Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen. Johannes 16:33
De gelovige is op twee plaatsen en leeft twee levens. In de tekst worden die twee plaatsengenoemd: “In Mij” en: “in de wereld.” Het beste leven van de gelovige is “met Christus verborgen in God;” dit is zijn nieuwe leven, zijn geestelijk leven, zijn onvergankelijk leven, zijn eeuwige leven. Verheug u, beste lezer! indien u in Christus bent, en de voorrechten geniet, daaraan verbonden. Jezus zegt: “In Mij zult u vrede hebben.” Stel u niet tevredenzonder dat; u hebt daarop een genaderecht door uw gemeenschap met de Vredevorst. Omdat u in Christus bent die uw leven is, is uw leven immer veilig, en behoort u immer gerust te zijn. Uw grootste belangen zijn altijd verzekerd, want zij zijn gewaarborgd door het verbond, waarvan Jezus de Borg is. Uw schat, uw eeuwig deel wordt door Hem in de hemel voor u bewaard, waar mot noch roest zijn, noch dieven kunnen doordringen.
Hebt daarom goede moed. Wees rustig en gelukkig want u bent in Christus geborgen en Hij heeft gezegd: “In Mij zult u vrede hebben.” Met smart wordt u echter gewaar, dat u nog een leven leeft, want u woont te midden van zondige mensen, of, zoals de tekst het noemt, “in de wereld.” Ik behoef hierover niet uit te wijden, want waarschijnlijk bemerkt u beste vriend, telkens, wanneer u uw zaken of dagelijkse arbeid verricht, aan de goddeloze taal van wereldse mensen, dat u te midden van een wereld verkeert, die in het boze ligt. Zelfs teruggetrokken in de schoot van uw gezin, terwijl al de uwen genade ontvangen hebben en gelovig zijn geworden, zijn er nogdingen, die u doen gevoelen, dat u “in de wereld” bent – een wereld van zonde en zorg. U bent nog niet in de hemel; verbeeldt u dat dan ook niet. Het ziet er slecht uit voor de zeeman, die verwacht, dat de zee even onbewegelijk zal zijn als het vasteland, want de zee is en blijft zee. Zo is de wereld en blijft de wereld, zolang u er in verkeert.
De Heiland waarschuwt de Zijnen: “In de wereld zult gij verdrukking hebben,” d.w.z. uw toestand zal nu en dan even onaangenaam zijn als die van de tarwe onder de dorsvlegel. Vele slagen van de vlegel zijn nodig om uw kaf van uw koren te scheiden, en daarom, zolang u in deze wereld bent, blijft u op de dorsvloer. Het Griekse woord, dat wij in onze Bijbel vinden, thlipsis betekent: drukking, kwelling, benauwing. Bij tijden moet u benauwd worden, terwijl u in deze wereld bent, hoewel niet in altijd gelijke mate; want God geeft sommigen van de zijnen veel rust reeds hier beneden; maar dat is geen uitvloeisel van de wereld, veel meer eenbijzondere gave van God. “In de wereld zult gij verdrukking hebben,” is een even zekere regelals deze, dat u in Christus vrede zult hebben.
Ter wille nu van deze verdrukking en de smart, die daarvan het gevolg kan zijn, wekt de Heiland ons op, om goede moed te hebben en dat wil ik nu juist onder uw aandacht brengen. Wij hebben reeds viermaal deze bemoedigende woorden vernomen, en ik zal opnieuw dezelfde wijze van overdenking volgen. In de eerste plaats tonen: welke verdrukking het is, waarvoor die troost moet dienen, en in de tweede plaats: met welke troost Jezus ons in die verdrukking verkwikt.
Welke verdrukkig in de wereld is het, waarvoor de troostwoorden van de Heiland bestemd zijn?
Het is de verdrukking, die over ons komt, omdat wij als mensen te midden van mensen leven, en nog niet thuis zijn bij de engelen en verheerlijkte heiligen. Wij wonen te midden van wezens, geboren tot onrust; tussen ons en andere mensen zijn vele punten van verschil, maar wij delen met hen de gewone gebreken, lasten, ziekten, ontberingen en smarten, die aan ons gevallen geslacht eigen zijn. Wij zijn met heel Adams geslacht buiten Eden gesloten. Wij kunnen door God bemind worden en toch arm zijn.
