Veel schrijvers over de Homiletiek veroordelen in krasse termen zelfs het zo nu en dan geestelijk verklaren van een tekst’ “Kies teksten”, zeggen zij, ”die een duidelijke, letterlijke betekenis hebben; wijk nooit af van de voor de hand liggende bedoeling van het Schriftgedeelte; veroorloof uzelf nooit het aan te passen aan eigen bedoeling. Dat is een kunst van kunstmatig gevormde mensen, een kwakzalvershandigheid, een waardeloze vertoning van slechte smaak en onbeschaamdheid.” Ere, wie ere toekomt, maar ik vraag nederig verlof, te mogen verschlilen van deze geleerde opinie, daar ik geloof, dat ze meer gezocht dan juist, meer opvallend dan waar is’.
Men kan werkelijk heel wat goeds bereiken door zo nu en dan eens vergeten, vreemde, opvallende, ongebruikelijke teksten te nemen. Als we ons beroepen op een jury van praktische predikers, die vrucht op hun arbeid hebben gezien, geen theoretici maar mannen, die werkelijk deelnemen aan de strijd, dan zal naar mijn overtuiging de meerderheid op onze hand zijn. Het is mogelijk, dat de geleerde rabbi’s van deze generatie te verheven en te hemels zijn om af te dalen tot mensen van lagere rang, maar wij, die ons niet kunnen beroemen op hoge ontwikkeling, diepzinnige geleerdheid of meeslepende welsprekendheid, achten het verstandig, juist die methode toe te passen, die de hoge heren in de ban hebben gedaan.
Wij vinden haar een van de beste middelen, om ons buiten het spoor van saai formalisme te houden en ze verschaft ons het zout, waarmee we de niet altijd smakelijke waarheid smakelijk kunnen maken. Veel grote predikers, die zielen hebben gewonnen, vonden het uitnemend hun arbeid te stimuleren en de aandacht van hun hoorders te boeien, door nu en dan een tot dusver niet betreden pad in te slaan. De ervaring heeft hun geleerd, dat zij niet dwaalden, eerder het tegendeel. Wees niet bang, mijn broeders, om binnen zekere grenzen een geestelijke verklaring te geven of bijzondere teksten te kiezen.
Ga voort, bepaalde Schriftplaatsen uit te zoeken en breng niet slechts hun voor de hand liggende betekenis naar voren, zoals u verplicht bent, maar ontleen daaraan ook een betekenis, die mogelijk niet aan de oppervlakte ligt. Neem dit advies voor wat het is, maar ik dring er bij u ernstig op aan, de scherpzinnige critici te laten zien, dat niet iedereen het gouden beeld aanbidt, dat zij hebben opgericht. Binnen zekere grenzen moogt ge van een geestelijke uitlegging gebruik maken, maar ik bid u, stort u onder dekking van dit advies niet hals over kop in voortdurende en dwaze ’’inbeeldingen”, zoals George Fox het zou noemen.
Als men u aanraadt een bad te nemen, ga u dan niet verdrinken en hang u niet op aan een eik, omdat tannine (looizuur) als een goed geneesmiddel geldt. Het geoorloofde, te ver doorgedreven, wordt een ondeugd, zoals het vuur een goede dienaar is in de haard, maar een slechte meester, wanneer het woedt in een brandend huis. Te veel van het goede is overdaad en wekt walging. Dit is zeker waar in een geval als het onze.
De eerste regel, waarmee rekening moet worden gehouden is deze: doe geen tekst geweld aan door ontoelaatbare vergeestelijking. Dit is een zonde tegen het gezond verstand. Hoe vreselijk is het Woord van God mishandeld en verminkt door een bepaalde groep predikers, die teksten op de pijnbank hebben gelegd om ze te laten onthullen, wat ze anders nooit zouden gezegd hebben. Ds. Slopdash, van wie Rowland Hill ons in zijn ’’Dorpsgesprekken” vertelt, is slechts een voorbeeld van een talrijke groep. De man leverde een preek over de woorden uit de droom van Farao’s bakker: ”Zie, er waren op mijn hoofd drie korven met gebak.” Hieraan ontleende de ’’driewerf gezalfde sukkel” (zoals een vriend van me hem zou noemen) een preek over de leer van de Drieëenheid!
Een beste dienaar van Christus, een eerwaardige en uitnemende broeder, een van de leerzaamste predikers in zijn omgeving, vertelde me eens, dat hij op zekere dag een arbeider en zijn vrouw niet in de kerk zag. Hij miste ze telkens weer, zondag op zondag. Toen hij op een maandag de man op straat ontmoette, zei hij tot hem: ”Zeg Jan, ik heb je in een hele poos niet gezien.” ’’Neen, dominee”, was het antwoord, ”we hadden aan uw preek niet zoveel meer als vroeger.” ”Wel Jan, het spijt me, dat ik dit moet horen” ”Ik en mijn vrouw hebben de leer der genade lief, en daarom zijn we de laatste tijd Ds. Bawler gaan horen.” ’’Bedoel je die goede man bij de Ultra Calvinistische gemeente?”
