Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar de eer van koningen een zaak uit te zoeken Spreuken 25:2 Engelse vertaling
Als de vertaling van onze tekst meer letterlijk zou zijn geweest, dan ging deze als volgt: ‘Het is de eer van God een zaak te bedekken, maar de eer van koningen is het om een zaak uit te zoeken.’ Omwille van de variatie geven onze vertalers één en hetzelfde woord soms op twee verschillende manieren weer. Hoewel dat de zinsbouw vloeiender maakt, is dit over het algemeen genomen een grote vergissing en zet het ons gemakkelijk op het verkeerde been. Het woord ‘verbergen’ is precies hetzelfde woord dat we gebruiken in de zinsnede: ‘Welgelukzalig is hij … wiens zonde bedekt is.’ Dus gaat de tekst als volgt – ik zal hem u nogmaals voorlezen, zodat hij des te dieper tot u doordringt: ‘Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar de eer van koningen een zaak uit te zoeken.’
In de eerste plaats zal ik u de gewone uitleg geven die deze woorden vaak krijgen, en het onderwerp waaraan velen hierbij moeten denken, namelijk dat het Gods eer is om veel te verbergen van de grote waarheid aangaande Hemzelf en Zijn handelingen met de mensenkinderen. ‘Rondom Hem zijn wolken en donkerheid.’ Het is Gods heerlijkheid dat Hij niet gezien wordt, dat Hij verborgen is; terwijl het voor koningen een eer is ‘een zaak uit te zoeken.’ Dit is de algemene verklaring die bijna iedere uitlegger van dit tekstgedeelte geeft, maar ik kan er niet helemaal mee instemmen. Toch zal ik er even over spreken.
Het is zeker dat een dergelijke uitleg op een beperkte manier moet worden opgevat, want het kan niet in absolute zin en zonder beperking Gods eer zijn een zaak te verbergen. Dan had Hij immers alles voor ons kunnen verbergen. Het is duidelijk tot eer van Hem dat sommige dingen geopenbaard zijn, want waarom heeft Hij dit anders gedaan? Hij had voor eeuwig kunnen wonen in de wonderlijke eenzaamheid waarin Hij naar wij veronderstellen woonde voordat hij het werk van de schepping begon. We weten niet wat Hij in die eeuwigheid deed. Van die eeuwigheid kunnen we ons moeilijk, zo niet onmogelijk een voorstelling maken – toen er geen schepping was, toen nog niet één enkele ster was gaan schijnen en nog niet één engel met snelle vleugels door de ruimte gevlogen was. Als het Gods eer geweest was om absoluut verborgen te zijn, dan denk ik dat Hij alleen was gebleven in de dikke duisternis die Hem omringde, want Hij had geen enkel schepsel nodig gehad om Zijn liefde te kennen, zich van Zijn macht bewust te zijn of Zijn wijsheid te aanschouwen.
Het is meteen duidelijk dat als dit de ware en juiste uitleg is van de woorden: ‘Het is Gods eer een zaak te verbergen’, deze uitleg in een heel beperkte zin moet worden opgevat. Als het Zijn eer zou zijn geweest om alles te verbergen, dan zou Hij daarmee zijn doorgegaan. Maar voor zover ik het kan zien, is Zijn geopenbaarde eer Zijn eer. Het is niet zozeer de eer van God om Zichzelf te verbergen als wel om Zichzelf te openbaren aan hen die Hij voorbereidt om de openbaring te ontvangen.
Er zijn veel dingen waarvan het niet tot Gods eer zou zijn om ze te verbergen. U zou niet van alles kunnen zeggen: ‘Het is de eer van God, om dit te verbergen.’ Neem bijvoorbeeld Zijn rechtvaardige wet. Zou het Zijn eer geweest zijn om de mensheid daar volledig onbekend mee te laten? Zoiets kan ik me niet voorstellen. En dan Zijn onvergelijkelijke verlossing die Hij ons op vele wonderlijke manieren heeft geopenbaard. Zou Hij al die pijnen op Zich hebben genomen om Zich in Christus Jezus te openbaren, als het Zijn eer geweest was om Zichzelf in dat opzicht te verbergen? Zou Hij ons bevelen in de gehele wereld heen te gaan en het evangelie aan alle schepselen te verkondigen als het Zijn eer zou kunnen zijn om dat te verbergen? Nee, het is voor welk mens dan ook hoogverraad jegens de majesteit des hemels om de gezegende openbaring van God in Christus Jezus te verduisteren.