Gods liefde jegens Lazarus verschoonde hem niet van aan de poort van de rijke man te liggen, noch zijn zweren weg te nemen. Heiligen worden evenzeer ziek als andere mensen: Job, David en Hiskia zijn erg ziek geweest. Gelovigen worden evengoed als ongelovigen naar ziekenhuizen gebracht, want hun lichamen staan evengoed aan allerlei ziekten bloot. Ziekten, die een onmiddellijk gevolg van bepaalde zonden zijn, gaan de godzaligen gewoonlijk voorbij, en daardoor heeft Gods volk een groot voordeel boven de roekelozen en zedelozen; maar zelfs in dit opzicht zijn de beste mensenslechts mensen, en vaak moet gezegd worden: “Heere, die Gij liefhebt, is krank.” Schadelijke invloeden grijpen evenzeer de lichamen van de vromen als die van de goddelozen aan.
De brandende zomerzon, noch de felle winterkou maakt enig verschil, en nevel en mist hullen allen in dezelfde duisternis. In dit opzicht wedervaart enerlei alle mensen, hoewel niet zonder wondervolle en heerlijke uitzonderingen. Geen ringmuur omgeeft de rechtvaardigen om ze tegen lichamelijk lijden te beschermen. Zij wonen niet in Gosen, zodat het licht in hun huizen schijnt terwijl dikke duisternis over het gehele land hangt. Maar, waarom zal ik langer bij dit thema blijven: maar al te bekend is het, dat de tegenspoeden van de rechtvaardigen vele zijn, omdat zij in een wereld leven, die voor een tijd aan de ijdelheid onderworpen is.
Wij mogen niet vergeten, dat een tweede reeks verdrukkingen ons deel wordt, omdat wij Christenen zijn. Niet Ismaël werd bespot, maar Izak, omdat hij de zoon van de belofte was.Ezau’s afstammelingen zijn nooit in de Egyptische slavernij geweest; maar Israël heeft onder die zeer harde dienst gezucht. Vervolging is voor de rechtvaardigen, maar de goddelozen leven in eer te midden van hun goddeloze metgezellen. De laster spuwt haar venijn niet op de zondaren, maar op de verlosten. De vogels pikken geen zuur fruit weg, maar kiezen het zoete. Ook zijn het de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen. Gods kinderen moeten rekenen op miskenning, verguizing en mishandeling, terwijl huichelaars geacht worden.
Wanneer u een bepaalde last, op uw schouders neemt zo hebt u kans op waardering, maar neemt u Christus’ kruis op u dan kunt u zich op spot en smaad voorbereiden. Natuurlijke mensen zullen uw last verzwaren, want de ergernis van het kruis is nog niet verdwenen. Het zaad van de slang heeft vijandschap tegen het zaad van de vrouw, en wie de smalle weg van het heil betreedt, wordt nog in de verzenen gebeten. Het ligt in de aard van de goddelozen, de vromen te haten, zoals een wolf niet anders kan dan tegen de schapen woeden. Deze wereld kan niet vriendelijk zijn tegen Gods vrienden, tenzij Belial met Christus gemeenschap kan oefenen.
En dat, weten wij, is onmogelijk. Onder welke vorm ook, de Egyptenaren verdrukken de Israëlieten, totdat deze door een uitgestrekte arm en een sterke hand uitgeleid worden. Indien de vijand heden ten dage door de wetten van het land wordt belemmerd, is dat omdat Gods voorzienigheid het zo beschikt, dat rad en galg en kerkerhol buiten gebruik zijngesteld. Onze Heere heeft tot Zijn eerste discipelen gezegd: “In de wereld zult gij verdrukking hebben,” en Hij verklaarde dit zelf door er bij te voegen: dat zij uit de synagogen zoudengeworpen worden, ja, dat de ure zou komen, waarin een ieder die hen zou doden, menen zou, God een dienst te bewijzen. Verdrukking van die aard zal blijven, voor zover Goddelijke macht ze niet tegenhoudt. De geest, waaruit die haar oorsprong neemt, kan niet sterven, totdat de mens vernieuwd wordt. Zelfs zijn eigen huisgenoten zijn, ook in onze tijd, vijanden.