“Ja, dominee, en we zijn zo gelukkig: we krijgen daar werkelijk goed zielevoedsel en het volle pond. We begonnen onder uw bediening gebrek te lijden, al zal ik u als mens immer hoogachten, dominee.” ’’Uitstekend, m’n vriend; natuurlijk moet je gaan, waar je goed voedsel krijgt voor je ziel; alleen hoop ik maar, dat het werkelijk goed is. Wat heb je de vorige zondag gehad?” ”O, we werden zo verkwikt, dominee, ‘s Morgen hadden we – ik kan het u eigenlijk niet zeggen – maar het was kostelijk.” ’’Goed en wel, Jan, maar wat was het dan wel?” ”Wel, dominee, Bawler leidde ons zo gezegend in in de tekst: ’’Wanneer ge bij een heerser tafelt, bepaal dan uw aandacht alleen bij wat vóór u staat, en zet u het mes op de keel, als gij een gulzig mens zijt.” ”Wat heeft hij daarvan dan gezegd?” ”Wel dominee, ik zal het u zeggen, maar ik zou eerst graag willen weten, wat u ervan zou hebben gezegd.” ”Ik weet het niet. Jan; ik denk, dat ik die tekst helemaal niet genomen zou hebben, maar als ik er over had moeten spreken, zou ik hebben gezegd, dat iemand, die graag eet en drinkt, zich in acht moet nemen, wanneer hij zich in de tegenwoordigheid van aanzienlijke personen bevindt, daar het hem anders slecht zal vergaan.
In dit leven is zelfs gulzigheid verderfelijk.” ”Ach”, zei de man, ”zo zou u het gedaan hebben, daarbij uitgaande van de dode letter. Het is, zoals ik het gisteren tegen m’n vrouw zei: sinds we Ds. Bawler zijn gaan horen, wordt de Bijbel voor ons zo ontsloten, dat we er veel meer in zien, dan we gewoon waren.” ’’Goed, maar wat vertelde Ds. Bawler je over deze tekst?” ”Wel, hij zei, dat een gulzig mens een pas bekeerde was, die een ontzaglijke honger heeft naar de prediking en altijd voedsel begeert; maar hij is ten aanzien daarvan niet kieskeurig.” ”En hoe verder?” ”Hij zei, dat het voor een pas bekeerde te erger was, als hij voor een heerser – d.w.z. een prediker van wet en werkheiligheid – ging zitten.” ’’Maar wat dan met dat mes. Jan?” ”Wel, Ds. Bawler zei, dat het zeer gevaarlijk en verderfelijk was om wettische predikers te beluisteren. Men kon zich net zo goed terstond de keel afsnijden, dominee!”
Naar mijn gedachten ging het over de schadelijke gevolgen voor jonge christenen van het luisteren naar andere predikers dan die van de overdreven school. De moraal werd eraan ontleend, dat zulk een broeder beter zijn keel kon afsnijden dan zijn vroegere dominee te beluisteren. Critici, zulke dode paarden als deze geven we graag over aan uw scherpe tanden. Verscheur en verslind ze, gelijk u wilt, we zullen er u geen verwijt van maken.
Ik heb ook eens gehoord van een andere redenaar, die zijn hart ophaalde aan Spreuken 21:17: ”Die de blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden.” De Spreuken verschaffen ’’geestelijke” uitleggers een geliefkoosd terrein om zich te vermaken. Onze vriend verklaarde de spreuk op deze manier: ”Hij, die van vermaak houdt”, d.w.z. de christen, die zich in de middelen der genade verblijdt, ”zal gebrek lijden”, d.w.z. zich verheugt in de weldaden van het verbond en in de olie en de wijn van het Evangelie, ’’wordt niet rijk”, d.w.z. hij zal niet rijk worden naar eigen schatting.” zo toonde hij aan de uitnemendheid van wie arm zijn van geest en hoe zij de vreugde van het Evangelie genieten – op zichzelf een juiste beschouwing, maar mijn vleselijke ogen kunnen het in deze tekst niet vinden.
U hebt allen wel eens gehoord van William Huntington’s beruchte weergave van Jesaja 11 vers 8: ”En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder; en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk.” ”Een zoogkind”, d.w.z. de baby in de genade, ”zal zich vermaken over het hol van een adder”. ”Een adder” betekent de Arminiaan: ”het hol van de adder” is de mond van de Arminiaan.” Dan volgt een verhaal over het spelen, waarin eenvoudige zielen de Arminiaanse wijsheid te knap af zijn. Aanhangers van die andere opvatting zijn gewoonlijk zo verstandig geweest het compliment niet om te keren, anders zouden de Antinomianen vergeleken zijn geworden met giftige slangen, terwijl hun tegenstanders hen pochend uitdaagden tot de strijd. Zulk een smaad krenkt slechts hen, die ze anderen aandoen. Theologische verschillen worden door zulk een onzin niet opgelost.
Bespottelijk zijn soms de gevolgen, wanneer pure domheid met verwaandheid gepaard gaat. Met een voorbeeld kan ik volstaan. Een dominee vertelde me onlangs, dat hij kort geleden voor zijn gemeente had gepreekt over de negen en twintig messen van Ezra (Ezra 1 vers 9). Ik ben er zeker van, dat hij deze scherpe gereedschappen voorzichtig heeft behandeld, maar ik kon niet nalaten te zeggen, dat ik hoopte, dat hij niet de zeer wijze verklaarder was nagevolgd, die in dat oneven aantal messen een heenwijzing zag naar de vier en twintig ouderlingen uit de Openbaring.