Ik ben bang dat wij als predikers van het Woord dat tengevolge van onze zwakheid allemaal in zekere mate doen. Maar God verhoede dat we ook maar het minste sprankje zouden achterhouden van de eer van God in het aangezicht van Jezus Christus.
Er zijn veel grote en roemrijke waarheden waarvan het niet nodig is dat God ze zou verbergen. Als wij ze niet waarnemen, is dat waarschijnlijk omdat het niet nodig is dat ze worden verborgen, want hun eigen inherente heerlijkheid is hun verborgenheid. Als ik bijvoorbeeld het raadselachtige leerstuk van het eeuwige Zoonschap van de Heere Jezus Christus neem, of dat van de Heilige Geest Die van de Vader en de Zoon uitgaat, dan behoeven deze wonderbare waarheden niet voor ons verborgen te worden. En wel omdat ze op zichzelf zulke diepe mysteries bevatten dat, hoe duidelijk ze ons ook geopenbaard mogen zijn, wij ze niet kunnen begrijpen. Zelfs het grote leerstuk van de Drie-eenheid, dat zo duidelijk in de Schiften naar voren wordt gebracht – de Drie-eenheid in de Eenheid van de Godheid – behoeft niet voor ons verborgen te worden, en dat is ook niet gebeurd. Toch kunnen we het niet begrijpen.
God hoeft niet te zoeken naar een manier om zich te verbergen, want als Hij Zijn aangezicht onder ons zou onthullen, dan zou de heerlijkheid te groot zijn om te aanschouwen. Sta eens op, sterfelijk mens, en kijk midden op de dag eens naar de zon! Kunt u dat doen? Zouden uw ogen niet verblind worden? Toch is de zon slechts een van de vele duizenden dienaren in het hemelhof van God. Wat moet dan het aangezicht van de Koning Zelf zijn? Hij hoeft het niet met een sluier te bedekken. Zijn eigen heerlijkheid is ongetwijfeld op zichzelf dekmantel genoeg. Onze geest is eindig, bekrompen, beperkt.
Er zijn bepaalde mensen geweest die zichzelf ‘encyclopediësten’ noemden, want ze beeldden zich in dat ze alles wisten. Toch wisten zij niets volmaakt. Velen van hen stortten helemaal in bij hun poging zelfs alles te leren dat door mensen gekend kan worden. Maar wat God Zelf betreft, wie kan Hem ooit begrijpen? De aartsengel die het dichtst bij Zijn verheven tegenwoordigheid staat, moet zijn aangezicht met zijn vleugels bedekken, want zelfs hij is niet in staat de heerlijkheid van dat uitzonderlijke licht waar te nemen. Het lijkt me niet zozeer een grote waarheid dat het Gods heerlijkheid is zichzelf te verbergen als wel dat Zijn heerlijkheid zelf zichzelf juist verbergt – niet door verborgen te worden, maar door in zo’n grote mate geopenbaard te worden. De heerlijkheid zelf verblindt, want het eindige verstand van de mens is niet in staat haar te beschouwen.
Toch kan de waarheid die onze Bijbelvertaling probeert duidelijk te maken zonder aarzeling aanvaard worden als we haar als volgt opvatten: als God iets (wat dan ook) verborgen heeft, dan is het Gods eer om dat te verbergen en dan is het is goed dat dit verborgen zal blijven. Als God ons een bepaalde waarheid niet verteld heeft, dient het Zijn eer om ons dat niet te vertellen. Misschien hebben we evenveel reden om de Heere te prijzen voor wat niet in de Bijbel staat als voor wat er wel in staat. Wat Hij niet heeft geopenbaard, kan ons evenzeer ten goede komen en is zeker evenzeer tot Zijn eer als wat Hij wel heeft geopenbaard. Als Hij ons bijvoorbeeld niet alles over Zichzelf en over de verborgenheid van Zijn persoon vertelt, willen wij het dan weten? Kunnen wij niet in Hem geloven en Hem des te meer liefhebben omdat we Hem niet begrijpen? Zeker, een God Die we zouden kunnen begrijpen, zou geen God zijn. Wij houden van dingen die ons vermogen te boven gaan. Wij houden ervan om wateren te vinden om in te zwemen waarin het verstand met zijn kleine dieplood geen bodem vindt, maar waar liefde met een rustige geest volmaakte vrede vindt. Ongetwijfeld is er heerlijkheid in God Die tot nu toe niet geopenbaard is.