“Allen, die godzaliglijk willen leven, zullen vervolgd worden.” Ook is de tegenstand van de wereld niet tot vervolging beperkt. Soms neemt die de veel gevaarlijker vorm van vleierij aan – een lokaas wordt uitgeworpen, en begoocheling gebruikt, om de gelovige te verschalken en van zijn Heere af te trekken. Wees daarvoor op uw hoede! Velen zijn deerlijk misleid door de wereld, die hen met een Judaskus naderde, maar een dolk in de rechterhand hield om die in het hart te stoten. Wee degenen, die met deze listen onbekend zijn. Het is een groot kwaad onder de zon, dat de mensen vals zijn. Hun woorden zijn zachter dan boter, maar van binnnen zijn zij vlijmende zwaarden. Daardoor zijn jonge Christenen vaak verrast. Zij beeldden zich in, dat omdat de Godzaligen verheugd waren met de hun bewezen genade, alle mensen er wel mee ingenomen zouden zijn; maar hoe werden zij teleurgesteld, toen zij bemerkten dat van hun goed, kwaad werd gesproken. Is mijn lezer één van deze rekruten? Laat hij bedenken, dat een krijgsknecht van Jezus Christus inderdaad in het vuur moet en geen spiegelgevechten te houden heeft.
Hij is in een vijandelijk land, en de tijd komt, dat het hem vreemd zal voorkomen, indien hij een dag zonder strijd doorbrengt, of zijn zwaard mag opsteken. Sommige tedere harten worden niet alleen verrast, maar ook ontsteld en gegriefd door de tegenstand van de wereld. Lieve, vriendelijke karakters, die nooit met opzet iemand aanstoot zullen geven, voelen pijnlijk de bittere en vinnige vijandschap van degenen aan wie zij slechts welwillendheid betonen. De gevoeligheid van de liefde maakt zulke beminnelijke naturen juist het aandoenlijkst voor de angel der vervolging, vooral wanneer die van geliefde verwanten of vrienden komt. Voor hen, die God en mensen beminnen, is het soms eenvreselijke beproeving, zelfs al is het om Christus’ wil, als zij als de oorzaak van twist enonenigheid bekend staan. Zo gaarne houden wij vrede met alle mensen, en zijn toch gedwongen uit te roepen:
“Ik zoek de vreê steeds aan te kweken,
Maar kan er nauwelijks van spreken,
Of ’k zie mijn reden afgebroken,
En hen tot woede en krijg ontstoken.
Mijn ziel is moe van al dat strijden,
Verlangt naar ’t eind van al dat lijden,
Als de vermoeide rust bereid is,
En hij van alle plaag bevrijd is.”
Wij worden gezonden als schapen te midden van de wolven, en dit is in disharmonie met onze vredelievendheid, die veel liever neerligt in grazige weiden bij de herder en te midden van de kudde.
Het allermeest grieft het ons, te bedenken, dat er mensen zijn, die Christus niet liefhebben. Het smart ons, dat zij de schoonheid van de Man van smarten niet zien. In het diepst van ons hart worden wij gewond, als wij zien, dat men onze welbeminde Zaligmaker beledigt. Dat zij ons tegenstaan, betekent niet zoveel, maar dat zij zich stoten aan de grote Hoeksteen waardoor ze, als ze zó doorgaan, verpletterd zullen worden, is droevig te aanschouwen. Zij zondigen tegen licht en liefde, zij zondigen tegen hun eigen zielen; en dit is een beproeving, die ieder heilig hart verbrijzelt en elk liefhebbend hart doet bloeden.
Dit roept tot aanhoudende waakzaamheid, omdat onze liefde voor mensen, zo zij niet door Goddelijke genade geheiligd wordt, ons doet verachteren van het leven met God. Er zijn mensen, die de strijd beminnen en nooit gelukkig zijn als ze niet kunnen tegenspreken, twisten en oorlogvoeren. Zulken zijn leden van de strijdende kerk in een andere dan de beste zin van het woord. Wanneer de genade van God in hun harten doordringt en hun hardnekkigheid tot standvastigheid heiligt, dan worden zij uitnemende mensen; maar wanneer wij ze schatten naar hun liefde, wat mij de maatstaf van het heiligdom lijkt te zijn, dan zijn deze ruwe gasten eerder dwergen dan reuzen in het Koninkrijk van God. Want hij is het meest gelijk God, die het meest bemint, en diegene komt het dichtst bij het beeld van Christus, wiens hart vol tederheid is. Wij moeten pal staan en moedig strijden voor het geloof; maar toch, hoe meer liefde wij ten toon spreiden, des te beter, al zij het ook, dat het ons te meer pijn veroorzaakt, voortdurend met mensen zonder liefde te moeten twisten. Dit is een deel van onze verdrukking, die wij dragen moeten, en hoe dapperder wij ons daaronder gedragen, des te zekerder zullen wij de strijd voor vrede en reinheid winnen.