Een vers in de Spreuken luidt als volgt: ’’Onder drie dingen beeft de aarde, ja, onder vier, die zij niet dragen kan: onder een slaaf, als hij koning wordt, en een nietsnut, als hij verzadigd wordt met brood, onder een versmade, als zij ten huwelijk wordt genomen, en een dienstmaagd, als zij haar meesteres verdringt.” Een verwoed voorstander van het vergeestelijken verklaart deze tekst als een schone schildering van het werk der genade in de ziel en als een aanwijzing van wat de Arminianen doet beven en opstuiven. ”Een knecht, als hij regeert”, wijst op ons, arme slaven, wanneer we koning worden gemaakt met Christus; ”een dwaas, als hij van brood verzadigd is” spreekt van arme, dwaze mensen, gelijk wij, wanneer we worden gevoed met de fijnste tarwe van de Evangelie-waarheid; ”een versmade, als zij ten huwelijk wordt genomen”, betekent een zondaar, die met Christus wordt verenigd; ”een dienstmaagd, als zij haar meesteres verdringt”, wil zeggen, dat wij arme dienstmaagden en slaven onder de wet, in de voorrechten van Sara delen en erfgenamen worden van onze eigen meesteres.”
Dit zijn maar enkele merkwaardigheden, die even talrijk en waardevol zijn als de relikwieën, die Iedere dag zo overvloedig verzameld worden op het slagveld van Waterloo, en die door ondeskundigen als onbetaalbare schatten worden beschouwd. Maar wat we noemden is meer dan genoeg en we willen niet langer van uw tijd misbruik maken.
Het is noodzakelijk, u van al zulk soort dwaasheid af te manen. Zulk gebazel onteert de Bijbel, is een belediging voor het gezond verstand van de hoorders en vernedert een dominee op een betreurenswaardige manier. Dit is evenmin een aan te bevelen geestelijke verklaring als een distel op de Libanon een ceder is. Vermijd zulk beuzelachtig en afschuwelijk verdraaien van teksten. Het maakt u een wijs man in de ogen van dwazen, maar een dwaas in de ogen der wijzen.
Onze tweede regel is deze: vergeestelijk nooit onkiese voorwerpen. Het is nodig, dit te zeggen, want de familie Slopdash is nooit meer op haar gemak dan wanneer zij spreekt op een manier die zedige wangen doet blozen. Er is een soort torren, dat voortteelt op een vuilnisbelt. Dit beest heeft zijns gelijke onder de mensen. Op dit ogenblik denk ik aan een theoloog, die met merkwaardig genot en zinnelijke zalving uitweidde over de in twaalf stukken gesneden bijvrouw: Greenacre had het niet beter kunnen doen (Richt. 19 vers 29). Welk een afschuwelijke dingen zijn er gezegd over de ernstige en schrikwekkende gelijkenissen van Jeremia en Ezechiël! Waar de Heilige Geest een sluier hing en kuis was, daar hebben deze mensen die sluier weggerukt en gesproken, zoals slechts onreine tongen het wagen te doen. Ik ben werkelijk niet overdreven kieskeurig, verre daarvan, maar verklaringen van de wedergeboorte naar analogie van bakerverhalen, uiteenzettingen van de besnijdenis en nauwkeurige beschrijvingen van de huwelijksgemeenschap, zouden mijn verontwaardiging opwekken en maken, dat ik me geneigd zou voelen met Jehu te bevelen, de schaamteloze neer te werpen van de hoge plaats, die door zulk een brutale onbeschaamdheid wordt onteerd ’.
Ik ken het gezegde: ”Honni soit qui mal y pense” maar ik verzeker u, dat geen rein gemoed zich ook maar in het minst aan onkiesheid op de kansel behoort schuldig te maken. De vrouw van Caesar moet boven alle verdenking verheven zijn, zo moeten de dienaren van Christus vlekkeloos zijn in hun leven en smetteloos in hun taal. Heren, het is walgelijk, met welbehagen over kussen en liefkozen te spreken, zoals sommige predikers dat doen: men kan beter het Hooglied met rust laten dan het door het slijk te halen. Vooral jonge mannen moeten er angstvallig voor zorgen, zedig en zuiver in hun woorden te zijn. Het kan een oud man vergeven worden, al weet ik ternauwernood waarom, maar voor een jonge man is er niet het geringste excuus, wanneer hij de scherpe grens der betamelijkheid overschrijdt.
In de derde plaats: pas nooit een geestelijke verklaring toe, om te laten zien, welk een buitengewoon knap man u bent. Zulk een bedoeling deugt niet en de aangewende methode is dwaas. Slechts een buitengewoon onnozele hals zal trachten bekend te worden door te doen, wat negen van de tien even goed zouden kunnen. Een kandidaat, die op beroep preekte, nam eens tot tekst het woordje ’’maar”, in de hoop, zo in de gunst te komen bij de gemeente. Naar zijn gedachte zou zij verrukt zijn over de bekwaamheid van een broeder, die zo verbazend veel wist te zeggen over een enkel voegwoord. Hij sprak blijkbaar over het feit, dat bij ons allen ongetwijfeld met het voortreffelijkst karakter of de aanzienlijkste positie enige moeite en beproeving gepaard gaat: ’’Naaman was zeer gezien bij zijn heer, maar…’’ Toen de spreker van de preekstoel kwam, zeiden de kerkenraadsleden: ”Zie eens, mijnheer, u hebt een bijzondere preek gehouden, maar – u bent niet de man voor deze plaats, dat zien we heel duidelijk.”