Wat de toekomst betreft is het ongetwijfeld tot eer van God dat Hij ons niet alles aangaande de geschiedenis van deze wereld geopenbaard heeft. Misschien staat het allemaal in het boek Daniël en het boek Openbaring. Sommige vrienden denken dat dit zo is, en dat kan ook inderdaad. Maar ik durf te zeggen dat er geen mens is die deze beschrijving begrijpt, en ik denk niet dat ook maar één mens het zal begrijpen totdat het Woord zichzelf zal verklaren. En misschien zullen we dan, als de geschiedenis het commentaar op de profetie wordt, onszelf verbazen dat we het niet gezien hebben.
Toch kunnen we dat op dit moment niet zo doen. Het is tot eer van God en voor uw eigen bestwil dat u niet weet wat er morgen met u zal gebeuren. U weet niet welke beproevingen u kunnen wachten en evenmin wanneer u zult sterven. Het is goed voor u dat u dit niet weet. Als het tot Gods eer geweest was dat u uw geschiedenis van de eerste tot de laatste bladzijde zou lezen en als u iedere gebeurtenis in de geschiedenis van uw eigen leven of in de geschiedenis van de volken der aarde zou kunnen vertellen, dan zou God u dit hebben geopenbaard. Maar wees er tevreden mee om niet te weten wat God u niet vertelt en zeg in uw hart: ‘Laat het zo zijn, want voor sommige dingen geldt dat het Gods eer is een zaak te verbergen.’
Toch denk ik niet dat de tekst dit wil leren. Volgens mij heeft hij een heel andere betekenis, die ik u zal proberen te geven. Vooraf nog dit: U weet dat een spreuk zoals deze, met het woord ‘maar’ in het midden, een antithese is of een combinatie van twee aan elkaar tegengestelde zaken. De tekst gaat niet als volgt: ‘Het is de eer van God een zaak te verbergen, maar de eer van koningen is het om een zaak openbaar te maken.’ Dat is niet wat hier gezegd wordt. Het is een heel andere zin, die helemaal geen antithese vormt.
Ook is de antithese niet compleet, in de trant van: ‘Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar de eer der koningen is het om een zaak uit te zoeken.’ Immers, het is niet zozeer iets voor koningen om zaken uit te zoeken die met wijsheid verband houden, maar eerder iets voor wijze mensen. Als er leerstukken zijn die wij niet kennen omdat God ze verbergt, dan is het iets voor wijze mensen om ze te onderzoeken en niet zozeer voor koningen.
Evenmin kunnen we dit vers als volgt lezen: ‘Het is Gods eer een zaak te verbergen, maar de eer van koningen is het om dingen duidelijk te maken’, want het derde vers van dit hoofdstuk komt niet met deze uitleg overeen. Salomo dacht niet dat het de eer van koningen was om een zaak duidelijk te maken. Hij geloofde in diplomatie, want hij zegt: ‘Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is geen doorgronding.’ Hij kan daarom niet bedoeld hebben deze laatste boodschap over te dragen.
Laat mij u nu vertellen wat volgens mij de juiste interpretatie van dit vers is. Wat is de bezigheid van koningen? Waarom zijn zij boven hun medemensen gesteld? Wat is hun eer? Wel, het is de eer van koningen om dingen uit te zoeken die verband houden met het handhaven van gerechtigheid, om gevangenen voor de rechter te brengen, hun misdaden openbaar te maken en hen te veroordelen als ze schuldig zijn. Het is de eer van God om een zaak te verbergen, en die zaak is dan: de zonde – maar het is een zaak van koningen om de zaak uit te zoeken en de schuldige gerechtigheid te doen ondergaan.
U weet dat we steeds minder achting voor de politie krijgen als deze er niet in slaagt misdadigers op te sporen. Het is wel gebeurd dat justitie de plank volledig missloeg. Misschien is geprobeerd een bepaalde belangrijke getuige uit de weg te ruimen, een andere om te kopen of om een of ander getuigenis te verbergen dat tegen de beschuldigde personen ingébracht zou kunnen worden. Als zoiets gebeurt, is dat nooit tot eer van koningen. Als er bijvoorbeeld een moord gepleegd is en de misdadiger niet kan worden gepakt, dan pleit dat niet voor de regerende macht. En ook al loopt het soms zo – want geen enkele menselijke regering is volmaakt in zijn opsporingsactiviteiten – dan is het toch niet tot eer van de heersende macht. Het is de eer van koningen dat zij zaken uitzoeken totdat zij de juiste persoon schuldig verklaren.