Is dat niet genoeg omtrent de donkere zijde van ons schilderij?
Laat ons, beste vriend, nu de troost, die Jezus ons aanbiedt, overdenken. “Hebt goede moed”, zegt Hij, “Ik heb de wereld overwonnen.” Dit is een roemrijk woord, gesproken door de grootste Overwinnaar, Die ooit leeft, in wie al de Zijnen “meer dan overwinnaar” zullen zijn. Wij willen thans de gezegende Persoon van onze Heere beschouwen, want deze beschouwing geeft goede moed. Gedenk allereerst, dat onze gezegende Heere een mens was. Geloof de gehele betekenis van dit feit. Sommigen menen, dat Hij, omdat Hij evenzeer God als mens was, niet geheel en al mens was. Er bestaat een streven om Zijn mensheid op de achtergrond te schuiven, en alzo van ons te vervreemden, maar ik verzoek de lezer te bedenken, dat Jezus zelfs in sommige opzichten meer mens was dan iemand van ons.
In enkele punten is ons mens-zijn onvolkomen, maar Hij was de volmaakte mens. Ik mag zeggen, dat Hij de menselijke natuur in haar geheel, in haar grootste volkomenheid, ja zelfs wat Zijn ziel betrof, de natuur van beide geslachten bevatte, want Hij was tegelijk teder als een vrouw en sterk als een man. Heilige vrouwen en godzalige mannen beiden vinden in Jezus al wat zij in hun eigen ziel opmerken. Niets verwijfds zien wij in Hem, en toch al de liefde, waarmede een moeder kan beminnen. Lees de geschiedenis van Zijn aardse leven, en u ziet het duidelijk. Hij was mens in de ruimste zin van het woord, in Zichzelf ons gehele geslacht vertegenwoordigende. Geen mens of hij is in het één of andere opzicht beperkt, maar in Christus was alles volmaakt, omdat in Hem geen zonde woonde.
Hoewel Hij een Zoon van Israël was zal Hij toch geen sterksprekend Joods uiterlijk gehad hebben, want ook de Heidenen wilde Hij een Broeder zijn. U vindt geen beschrijving van Zijn menselijk bestaan,alleen dit woord: “Man van smarten.” Hij was een Mens, die naar lichaam en ziel onnoemelijk veel geleden, en daarin al de kracht van Zijn mensheid getoond heeft; die Zich in menselijke vreugde verheugde en om menselijke smart ook leed. Die de ladder van de mensheid van de laagste tot de hoogste trap bestegen heeft. Wanneer nu zulk een model-Mens de wereld overwonnen heeft, dan kan de mens het in Zijn kracht ook doen. Dat boezemt moed in en verbant wanhoop. Het was de macht van de inwonende Heilige Geest waardoor Jezus de wereld overwon, en door diezelfde macht, zo ze in ons woont, zullen wij in het geloof dezelfde zegepraal behalen. De aartsvijand is door een Mens overwonnen, en onze harten mogen getroost zijn door de overtuiging, dat ook wij, door Gods werking in ons, Satan haast onder onze voeten zullen verpletteren.
Het geeft goede moed, te bedenken, dat, zo onze Heere in een bijzonder geval verkeerde, dit in ons voordeel is; want Hij ondernam als Mens de strijd onder zeer ongunstige omstandigheden, zoals wij ze niet kennen. Hij ging gebukt onder een enig en weergaloos gewicht. Laat onze last nog zo zwaar zijn, hij is niet te vergelijken met de last, die de Herder van onze zielen droeg. Wij achten ons te zwaar beladen, en spreken van de strijd van het leven, van onze zorgen en verantwoordelijkheid, als was dat voor onze zwakke krachten niet berekend; maar welke gelijkheid is er tussen die en wat Jezus te torsen had? De leraar van een grote gemeente heeft dagelijks, ja elk uur, die zorg op zijn schouders; maar wat is die zorg, vergeleken met de zorgen van onze overste Herder? Hij waakte voor de grote gemeente, die niemand tellen kan, Hem door de Vader gegeven. Al de belangen van die gemeente droeg Hij. Een zorg, waarvan u, lezer, en uw vriend, de schrijver, zich zelfs geen denkbeeld kunnen vormen. En toch, zonder die last af te werpen, bestreed Hij de wereld en overwon ze.
