “O God, redt mij!” “Ah, Ik dacht dat u Mij niet als God wilde hebben?” “O Heere, U zult mijn God zijn,” zegt de arme, bevende zondaar. “Ik heb mijn versierselen van mij weggedaan. O God, wat zult U doen met mij? Red mij! Ik zal mij aan U overgeven. Neem mij alstublieft aan!” “Ja,” zegt de Heere, “Ik wist het. Ik zei dat Ik uw God wil zijn en dat Ik u gewillig maak in de dag van mijn kracht.” “Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.”
IV. Ten slotte willen wij u aansporen om goed gebruik van deze God te maken, als Hij de uwe is. Het is vreemd dat het vaak de geestelijke zegeningen zijn die we niet weten te gebruiken. Wij krijgen hier een grote geestelijke zegening en we laten vele dagen lang de roest erop komen. Er is een troon van genade, bijvoorbeeld. Had u een adres waar u zoveel geld kunt krijgen als daar aan genade te krijgen is, u zou er vaak te vinden zijn. Maar u gaat niet half zo vaak naar de genadetroon als nodig is. Er zijn zoveel kostbare zaken die God ons wil geven, maar wij maken er zo weinig gebruik van. En toch kunnen we er nooit te veel gebruik van maken. Gods beloften raken door het gebruik niet versleten, de wierook van de genade raakt nooit opgebrand, de schatten van Gods liefde raken nooit op.
Maar als de zegeningen van God al niet zoveel worden gebruikt, dan wordt God Zelf nog minder gebruikt. Vaak zoeken wij minder hulp bij God, dan bij Zijn schepselen. Kijk naar de arme heidenen. Zij gebruiken hun góden, hoewel het geen góden zijn. Zij richten een stuk hout of steen op en kijk eens hoe zij daar gebruik van maken! Zij willen regen. Dan komen zij bijeen in de vaste, maar dwaze hoop dat hun god regen zal maken. Er is oorlog en hun god gaat mee. Hij moet hen naar de overwinning leiden. Maar hoe zelden vragen wij de Heere om raad? Hoe vaak regelen wij onze zaken zonder God om leiding te vragen? Hoe vaak proberen we in onze moeilijkheden niet onze lasten zelf te dragen in plaats van ze op God te werpen, opdat Hij ons ondersteunt?
Dat komt niet omdat het niet mag van de Heere. Hij zegt: “Ziel, Ik ben de uwe, maak gebruik van Mij zoveel u wilt. Kom vrijelijk naar Mijn voorraadschuren, hoe vaker u komt, hoe beter.” U heeft geen God Die tegen u liegt. Laat de Heere voor u niet zijn zoals de afgoden voor de heidenen: alleen maar voor de show. Heb niet alleen maar de naam dat u een God hebt. Gebruik zo’n Vriend dagelijks. Mijn God zal in al mijn noden voorzien. Ga naar uw schat en neem wat u nodig heeft. Christen, leer de goddelijke vaardigheden om God geheel tot de uwe te maken, om Hem tot brood te maken, en water, en gezondheid en vriend en rust. Hij kan u van al deze dingen voorzien. Hij kan in de plaats van deze dingen komen, uw voedsel, uw kleding, uw vriend, uw manier van leven.
Dat heeft Hij allemaal tegen u gezegd in dit woord: “Ik ben uw God.” Dan kunt u met een gelovige zeggen: “Ik heb geen man meer, maar toch ben ik geen weduwe, want mijn Maker is mijn Man. Ik heb geen vader of vriend. Toch ben ik niet vaderloos of zonder vrienden. Mijn God is mijn Vader en mijn Vriend. Ik heb geen kind. Maar is God niet beter dan kinderen? Ik heb geen huis, maar ik heb de Allerhoogste tot een woonplaats. Ik ben alleen gelaten, toch ben ik niet eenzaam, want God is goed gezelschap voor mij. Ik wandel met Hem, ik neem Zijn raad aan, ik vind rust in Hem. Als ik ga slapen, als ik opsta, als ik door het huis wandel, is God bij mij. Met Hem reis ik en zal ik eeuwig leven.”
Mag ik erop aandringen dat u God gebruikt in het gebed? Ga vaak naar Hem toe, want Hij is uw God. Als Hij de God van iemand anders was, zou Hij vermoeid kunnen raken van u, maar Hij is uw God. U hebt daarom het recht Hem te benaderen. Hij heeft Zichzelf aan u overgemaakt, om het maar eens zo te zeggen. Hij is het bruikbare bezit geworden van al Zijn kinderen, zodat alles wat Hij is, van hen is. Laat u deze schat niet werkloos. Nee, ga er naar toe en maak er gebruik van door het gebed.
Vlucht naar Hem in al uw noden. Maak gebruik van Hem in het geloof, te allen tijde. Als een duister lot over u gekomen is, gebruik uw God als een zon, want Hij is een zon. Als een sterke vijand tegen u ten strijde trekt, mag u uw God als schild gebruiken, want Hij is een schild. Als u in de doolhof van het leven de weg kwijt bent, gebruik Hem als gids, want de Heere wil u leiden. God kan de stormen van het leven voor u stil maken. Als u snel van uw stuk gebracht bent, gebruik Hem als herder. Hij zal u leiden en beschermen. Vergeet in uw moeilijkheden niet dat er een God is en roep tot Hem.
Tot slot, christen, laat mij u nogmaals wijzen op God als uw vreugde deze dag. Als u moeilijke tijden beleeft, of juist niet, verheug u in uw God. Ga hier vandaan met een blij gemoed. Bedenk dat het een gebod is: “Verblijd u in de Heere te allen tijd, nogmaals zeg ik u: verblijd u.” Stel u er niet tevreden mee om gematigd blij te zijn. Zoek de hoogten van geluk en geniet van een hemel op aarde. Kom nader tot God en u komt nader tot de hemel. Het is daarmee niet als met de zon op aarde: hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt. Hoog in de bergen is het erg koud. Maar bij God is het zo: hoe dichter u Hem nadert, hoe meer Hij u verlicht. Als er geen andere schepselen om u heen zijn die Zijn goedheid reflecteren, dan zal Zijn licht voor u nog zoveel helderder zijn. Ga voortdurend naar God toe, met overtuiging, met vertrouwen. Verheug u in Hem en Hij zal het goed met u maken. Wentel uw weg op de Heere en Hij zal u leiden met Zijn raad en u daarna in heerlijkheid opnemen.
Amen.