Het is jammer van de scherpzinnigheid, wanneer ze zo platvloers wordt en bovendien aan haar eigen tegenstanders een wapen in de hand geeft. Denk eraan, dat vergeestelijken, zelfs al doet u het goed, niet zulk een bijzonder blijk van scherpzinnigheid is en dat een onnadenkend toepassen ervan de meest geschikte manier is om uw buitengewone domheid in het licht te stellen. Heren, als u met Origenes probeert te wedijveren in buitensporige, vermetele verklaringen dan is het misschien goed, dat u zijn levensgeschiedenis eens leest en nauwkeurig acht geeft op de dwaasheden, die zelfs deze hoog begaafde geest beging, doordat hij een roekeloze fantasie toeliet volledig heerschappij te voeren over zijn gezond oordeel. Als u zich ertoe zet een wedloop aan te gaan met de ordinaire schreeuwers van een voorbije generatie, laat ik er u dan aan herinneren, dat kap en bellen tegenwoordig niet meer dezelfde achting afdwingen als enige jaren geleden.
Onze vierde waarschuwing luidt: verdraai nimmer een Schriftwoord om het een nieuwe en zogenaamde geestelijke betekenis te geven, opdat u de plechtige vloek niet treft, waarmee de geïnspireerde Schrift bewaakt en afgesloten wordt (Openb. 22 vers 18, 19). Ds. Cook, van Maidenhead, achtte zich verplicht te breken met William Huntington, omdat deze het zevende gebod zo verklaarde, dat de Heere daarin sprak tot Zijn Zoon en zei: ”U zult niet begeren des duivels vrouw, d.w.z. de niet- uitverkorenen.” Men kan slechts zeggen: verschrikkelijk! Misschien is het een belediging voor uw verstand en godsdienst om te zeggen: verfoei zelfs de gedachte aan zulk een godslastering. U deinst er immers instinctmatig voor terug.
Verder: laat uw gehoor in geen geval vergeten, dat de verhalen, die u geestelijk verklaart, feiten zijn en niet maar mythen of gelijkenissen. De oorspronkelijke betekenis van een tekst moet nooit verdronken worden in de vloed van uw verbeeldingskracht. Ze moet nauwkeurig worden verklaard en de eerste plaats behouden. De toepassing, die u eraan ontleent, moet nooit de oorspronkelijke betekenis op zij schuiven of zelfs maar op de achtergrond dringen. De Bijbel is niet een verzameling van knappe vergelijkingen of leerzame dichterlijke overleveringen. Hij leert ons letterlijke feiten en openbaart ons ontzaglijke werkelijkheden: laat het voor allen, die u horen preken, duidelijk zijn, dat u van deze waarheid tenvolle overtuigd bent. Het zou een kwade dag zijn voor de Kerk, wanneer de preekstoel zelfs maar scheen in te stemmen met de ongeloofsbeschouwing, dat de Heilige Schrift slechts een oorkonde is van verfijnde mythologie, waarin deeltjes van de waarheid zijn opgelost in zeeën van een breedvoerig verhaal vol dichterlijke verbeelding.
Er is evenwel een gebied, waar een geestelijke verklaring, of liever de bijzondere gave, die sommigen tot zulk een verklaring leidt, toelaatbaar isS).
U hebt bijvoorbeeld herhaaldelijk kunnen opmerken, dat de ’’typen” een overvloedige gelegenheid bieden voor het in praktijk brengen van een geheiligd vernuft. Waarom is het nodig ”onsympathieke vrouwen” op te zoeken om over te preken, wanneer u de tabernakel in de woestijn voor u hebt, met al zijn heilige gereedschappen, het brandoffer, het zoenoffer en al de verschillende offers, die God werden toegebracht? Waarom dat worstelen om wat nieuws, wanneer u de tempel en zijn heerlijkheid ter uwer beschikking hebt?
Wie bekwaam is tot het geven van een typische verklaring, zal overvloedig gelegenheid daartoe vinden in deze symbolen van het Woord van God. Wie zich daarin oefent, gaat veilig, omdat die vergelijkingen van God Zelf afkomstig zijn.
Wanneer u al de Oud-Testamentische typen hebt uitgeput, blijft er voor u nog een bezit van wel duizend gelijkenissen. Benjamin Keach toont in zijn uitgewerkte verhandeling op een zeer praktische wijze aan, welke rijke bronnen van waarheid verborgen liggen in de gelijkenissen van de Schrift. Terloops merk ik op, dat zijn werk bloot ligt voor kritiek op dit punt, dat hij de gelijkenissen niet slechts laat lopen op handen en voeten, maar op evenveel poten als een duizendpoot. Het verdient echter niet een afkeuring als die van Adam Clarke, wanneer hij zegt, dat het meer gedaan heeft om de smaak van predikers en kerkgangers te bederven dan enig ander werk van die soort. Een oordeelkundige verklaring van de dichterlijke toespelingen in de Heilige Schrift zal uw gemeente hoogst welgevallig zijn en, onder Gods zegen, niet weinig profijtelijk.