En het is ook niet de eer van koningen als zij hun oordeel en vonnis op het eerste gezicht geven, op grond van een vooroordeel. Het is hun eer een zaak te onderzoeken, beide kanten van de zaak te horen. De magistraat die in naam van de koning optreedt, hoort een grondig onderzoek in te stellen naar de zaak die voor hem gebracht wordt en hoort uiteindelijk te oordelen zoals de gerechtigheid eist. Dit is soms erg moeilijk, maar het is de eer van koningen en hun vertegenwoordigers als zij het proberen.
Welnu, voor God is zoiets onmogelijk. Niets is voor Hem verborgen. Het hele heelal is slechts één grote gevangenis voor degenen die tegen Hem zondigen en Hij kan hen vinden wanneer Hij maar wil, Hij kan Zijn terechte straf over hen zonder één moment vertraging uitvoeren. Hij heeft geen getuigen nodig. Hij hoeft niet deze of gene persoon die iets heeft zien gebeuren te dagvaarden, want Hijzelf heeft de overtreding waargenomen. Zijn eer is dat Hij de zaak bedekt. Zoals het de eer van God is de zaak te bedekken, zo is het ook de eer van koningen om wanneer de wet wordt overtreden, de zaak te onderzoeken.
Ik ben ervan overtuigd dat dit de bedoeling van de tekst is. Zelfs al zou dat niet zo zijn, dan is het een grote waarheid van de Schrift, die onze overdenking zeer waard is. Dus we zullen er als volgt bij stilstaan. Ten eerste, het is Gods eer de zonde te bedekken. Ten tweede, dit is een grote bemoediging voor berouwvolle zondaars. Ten derde, het behoorde een grote aanmoediging te zijn voor heiligen.
1. Het is Gods eer de zonde te bedekken. Dit is de uitdrukking die de Schrift gewoonlijk gebruikt om het wegdoen van de zonde en de vergeving ervan te beschrijven. God bedekt precies die zaak die de politierechter uitzoekt: de schuld, het breken van Zijn wet, de verzwarende omstandigheden, de menigvuldige herhalingen van de zonde, de basismotieven, de vele verontschuldigingen en het bedrog waarmee we de zonde proberen te vergoelijken – dit alles wordt door God bedekt. Hoor dit en wees verbaasd, zondaars: God kan al uw zonden bedekken. Het maakt niet uit hoe zwart ze zijn, hoe talrijk, of hoe lelijk van kleur. Hij kan ze allemaal bedekken!
Dit is Zijn grote voorrecht, en niemand kan in deze eer delen.
Maar Hij kan het, geprezen zij Zijn gezegende naam!
Hij kan de zonde bedekken die gekend en beleden is. Onbeleden zonde bedekt Hij nooit. Als een mens zijn schuld niet wil erkennen, is hij veroordeeld vanwege zijn opstandige weigering de positie voor God in te nemen die hem past. Maar zondaar, als u staat en uw schuld belijdt, opstandeling, als u zegt: ‘Er is geen twijfel over de zaak; ik geef toe dat ik schuldig ben’, dan is het Gods eer dat Hij de zonde kan bedekken die niemand anders kan bedekken en die uw eigen geweten u niet zal toestaan om weg te stoppen! Hij kan de overtreding bedekken van de mens wiens mond gestopt is door dat hij beseft dat hij schuldig is. O heerlijke daad van goddelijke genade, die zonde en overtreding kan bedekt worden – bedekt, hoewel ze beleden en erkend zijn en bedekt omdat ze beleden en erkend zijn.
De heerlijkheid van deze waarheid ligt in het feit dat God dit rechtvaardig kan doen door het werk van Jezus. De zonden te bedekken – wel, op zichzelf beschouwd en zonder nadere beperking zou het iets vreselijks lijken als God dit deed, maar Hij kan het rechtvaardig doen. Zonder Zijn wet in de geringste mate te overtreden, zonder de stabiliteit van Zijn koninkrijk in gevaar te brengen kan Hij alle soorten zonden en godslastering vergeven en bedekken zodat ze nooit meer gezien worden.