Zijn Naam zij geprezen, en Zijn overwinning de troost van allen, die vermoeid en belast zijn. Vergeet verder niet, dat Hij een last te dragen had, die niemand van ons opgelegd wordt. Hij kwam in de wereld om onze zonden te dragen, en daardoor werd Hij “geheel bedroefd tot de dood toe.” Er zijn er, die schijnen te denken, dat zij als navolgers van Chistus, ook “mannen van smarten” moeten worden. Dat is ten enenmale onjuist. Omdat Jezus onze smartengedragen heeft, mogen wij alle bekommernis op Hem werpen. Omdat Hij om mijnentwil en in mijn plaats verbrijzeld is, mag ik mij met een onuitsprekelijke vreugde in die volkomen verlossing verblijden. Geen gewicht van de zonden blijft over om ons in het stof te vernederen. Christus heeft alles weggedragen, en aan het kruis het handschrift, dat tegen ons was, uitgewist. Laat ons desniettegenstaande nimmer vergeten, welk een ontzettende last onze zonden voor Zijn schouders geweest zijn. Dit bedenkende, wordt het een nog groter troost voor ons, dat Hij, ondanks dat alles, zeggen kon: “Ik heb de wereld overwonnen.”
Herinner u ook, dat onze Heere in het gevecht tegen de wereld juist in het heetst van de strijd stond. Als het hele leger in slagorde optrekt, heeft ieder zijn plaats in de gelederen, en het gevecht gaat tegen allen; maar waar, denkt u, snorden de kogels het dichtst langs? Waardrongen de zwaarden het verwoedst voorwaarts? “Die de banier draagt boven tienduizend”was het voornaamste Mikpunt. Het was alsof de vorst der duisternis tot zijn benden gezegdhad: “U zult noch kleinen noch groten bestrijden, maar de Koning van Israël alleen”; want allebeproevingen, die wij ervaren, zijn Zijn deel geweest. U en ik ondervinden slechts enkele aanvallen, maar Hij heeft ze alle te verduren gehad. Ik heb de mijne, en u de uwe, maar Hij had de mijne en de uwe en die van alle heiligen. Toch is Hij, in het heetst van de strijd staandegebleven en heeft luid geroepen: “Ik heb de wereld overwonnen.” Genade kan dus ook ons deoverwinning geven, want tegen ons zullen nimmer zulke talloze legerscharen in het vuur gebracht worden. Tegen Hem had de vijand alle troepen verzameld, wat hij nooit tegenover één van Zijn zwakke volgelingen heeft gedaan.
Gedenk ook, dat de Verlosser in menig opzicht alleen stond. Als wij geestelijke opbeuring nodig hebben, kennen wij wel iemand, tot wie wij kunnen gaan. Als wij raad en voorlichting nodig hebben kunnen wij die bij de broeders wel vinden; maar onze gezegende Meester kon nauwelijks een deelnemende vriend, en heel geen raadsman vinden. Gelijk een eenzame bergtop, die boven alle omringende spitsen uitsteekt, stond Hij daar alleen, blootgesteld aan de snerpende en ijzige winden en scherpe sneeuwstormen van de winter, die op Zijn weerloos hoofd losgelaten werden. Wij zijn maar dalbewoners, en kunnen Zijn hoogte nimmer bereiken. Aan wie kon Hij Zijn smart openbaren? Aan Petrus, Jacobus of Johannes? Evengoed kon een moeder de grieven, die haar hart verscheuren, haar zuigelingen meedelen. Eens, in de hevigste ontroering, wendde Hij Zich tot de edelste onder Zijn jongeren, maar zij sliepen. Zij konden niet één uur met Hem waken. O, verlaten Christus, indien U de wereld overwonnen hebt, hoe zeker zullen dan Uw wapenbroeders zegepralen, wanneer zij schouder aan schouder staan, ieder zijn makker moed insprekende, en bovenal, wanneer U Zelf in het veld bent, om het gehele leger Uw onoverwinnelijke dapperheid te geven.