Maar gesteld, dat u de algemeen bekende typen hebt uitgeput en licht hebt laten vallen op zinnebeeldige en figuurlijke uitdrukkingen, moet dan uw fantasie en vermaak in gelijkenissen blijven rusten? Volstrekt niet. Wanneer de apostel Paulus een verborgen zin ontdekt in Melchizedek en van Hagar en Sara zegt: ”Dit is Iets, waarin een diepere zin ligt”, dan wijst hij ons de weg om nog meer schriftuurlijke allegorieën dan de twee genoemde te ontdekken. Metterdaad, de historische boeken doen ons niet slechts hier en daar een vergelijking aan de hand, maar ze schijnen in hun geheel te zijn samengesteld om tot symbolische onderwijzing te dienen. Een uitspraak in het voorwoord van Andrew Jukes’ werk over de typen van Genesis, maakt ons duidelijk, hoe zonder geweldpleging door een godsvruchtige geest een goed uitgewerkte theorie kan worden opgesteld. ”Als grondslag voor het volgende wordt ons eerst getoond wat voortkomt uit de mens, en al de verschillende levensvormen, die zowel de natuur als de genade uit de wortel van Adam doet voortspruiten.
Dat is het boek Genesis. Dan zien we, dat wat er ook uit Adam voortkomt, hetzij slecht of goed, er verlossing nodig is; zo wordt een uitverkoren volk door het bloed van het Lam uit Egypte veriest. Dat is Exodus. Wanneer de veriossing ervaren wordt, komen we tot de ondervinding, dat we als verkorenen een toegang tot God, de Verlosser in het heiligdom, behoeven en dat we de weg daarheen moeten leren kennen. Dit hebben we in Leviticus. Dan leren we, in de woestijn van deze wereld, als pelgrims van Egypte, het diensthuis, naar het beloofde land aan de overzijde van de Jordaan, de beproevingen kennen van de reis uit dat land van wonderen en menselijke wijsheid naar het land vloeiende van melk en honing. Dat is het boek Numeri. Daarna komt het verlangen om de woestijn te verwisselen met het betere land. Nadat ze de verlossing hebben leren kennen, deinzen de verkorenen toch nog een tijd terug voor het binnentrekken daarvan, omdat ze verlangen tot op zekere hoogte de kracht der opstanding te leren kennen en zo reeds als in de hemel te leven.
Dan volgen de regels en voorschriften, die opgevolgd moeten worden om dat te bereiken. Deuteronomium, een tweede wetgeving en reiniging, wijst ons de weg naar het doel. Waarna Kanaan metterdaad wordt bereikt. We trekken de Jordaan over: we leren de afsterving van het vlees in de praktijk kennen, alsook wat het betekent besneden te zijn en de schande van Egypte af te leggen. We weten nu, wat het is met Christus opgewekt te zijn en te worstelen, niet met vlees en bloed, maar met de overheden en de machten in de hemelse gewesten. Dat is Jozua. Hierop volgt het verval van de voor de hemel verkorenen, een verval, dat voortkomt uit het sluiten van een verbond met de Kanaanieten, in plaats van hen te onderwerpen. Dat is Richteren.
Daarna gaan in de boeken der Koningen de verschillende manieren, waarop de Kerk kan worden bestuurd, aan ons oog voorbij, vanaf het eerste bestuur, dat in Israël werd gevestigd tot zijn ondergang, toen het bestuur van Babylon om hun zonden dat van de verkorenen overheerste. Wanneer dit met al zijn smaad is ervaren, zien we de overgeblevenen van de verkorenen ieder naar zijn vermogen doen wat hij kan, om zo mogelijk Israël te herstellen. Sommigen, als Ezra, keren terug om de tempel te herbouwen; d.i. om de ware godsdienst te herstellen; anderen, als Nehemia, staan op om de muur te bouwen, d.i. om met goedvinden van de heidenen een zwakke nabootsing van de oude staat te vestigen; terwijl een derde overblijfsel wordt gezien in Esther, wel in ballingschap, maar toch gelovig en door Gods voorzienigheid gered, ofschoon de naam van God (en dat is kenmerkend voor de toestand, waarin ze verkeren) in het gehele verhaal nergens wordt genoemd.”
Ik zou er niet aan denken, u aan te bevelen even fantasierijk te worden als de talentvolle zo juist geciteerde auteur dat soms is door zijn sterke neiging naar het mystieke’ , maar niettemin zult u het Woord met toenemende belangstelling lezen, als u daarbij voldoende aandacht hebt, om de algemene gang en de volgorde van de Bijbelboeken te beschouwen als een samenvoeging van zinnebeelden.
Voorts zal de bekwaamheid om een geestelijke uitlegging te geven ook op een goede manier worden aangewend, wanneer u de grote, universele beginselen, die uit eenvoudige en op zichzelf staande feiten voortvloeien, algemeen toepast. Dit is een vernuftige, leerzame en geoorloofde bezigheid. Misschien zou u niet verkiezen te preken over ’’Grijp ze bij de staart”, maar de opmerking, die men eraan kan ontlenen, ligt voor de hand: ’’voor alles is er een manier om het aan te pakken.” Mozes greep de slang bij de staart: zo kunnen wij onze beproevingen op een bepaalde manier aanpakken en dan ondervinden, dat ze in onze handen worden tot een staf, die wonderen werkt. Er bestaat een manier om de leer der genade te handhaven en ook een manier om goddeloze mensen tegen te gaan, enz. In honderden gebeurtenissen, die de Schrift meedeelt, kunt u algemene beginselen ontdekken, die anders nergens met zoveel woorden worden uitgesproken.