Vraagt u mij hoe dit mogelijk is? Het antwoord ligt in het grote plaatsvervangende offer van Jezus Christus. God stapt van Zijn eeuwige troon af als de mens voor zijn zonde gestraft moet worden, en Hij zegt: ‘Ik wil de straf dragen; leg alles op Mij.’ Om die te kunnen dragen nam Jezus de gedaante van een mens aan en woonde Hij tussen de mensen. En uiteindelijk droeg Hij aan het vloekhout de schuld van mensen. Het was een wonderbaarlijke voldoening die Hij daar jegens Zijn eigen wet aanbracht door Zelf gestraft te worden in plaats van de overtreder. Welnu, onder de wijde hemel kan er niemand zijn die terecht bezwaar kan maken als de zonde door het verzoenende offer van Jezus Christus wordt bedekt. Die buitengewone, opmerkelijke, unieke betaling van de Rechtvaardige Die leed voor de onrechtvaardigen opdat Hij ons tot God zou brengen, maakte het God mogelijk om onze zonden te bedekken en om dat rechtvaardig te doen.
Verder, Hij kan dit doen zonder enige vorm van vergelding van de overtreder te eisen. Wonderlijk is deze waarheid – voor sommigen te wonderlijk om te geloven. De Rooms-Katholieke Kerk leert ons dat we voor de vergeving van onze zonde boete moeten doen. Er zijn zo veel zweepslagen op de blote rug nodig, of zo lang onthouding van voedsel, naast louterende pijn die na de dood wordt opgelegd, en ik weet niet wat allemaal meer. Ja, maar dit is Gods eer dat Hij al deze zonden nu ter plekke kan bedekken, zonder dat de zondaar enige prijs betaalt of enig lijden doorstaat. Hij hoeft alleen maar te komen, zijn zonden te belijden en de goddelijke bedekking te aanvaarden, namelijk het bloed en de gerechtigheid van Jezus Christus – en alles zal voor eens en voor altijd bedekt worden.
Het is Gods eer dat Hij dit alles kan doen zonder enige schade voor de persoon die vergeving ontvangt. Het gebeurt soms dat als een mens u beledigt heeft en u hem steeds weer vergeeft, hij daardoor in zijn zonde verhard kan worden. Maar de liefdevolle manier waarop de Heere de zonde bedekt, is er een waardoor het hart altijd smelt en verandert. De zonde wordt nooit zo van harte gehaat als wanneer hij door het bloed van Christus bedekt is. Geen man heeft ooit een grondige afschuw van de zonde totdat hij gezien heeft hoe deze in Christus is weggedaan. Maar als hij gezien heeft dat Jezus ze door Zijn eigen smarten en dood heeft weggedaan, dan haat hij werkelijk de zonde die de Zaligmaker deed treuren en aan het kruis nagelde. Het is Gods eer dat Hij de zonde op zo’n manier kan bedekken, dat de overtreder die hij vergeving biedt er niet door beschadigd wordt.
En Hij kan dit doen zonder enige schade toe te brengen aan de rest van de mensheid. Niemand wordt er ook maar enigszins slechter van omdat z’n naaste gered wordt. Ik weet dat er sommigen zijn die de waarheid kunnen verdraaien totdat ze er een excuus in vinden om te zondigen. Maar de waarheid dat God in staat is de grootste zonde te vergeven – nee meer nog, dat Hij deze in het geval van menigeen vergeven heeft en dat Hij hen als Zijn eigen dierbare kinderen aan Zijn boezem heeft gedrukt, heeft hun geen kwaad gedaan, maar kwam de moraal van de mensheid zeer ten goede. Ga waar u maar wilt en lees het verhaal van de verloren zoon voor – aan boord van een schip tussen ruwe zeelieden, of daar in de kazernes tussen wild soldatenvolk, of ga de ergste achterbuurten van Londen in en lees dat wonderbaarlijke verhaal van Gods vergevende liefde voor aan gevallen vrouwen en zie of dit hun enig kwaad zal doen.
U weet dat dit niet zo zal zijn. Integendeel, het biedt hun een boodschap van hoop die ertoe bijdraagt hen op te heffen uit de zwarte wanhoop, die een van de sterkste kettingen is waardoor de duivel verloren zielen gevangen kan houden. Ik ben helemaal niet bang van het effect van de prediking dat het Gods eer is om de zonden uit te wissen. Immers, Hij stelt Zijn Zoon tussen Zichzelf en de zondaar, zoals we soms zingen:
Zie eerst op Christus en dan op de zondaar.
Kijk door Jezus ’ wonden naar mij.