Ik ben nog niet klaar met de opsomming van de verzwarende omstandigheden, waaronder de Zaligmaker streed. Ik verzoek mijn vriend, wel te willen opletten, dat Hij aan invloeden bloot stond, die wij niet kennen. Wie de letters niet kent, zal niet gemakkelijk trots worden op zijn geleerdheid, en wie van de hand naar de mond leeft en geen kans ziet een enkele penning te overleggen, zal zich wel niet op zijn rijkdom verheffen. Wij, arme schepselen, konden niet verzocht worden gelijk Hij. De schare wilde Hem nemen en met geweld koning maken, ja, alle koninkrijken van de wereld werden Hem aangeboden en in plaats van armoede te lijden en de dood te ondergaan, had Hij Cesar van de troon kunnen stoten. De wereld met al haar eer, het vee op duizend bergen, de verborgen goud- en zilvermijnen waren alle van Hem en Hij kon Zijn verlossingswerk verlaten hebben, om de grootste, rijkste, machtigste koning te zijn, die ooit regeerde – maar Jezus achtte al deze dingen schade en drek te zijn. Niemand van ons worden zulke aanbiedingen gedaan, zulke grootse uitzichten geopend, en daarom hebben wij niet zo’n strijd te strijden als Hij. Zullen wij dus door Zijn hulp de veel kleinere verzoekingen niet kunnen overwinnen, nu Hij in de grootste die men zich kan voorstellen, staande is gebleven?
Geef ook daarop acht, dat de grote ijver, die Hem verslond, zelfs al had Hij voor de verzoeking kunnen bezwijken, Hem toch honderd wegen had geopend om af te wijken van die weg, die Hij Zich had voorgesteld om de wereld te overwinnen. Hij kwam om het kwaad te overwinnen door de kracht van liefde en waarheid, door Zijn Geest. Indien sommige van Zijnvolgelingen met zo’n macht aangegord waren geweest, zij zouden zich moeilijk aan het eenmaal vastgestelde oorlogsplan gehouden hebben.
Ik stond eens in Rome aan de voet van de Santa Scala, de z.g. Pilatustrap, en sloeg de arme boetelingen gade, die deze “heilige treden” op hun knieën opkropen. Ik verbeeldde mij dat dit dezelfde trap was, die onze Heere afkwam, toen Pilatus zei: “Zie de mens!” Toen ik ook enigepriesters bespeurde, die de boetelingen nakeken, voelde ik de begeerte in mij opkomen dat vuur van de hemel zou neerdalen. Maar de geest des Heeren was zo driftig niet, want toenJohannes Hem vroeg: “Heere! wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal neerdalen en deze verslinde, gelijk ook Elia gedaan heeft,” antwoordde de Heere: “Gij weet niet vanhoedanige geest gij zijt.” Wij worden wel nooit verzocht om vuur van de hemel te doen dalenomdat wij weten, dat het voor ons niet te krijgen is; maar onze Heere had Zijn Vader slechts te bidden, en Zijn Vader zou Hem meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten.
Zie met smart, wat een gedeelte van de gemeente gedaan heeft: verscheidene gelovigen zijn in de strik gevallen, die hun Heere gemeden heeft. Veronderstel, dat de Heere Jezus koning was geworden en een leger op de been had gebracht, dan kon Hij Zijn Kerk hebben gesticht en ze door de macht en het geld van de overheid in stand houden. In elke parochie van het Roomse Rijk zou dan een kerk gebouwd zijn, en de Heidenen zouden gedwongen worden om belasting te betalen om in het onderhoud van leraren en de dienst te voorzien. Door de macht van vorstelijke invloed en vorstelijk gezag zouden de mond-Christenen in de gemeente bij miljoenen vermenigvuldigd zijn, en de Godsdienst had, uitwendig althans, gezegevierd. Maar de Heere Jezus koos deze weg niet, omdat Hij Zijn Koninkrijk op geen andere grondslagen wilde vestigen dan waarheid en liefde. Zijn taak was het, te sterven vor de mensen en, niet de gepantserde hand van het geweld, noch de met goud en edelsteen versierde vinger van aardse grootheid op te heffen, ten einde de mensen aan Zich te onderwerpen.