Hier volgen enige voorbeelden van Jay. Psalm 74 :14: ”Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.” Hieraan ontleent hij de lering, dat de grootste vijanden van Gods pelgrimsvolk verslagen zullen worden en dat de herinnering aan Gods genade de heiligen zal verkwikken. Naar aanleiding van Genesis 35 :8: ”En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder aan Beth-El onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-Bachuth”, spreekt hij over goede dienstboden en de zekerheid van de dood. Uit 2 Samuel 15:15: ’’Toen zeiden de knechten des konings tot den koning: Naar alles wat mijn heer de koning verkiezen zal, ziet hier zijn uw knechten!” toont hij aan, dat de christenen zeer gepast zulk een taal tegenover Christus kunnen bezigen. Van het oordeel van iemand, die bezwaar maakt tegen deze vorm van geestelijke uitlegging, door Jay zo doelmatig en oordeelkundig toegepast, behoeft u zich niet het minste aan te trekken. Voorzover daartoe bekwaam, heb ik de vrijheid genomen hetzelfde te doen en de schetsen van veel zulke preken kunt u vinden in mijn werkje ’’Voor elke avond” en in wat mindere mate ook in het daarbij aansluitende ’’Voor elke morgen”.
Een merkwaardig voorbeeld van een goede preek, gegrond op een verwrongen en niet goed te keuren grondslag, is die van Everard, in zijn ’’Evangelieschat”, over Jozua 15 :16 en 17. We lezen daar: ”En Kaieb zeide Wie Kirjath Sefer zal slaan en nemen haar in, dien zal ik ook mijn dochter Achsa tot een vrouw geven.” De rede van Everard is gebaseerd op de vertaling van de Hebreeuwse eigennamen, zodat hij hier leest: ”Een goed hart zei: Wie de stad van de letter verslaat en inneemt, hem geef ik de verscheuring van de sluier. En Othniël nam haar in toen God hem daartoe de geschikte tijd en gelegenheid bood en hij trouwde Achsa, d.w.z. hij verheugde zich in het verscheuren van de sluier; bovendien ontving hij de zegen, beide van de hoog- en laaggelegen bronnen.” Zou er geen andere manier zijn geweest om aan te tonen, dat we de diepe betekenis van de Schrift moeten zoeken en niet moeten blijven staan alleen bij de woorden of de letter van het Boek?
De gelijkenissen van onze Heere verschaffen ons in hun verklaring en toepassing eveneens een breed veld voor een gerijpte en beheerste fantasie. Nadat deze alle benut zijn, blijven daar nog de wonderen, die rijk zijn aan symbolische onderwijzing. Ongetwijfeld zijn de wonderen: de in daden omgezette prediking van onze Heere Jezus Christus. U hebt Zijn ’’woord-prediking” in zijn onvergelijkelijke onderwijzing en Zijn ”daad-prediking” in zijn weergaloze werken. Wat French schreef over de wonderen zal u in dit opzicht van veel nut kunnen zijn, ondanks zijn vele dwalingen in de leer.
Al de machtige daden van onze Heere zijn vol lering. Neem het verhaal van de doofstomme, die genezen werd (Markus 7 :31-37). De ziekten van deze arme man zijn een voortreffelijke aanduiding van de toestand van de verloren mens en de manier, waarop de Heere te werk ging, is een leerzame illustratie van het heilsplan. ’’Jezus nam hem terzijde, buiten de schare” – de ziel moet tot een inzicht in haar eigen persoonlijk, individueel bestaan gebracht en in de eenzaamheid geleid worden. Hij “stak Zijn vingers in zijn oren”, de bron van het kwaad wordt aangewezen, zondaren worden overtuigd van hun staat. ”En spuwde” – het evangelie is een eenvoudig en veracht middel en de zondaar moet zich terwille van de zaligheid vernederen om die te ontvangen. Hij ’’raakte zijn tong aan”, een verdere aanwijzing waar het kwaad ligt – het gevoel van onze nood neemt toe. Hij ”zag op naar de hemel” – Jezus herinnerde de zieke eraan, dat alle kracht van boven moet komen, een les, die Iedere zoeker moet leren. ”Hij zuchtte”, dit toont aan, dat de zorgen van de Geneesmeester de middelen tot onze genezing zijn.
En toen zei Hij: ’’Effatha, wordt geopend”, – dat was het werkzame woord der genade, dat een onmiddellijke, volkomen en blijvende genezing teweeg brachi. Neem deze ene verklaring ten voorbeeld voor alle andere en geloof steeds, dat de wonderen van Christus een grote beeldengalerij zijn, die Zijn werk onder de mensenkinderen illustreren.
Allen, die de gelijkenissen of beelden behandelen, moeten er echter aan denken, dat ze daarbij met oordeel te werk gaan. Dr. Gill is iemand, wiens naam in dit gebouw, waar nog steeds zijn preekstoel staat, met eer en ontzag moet worden genoemd, maar het viel me op, dat zijn verklaring van de gelijkenis van de verloren zoon in sommige opzichten bedroevend ongerijmd is. De geleerde verklaarder vertelt ons, dat het gemeste kalf de Heere Jezus was! Werkelijk, men huivert ervan, als men ziet, dat een geestelijke uitleg op zoiets uitloopt. Met zijn verklaring van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan is het al even zo. Het beest, waarop de gewonde man werd gezet, was weer onze Heere Jezus en de twee schellingen, die de barmhartige Samaritaan aan de waard gaf, zijn het Oude en Nieuwe Testament, of de sacramenten van Doop en Avondmaal!