De grootste zegen van alles is, lieve vrienden, dat als God de zonde bedekt. Hij dat zo doeltreffend doet, dat ze nooit weer tevoorschijn komen. Hij verklaart dat Hij ze in de diepten van de zee werpt. Hij zegt dat Hij ze zo ver van ons verwijdert als het oosten is van het westen. Hij gaat zelfs zo ver dat Hij zegt: ‘De ongerechtigheid van Israël zal gezocht worden, maar zij zal er niet zijn.’ Voor zover het mogelijk is dat iets tenietgedaan wordt, is dit wat met Gods volk zal gebeuren. U weet dat het werk van de Messias was om ‘de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen.’ (Dan. 9:24) Dat is het werk waarover Hij zei: ‘Het is volbracht.’ Dan is het dus volbracht, het is afgerond. Dit is de heerlijke manier waarop de Heere de zonden bedekt en het is zijn bijzondere eer dat Hij dit voortdurend doet. Koningen kunnen zaken uitzoeken en zij behoren dat te doen of anders zal hun manier van regeren niet veilig zijn. Maar het is Gods eer de zonde te vergeven.
2. In de tweede plaats, om deze leer praktisch toe te passen: Dit behoort een grote bemoediging te zijn voor hen die genade uit Gods hand proberen te verkrijgen.
Geliefde vriend, wilt u dat uw zonden vergeven worden? Probeer dan niet ze zelf te bedekken. Het is Gods eer die zaak te bedekken, probeer Hem dus niet van Zijn eer te beroven. Als u uw zonden zelf zou kunnen bedekken, zou er geen Zaligmaker nodig zijn geweest. Probeer uw schuld niet te ontkennen of te verzachten, maar belijd haar volledig. U bent een zondaar, en zeg daarom ook dat u een zondaar bent. Kom steeds als u tot God nadert om genade bij Hem te zoeken zonder dat u uzelf beter voordoet. Pleit zelfs niet op grond van uw eigen berouw, of uw tranen of gevoelens. Pleit zoals David dit deed: ‘Om Uws Naams wil, Heere, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.’ Noem uw zonde groot, zoals ze dit werkelijk is. Probeer uw zonde nooit klein over te laten komen.
U weet dat als u gewond op een slagveld lag en er een dokter naar u toe kwam, u niet tegen hem zou zeggen: ‘Wat ik heb, stelt maar weinig voor!’ O nee, ik verzeker u dat u zo luid zou roepen als u maar kon: ‘Dokter, verbind mijn gapende wonden, want anders sterf ik!’ U weet dat u uw verwondingen ten volle zou uitmeten en dat zou wijs zijn. Zo is het nooit wijs voor een zondaar om zich als een kleine zondaar voor te doen. Het is Gods heerlijkheid de zonde te bedekken, dus probeer het niet zelf te doen. Nogmaals, leg alles open voor Hem neer en vraag Hem ze met het verzoenende offer van Zijn lieve Zoon te bedekken.
Welnu, arme zondaar, ik bid de Heilige Geest om u op dit moment in staat te stellen God de eer te geven door te geloven dat Hij de zonden kan bedekken. Als het geweten grondig ontwaakt is, schijnt het onmogelijk dat de zonde ooit bedekt zal worden. De ontwaakte zondaar zegt: ‘Mijn zonden, mijn zonden. Ik zie ze altijd. Kunnen ze ooit verborgen worden voor het aangezicht van God?’ Kunt u niet geloven dat God in Christus uw zonden kan bedekken? Verheerlijk God, o zoon, verheerlijk God, o dochter, in het geloof dat Hij dat doen kan! Stel geen grenzen aan Zijn genade door te denken dat Hij u geen vergeving kan schenken, want Hij heeft zoveel mensen vergeven dat er zeker bewijs genoeg is dat Hij de ongerechtigheid, overtreding en zonden kan voorbijgaan en de schuld niet gedenken van hen die op Zijn zoon vertrouwen. Als u dat gelooft, geef dan nu eer aan God in het geloof dat Hij gewillig is aan uw zonden voorbij te gaan. Ieder mens is bereid te doen wat hemzelf eert en het is ondenkbaar dat God onwillig zou zijn om dat te doen wat Hemzelf verheerlijkt. Aangezien het Zijn eer bevordert om de zonde te bedekken, moet Hij ook wel bereid zijn om deze te bedekken. Daarom, moge de Heilige Geest u nu helpen te geloven dat Hij uw zonden kan en wil bedekken!