Jezus Christus heeft de mens zelf lief: liefde en waarheid zijn de strijdbijl en het zwaard, waarmee Hij oorlog voert. Zó overwon Hij de wereld in haar verraderlijkste openbaring: haar poging om zich met de gemeente te verstaan en een gemengde maatschappij te vormen, een tegelijk aards en hemels koninkrijk, een staatskerk, die beiden God en de mammon eerbiedigt, en zowel de Heere als het goed van deze aarde dient. Dat mag menigeen de zekerste weg lijken om de wereld tot zegen te zijn, maar dat was niet de weg van Zijn Vader noch die van de heiligheid, en daarom wilde Hij de wereld niet volgen, maar overwinnen. Het geweten mag geen geweld aangedaan worden, het altaar van God niet door gedwongen offers ontheiligd worden; Cesar niet buiten Zijn bevoegdheid treden. Hoe groot het gewaande voordeel ook mocht schijnen, de Heere deed nimmer kwaad, opdat het goede daaruit mocht voortkomen.
Thans willen wij opmerken, dat de troost vooral ligt in het feit, dat Jezus de wereld niet slechts als Persoon, maar als Vertegenwoordiger van het menselijk geslacht heeft overwonnen. Wend uw blikken hierheen! Een dodelijke strijd vangt haast aan. Hier verschijnt in het strijdperk, langzaam voortstappende, een reus die boven allen uitsteekt. Hij vertegenwoordigt de Filistijnen! Daar komt de kampioen voor Israël, een jongeling, mitsgaders roodachtig. Deze twee zullen de strijd beslechten. Angstige ogen wenden zich naar de plaats van het tweegevecht. Filistijnen let op uw kampvechter! Israël, geef acht op uw jongeling met bevend hart!
O, dochters van Jeruzalem! heft uw gebeden op voor de zoon van Isaï, dat hij heden ten dage een man mag zijn! Wanneer wij deze strijd gadeslaan en de steen in het voorhoofd van de kampvechter zien zinken, staan wij gereed om met de jubelende vrouwen en haar reien in te stemmen, want David heeft de overwinning behaald. Zie, welk gevolg zijn strijd heeft! Davids zegepraal is de zegepraal van iedereen in Israël. Het tweegevecht was de vertegenwoordiger van het gevecht van Israël tegen de Filistijnen: en toen de held van de Filistijnen viel, was Israël overwinnaar. Naar de buit, o, zonen van Jakob! Zij vluchten! De onbesnedenen zoeken hun heil in een overhaaste vlucht! Vervolg hen en verdelg hen als stof voor de wervelwind!
Alzo is ook de overwinnig, die Christus over de wereld behaald heeft, een zegepraal ten bate van Zijn volk, en nog heden zien wij een overwonnen vijand tegenover ons. Op, beroof de vijand! Laat uw zwakheid de oorzaak van uw roem worden! Laat uw beproevingen de reden van uw dankzegging worden. Als u vervolgd wordt om der gerechtigheid wil, ween en huil niet, als zou u door een geduchte ramp getroffen worden; maar verblijdt u, dat u deelgenoten mag zijn van de eer van de profeten en heiligen, en van uw grote Leidsman, die als uw Vertegenwoordiger de strijd heeft gewonnen.
Laat mij u tot besluit herinneren, dat wij hier meer dan vertegenwoordiging, dat wij hier vereniging zien. “Ik heb de wereld overwonnen,” betekent meer dan: “Ik overwin in uw plaats.” Alle gelovigen hebben daadwerkelijk de wereld overwonnen, want ze zijn één met Christus. Behaalt mijn hand de zege? Dan hebben mijn voeten tevens overwonnen. Bevecht mijn hoofd de overwinning? Dan deelt mijn hart in die eer. Mijn voetzool triumfeert, wanneer mijn hoofd gekroond wordt. Wanneer Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente, de vijand heeft overwonnen, dan heeft elk lid van Zijn lichaam, zelfs het minst eervolle, overwonnen in zijn zegepralend Hoofd. Laat ons die overwinning uitgalmen en de palmtak in de hand zwaaien, want wij zijn meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad. Zei Hij niet volkomen terecht, dat wij goede moed zullen hebben, omdat Hij de wereld overwonnen heeft? Daarom, strijdende, worstelende Broeder, gehoorzaam Zijn woord en hebt goede moed.
Amen.