Ondanks deze waarschuwing mag men toch mannen van een zeldzaam dichterlijke begaafdheid, zoals John Bunyan, wel wat meer ruimte in het geestelijk verklaren toestaan. Heren, hebt ge ooit John Bunyan’s verklaring van Salomo’s tempel gelezen? Het is een zeer merkwaardig werk en al is het soms wat ver gezocht, het is toch vol van heilige vindingrijkheid. Neem bijvoorbeeld een van zijn gezochtste verklaringen en ga na, of die te overtreffen valt. Het is die van ”de vleugeldeuren van de tempelpoort”. ”De deuren van deze poort waren, zoals ik u al gezegd heb, vleugeldeuren en hadden een bepaalde betekenis. Doordat ze zo waren ingericht, kan iemand, en vooral een jonge discipel, zich gemakkelijk vergissen, wanneer hij dacht, dat de gehele doorgang open stond, terwijl er maar een deel van geopend was en nog drie delen voor hem verborgen waren. Want deze deuren, zoals ik tevoren heb gezegd, werden nooit wijd open gezet, ik bedoel in het tegenbeeld; nooit zag iemand de gehele rijkdom en volheid, die in Christus is.
Daarom zeg ik, dat een nieuweling, als hij oordeelt naar wat voor ogen is, vooral als hij maar weinig ziet, zich gemakkelijk kan vergissen. Vandaar, dat zulken voor het grootste deel ontzettend bang zijn, dat ze nooit zullen binnenkomen. Zeg het eens, pas bekeerde, staat het zo niet met uw ziel? Daarom schijnt het u toe, dat u te breed bent, omdat u een zo groot en gezet zondaar bent. Maar, zondaar, vrees niet, de deuren zijn vleugeldeuren, die verder en daarna nog verder kunnen worden geopend. Daarom, wanneer u tot deze poort komt en u verbeeldt, dat er geen ruimte genoeg voor u is om naar binnen te gaan, klop dan en ze zal wijder voor u worden geopend en u zult binnengelaten worden. Lucas 11 :9; Joh. 6 :37. Wie u ook zijn moogt, als u bent gekomen tot de deur, waarvan de tempelpoort een voorbeeld was, ga dan niet af op uw eerste indrukken, maar geloof, dat er een overvloedige genade is. U weet nog niet, wat Christus doen kan: de deuren zijn vleugeldeuren. Hij is “machtig meer dan overvloedig te doen boven al wat wij bidden of denken” (Ef. 3 :20). De hangen, waaraan deze deuren hingen, waren zoals ik u heb gezegd, van goud.
Dit duidde aan, dat zij beide draaiden op de beweeggronden van liefde en ook, dat de opening ervan kostbaar was. De poort, die toegang verleent tot God, draait op gouden hangen. De posten, waaraan deze deuren hingen, waren van olijfbomenhout, een vette en olie-achtige boom, om aan te geven, dat ze nooit moeilijk of langzaam opehgingen, zoals deuren, waarvan de scharnieren gebrek aan olie hebben. Ze waren altijd goed gesmeerd en gingen daarom gemakkelijk en vlug open voor hen, die aanklopten. Daarom leest u, dat Hij, Die in dit huis woont, vrijwillig geeft, vrijwillig liefheeft en ons weldoet met Zijn gehele hart. “Ja”, zegt Hij, “En Ik zal Mij over hen verblijden dat Ik hun weldoe; en Ik zal hen getrouwelijk in dat land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel.” (Jer. 3 :41). Daarom bewerkt de olie der genade, afgebeeld door de olijfboom-posten, waaraan deze deuren hingen, dat zij gemakkelijk en licht opengaan voor de ziel.
Wie anders dan Bunyan zou de betekenis van het feit, dat de deuren van dennenhout waren, aldus verklaard hebben: “De dennenboom is ook het huis van de ooievaar, een onreine vogel, zoals Christus een schuilplaats en beschutting is voor zondaars. Van de ooievaar zegt de tekst, dat de dennenboom zijn huis is en Christus zegt tot de zondaars, die hun behoefte aan beschutting inzien: “Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Hij is een toevlucht voor de verdrukte, een toevlucht in de tijd van benauwdheid. Matth. 11 :28; In zijn “Huis van het Woud van de Libanon”, doet hij ons nog meer verbijsterd staan, maar zijn plan werkt hij uit, zoals geen ander het zou kunnen. Hij acht de drie rijen van elk vijftien pilaren met een te moeilijk vraagstuk, dat hij moet opgeven, maar toch niet, voordat hij enkele moedige pogingen tot oplossing heeft gedaan.
Bunyan is de voorman, het hoofd en de heer van alle allegoristen. Wij behoeven hem niet te volgen in de diepten van typische en symbolische verklaring. Hij was een zwemmer, wij kunnen slechts waden en moeten niet zover gaan, dat we geen grond meer voelen. Alvorens deze toespraak te besluiten, kan ik de verleiding niet weerstaan, nog een paar voorbeelden van geestelijke uitleg te geven, die ik in de eerste tijd van mijn ambtsbediening tegenkwam. Nooit zal ik de preek vergeten, eens gehouden door een ongeleerd maar merkwaardig man, die in mijn naaste omgeving stond. De aantekeningen voor de preek hoorde ik van zijn eigen lippen en ik hoop, dat het aantekeningen zullen blijven en dat er in deze wereld nooit meer over gepreekt zal worden. Het thema luidde: ”De nachtvalk, de uil en de koekoek”. U zult wel niet verwonderd staan over de rijkdom aan stof. Ik werd er ook niet door getroffen en daarom vroeg ik onnozel weg: ”En wat zijn de hoofdpunten?”