Daar is Christus aan het kruis. Kijk naar Hem met het oog van het geloof en neem Hem aan om uw eigen Zaligmaker te zijn. Christus aan het kruis betekent niets voor u, totdat u op Hem vertrouwt, maar het verheerlijkt Christus als een arme zondaar tot Hem roept: ‘Ontzondig mij met hysop.’ U weet waarvoor de hysop diende. Zij namen er een bosje van en dompelden dat in het offerbloed en degenen die ermee besprenkeld werden, werden ceremonieel gereinigd. David bad: ‘Was mij met hysop, en ik zal rein zijn: was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.’ Dat is het gebed dat u moet bidden. U gelooft dat als God iemand anders in het bloed van Jezus zou wassen, hij witter zou worden dan sneeuw, maar kunt u dit niet geloven voor uzelf? Moge de gezegende Geest uw ongeloof wegnemen, geliefde ziel! Kunt u niet geloven dat Hij u kan wassen en u witter maken dan sneeuw? Hij zal dit in één ogenblik doen als u slechts uw hoop op Hem stelt, op Hem vertrouwt en Zijn dierbare Zoon aanneemt om uw redding te zijn. Dit is de ware bedekking van zonden.
O, wat hielden de Hebreeën van het woord ‘bedekken’. De ark van Noach was vanbinnen en vanbuiten ingesmeerd met pek, dat was haar bedekking. En zo had alles onder de mozaïsche wet zijn bedekking. God heeft een manier om de zonde, en tevens de zondaar, vanbinnen en vanbuiten te bedekken, totdat al zijn zonde verdwenen is. Wie in de Heere Jezus Christus gelooft, mag direct weten dat zijn overtreding vergeven is, dat zijn zonde bedekt is.
‘Maar’, vraagt iemand, ‘hoef ik niets te doen?’ Niets dan te geloven in Hem Die de goddelozen rechtvaardigt. Als u dat doet, zult u meteen daarna nog meer gaan doen, want u zult God liefhebben, omdat Hij u vergeving geschonken heeft. U zult zeggen: ‘Ik ben nu niet van mezelf, want ik ben duur gekocht. Daarom zal ik tot Zijn eer leven.’ Maar om vergeving van zonden te ontvangen, hoeft u niets te doen, behalve dit:
Werp uw dodelijke doen neer, neer aan Jezus ’ voeten.
Sta in Hem, in Hem alleen, heerlijk volmaakt
Want ‘wie in Hem gelooft wordt niet veroordeeld.’ ‘Wie in Hem gelooft wordt gerechtvaardigd van alle dingen waarvan hij niet gerechtvaardigd kon worden door de wet van Mozes.’ O, wat een bemoediging behoorde dit te zijn voor alle zondaars die de Zaligmaker zoeken!
3. In de derde plaats behoort dit grote leerstuk een belangrijke aanmoediging te zijn voor het volk van God.
Ten eerste, het zou u ertoe moeten opwekken om God te verheerlijken voor het bedekken van uw zonden. Ga niet met iedereen praten over hoe u voor uw bekering placht te zijn, zoals ik weet dat sommige mensen doen. Zij beroemen zich bijna op wat ze geweest zijn. Ik heb meer dan een beetje aarzeling bij wat er soms door bekeerde inbrekers en dergelijke wordt gezegd. Ik ben blij dat ze bekeerd zijn, maar ik zou willen dat ze niet zo veel zouden praten over dat wat bedekt is. Laat het bedekt blijven. Maar toch, blijf nooit achter om God te verheerlijken omdat Hij uw zonden bedekt heeft. Spreek erover met tact en redelijkheid.
Toch, wees nooit traag om God te verheerlijken omdat Hij uw zonde bedekt heeft. Spreek erover met fijngevoeligheid en gematigdheid. Maar als de genade van God u gered heeft, vertel alle mensen er dan over en wek niet de indruk dat God maar iets kleins voor u heeft gedaan. Toen Hij u redde, was dat het grootste wat Hij voor u kon doen. Denkt u dat ook niet? Welnu dan, vertel het verhaal.
Vertel het aan oprechten, vertel:
Ik, ja ik, ben buiten de hel.
En wat meer is, ik zal nooit naar de hel gaan, maar zal Gods aangezicht in gerechtigheid aanschouwen in de hemel. Vertel dit aan zondaars terwijl u leeft. En als u naar de hemel gaat, laat de straten van de heerlijkheid dan weergalmen van de boodschap van de almachtige genade die al uw zonde bedekte.
Het volgende dat u, christenen, moet doen nu u weet dat God zonden kan bedekken, is te streven naar de bedekking van de zonden van uw vrienden en buren, door hen tot de Zaligmaker te leiden. Het moet altijd iets droevigs voor u zijn om zonden te zien. Zodra u ze ooit ziet, fluister dan zacht het gebed: ‘Heere, bedek ze.’ Woont u ergens waar u nauwelijks ’s avonds in bed kunt liggen zonder vuil gepraat en godslasterlijke geluiden te horen? Zeg dan, op het moment dat u ze hoort: ‘Heere, bedek die zonde.’ Ziet u op straat vuile overtredingen waar u van bloost? Zie ze nooit zonder te zeggen: ‘Heere, bedek die zonde.’ Als ons hart juist gesteld was, zou dit onze gewoonte zijn. Iedere zonde die we in onszelf of in anderen opmerken – in onze kinderen, of onze bedienden – of waarover we in de kranten lazen, zou ons moeten laten bidden: ‘ Heere, bedek die zonde.’ Dus vertel anderen altijd over het bedekken van zonde door Christus’ kostbare bloed. Laat hun zien wat een volmaakte bedekking is.
U weet dat de Heere door Jesaja sprak over ‘het bed dat korter zal zijn dan dat men zich daarop uitstrekken kan en het deksel dat te smal zal zijn als men zich daaronder voegt.’ Maar het verzoenende offer van Christus is een bedekking die alle zonden zal bedekken en die de zondaar van hoofd tot voeten bedekt. Vertel er over aan anderen, zo goed als u kunt.
En nogmaals, u die ondervonden hebt hoe krachtig deze bedekking is, volg de Heere na door de zonden van hen die zich bekeren te vergeten. Als zij u ooit beledigden, laat dan de verzoening waarmee God genoegen nam, ook genoeg zijn voor u. Zeg: ‘Hoewel deze man me beledigd heeft, vraag ik niets van hem om mij te verzoenen, want Christus’ verzoening is voor mijn ziel de genoegdoening voor iedere zonde, zowel tegen mij als tegen God bedreven.’ Koester nooit enige wrok, geliefden, geen enkel moment. Zoals Christus u vergeven heeft, moet u eveneens doen. Denkt u dat het bloed en de gerechtigheid van Christus niet voldoende zijn om die onvriendelijke woorden van uw broeder te bedekken, die onaardige daad van uw zoon, of die lasterpraat van uw buurman?
Leg alle misstappen die tegen u begaan zijn op de plek waar God alle misstappen tegen zichzelf heeft gelegd. Het is iets vreselijks om een man erover te horen spreken dat God hem een schuld van tienduizend talenten heeft kwijtgescholden en vervolgens te zien hoe hij zijn broeder bij de keel grijpt met de woorden: ‘Betaal mij wat u schuldig bent.’ Onze Heere Jezus Christus zei: ‘Als u de mensen hun misdaden niet vergeeft, zal uw Vader uw misdaden niet vergeven.’ Deze geest van vergevingsgezindheid zou ons altijd in een liefdevolle toestand moeten houden, en dit is precies waarop de Heere Jezus doelt: ‘Het is Gods eer om een zaak te verbergen.’ Bedekt u dan ook zaken.
Ik ken sommige mensen die er altijd van houden om in iedere beerput te roeren. Zij houden er een lange stok op na en roeren die heen en weer, en ze lijken erg ingenomen met het aangename luchtje. Laat het maar rusten, broeder; laat het maar rusten. ‘O, maar u weet niet hoe ze me beledigd hebben!’ Nee, en ik wil het ook niet weten. Maar ik weet heel zeker dat ze u niet zozeer beledigd hebben als dat u God hebt beledigd, en toch heeft Hij u vergeven. Vergeef u hen dan. U weet dat hoe minder er over dat soort dingen gezegd wordt, hoe eerder ze in orde gemaakt zijn. Salomo zegt in zijn wijsheid: ‘Als er geen hout is, gaat het vuur uit.’ Gezegend zijn zij die zich altijd gedragen als brandweerlieden, door op iedere vonk van tweedracht of kwaadwilligheid die ze zien koud water te gooien.
Het is Gods eer om het te bedekken, dus bedekt u het ook met de geest van liefde en de mantel der zachtmoedigheid – en vooral, met de overweging dat het dierbare bloed van Christus dat vrede gemaakt heeft tussen u en God, ook vrede gemaakt heeft tussen u en alle mensen. En nu, omwille van de liefde van Christus, behoort u als zij u op de ene wang slaan, hun ook de andere toe te keren. Als ze uw rok willen hebben, laat hen dan omwille van de liefde van Jezus ook uw mantel, liever dan in een geest van eeuwigdurende wedijver en strijd te leven. Moge God u daartoe in staat stellen, om Christus’ wil!
Amen.