Op een slimme manier antwoordde hij: “Hoofdpunten? Wel draai de vogels de nek om en u hebt er direct drie: de nachtvalk, de uil en de koekoek.” Hij wees er op, dat deze vogels volgens de Wet alle onrein en dus duidelijke voorbeelden van onreine zondaars waren. Nachtvalken waren personen, die in ‘t geniep stalen, en ook lieden, die hun waren vervalsten en hun naasten stiekem bedrogen, zonder de verdenking op zicli te laden, dat ze schurken waren. Wat de uilen betreft, zij stelden dronkaards voor, die altijd des nachts het levendigst zijn, terwijl ze overdag bijna hun hoofd tegen de deurpost stoten, omdat ze dan zo slaperig zijn. Ook onder de belijders zijn er uilen. Een uil is een zeer kleine vogel, wanneer hij geplukt is. Hij lijkt alleen maar groot, omdat hij zo dik in de veren zit. Zo zijn vele belijders louter veren: als u hun opgeschroefde belijdenis zou kunnen wegnemen, zou er weinig van hen overblijven. De koekoeken waren de geestelijken van de staatskerk, die altijd dezelfde toon doen horen, als ze in de kerk hun mond opendoen en die met hun kerkbelasting en tienden leven op de eieren van andere vogels. De koekoeken waren, naar ik meen, ook de werkheiligen, die altijd zeggen: ”Doe-doe; doe-doe!” Was dit niet teveel van het goede?
Toch scheen een preek van dit soort bij de man, die haar hield, helemaal niets bijzonders of vreemds te zijn. Dezelfde eerwaardige broeder leverde eens een even merkwaardige maar dan veel oorspronkelijker en nuttiger preek. Zij, die haar hebben gehoord, zullen haar tot aan hun dood niet vergeten. Ze ging over de tekst: ”De trage braadt niet, wat hij op de jacht gevangen heeft”
De goede oude man leunde op de rand van de preekstoel en zei: “Dit was, mijn broeders, nog eens een luie kerel!” Dat was de inleiding. Daarna ging hij voort: “Hij ging op jacht, ving met veel moeite een haas, en was toen te traag om hem te braden. Hij was toch werkelijk een luie kerel!” De goede man liet ons allen voelen, hoe belachelijk zulk een traagheid was en zei toen: “Maar u bent even goed te berispen als deze man, want u doet precies hetzelfde. U hoort, dat er een gevierde dominee uit Londen komt; u spant het paard voor de wagen en rijdt tien of twintig mijlen om hem te horen; maar als u de preek gehoord hebt, vergeet u er uw winst mee te doen. U vangt de haas en braadt hem niet; u jaagt de waarheid na en neemt ze niet in u op.” Vervolgens ging hij verder met aan te tonen, dat precies zoals “assimilatie in het lichamelijk systeem” – ik geloof niet, dat hij deze uitdrukking bezigde – dat zo de waarheid een proces moet doormaken om ons te kunnen voeden en te doen opwassen. Hij zei, dat hij duidelijk zou maken, hoe een preek moest worden gekookt en dat deed hij op een zeer leerzame wijze.
Hij begon op de manier van een kookboek: ”Men vangt een haas.” ’’Neem eerst”, zo zei hij, ”een preek over het evangelie ” Daarop zette hij uiteen, dat heel veel preken het niet waard zijn er jacht op te maken en dat goede preken bedroevend schaars waren. Het was de moeite waard, een behoorlijke afstand af te leggen om een degelijke, ouderwetse, Calvinistische preek te horen. Nadat de preek gevangen was, moest er veel van verwijderd worden, dat vanwege de zwakheid van de prediker onvermijdelijk en ook niet nuttig was. In den brede wees hij erop, dat we onderscheiden en beoordelen moeten, wat we hebben gehoord en dat we niet elk woord van iedereen moeten geloven. Daarop volgden aanwijzingen voor het braden van de preek: steek het spit van de herinnering er van het ene tot het andere einde door en draai haar op het braadstel van de overdenking rond voor het vuur van een warm en ernstig hart. Op die manier wordt de preek bereid en klaargemaakt om werkelijk geestelijk voedsel te verschaffen. Ik geef u slechts een uittreksei en hoewel het belachelijk was: de hoorders oordeelden er niet zo over. De preek was vol beelden en hield de aandacht van de gemeente van het begin tot het eind gespannen.
“Wei, mijn waarde heer, hoe gaat het met u?” zo begroette ik hem op zekere morgen, ”het verheugt me u op uw leeftijd nog zo welvarend te zien.” ”Ja, ik ben er voor een oude man nog best aan toe en ik bespeur ternauwernood enige achteruitgang.” ”Ik hoop, dat u uw goede gezondheid nog jaren moogt behouden en dat u als Mozes ten grave zult dalen, zonder dat uw oog verdonkerd en uw natuurlijke kracht verzwakt is.” ’’Alles goed en best”, zei de oude heer, ’’maar in de eerste plaats daalde Mozes niet af in het graf, maar steeg hij ernaar op. En in de tweede plaats: wat betekent dat alles, wat u gezegd hebt? Waarom werd het oog van Mozes niet donker?” ”Ik veronderstel, mijnheer”, zo zei ik zeer bescheiden, ”dat zijn natuurlijke leefwijze en rustige geest ertoe bijdroegen zijn krachten in stand te houden, zodat hij een sterke oude man werd.” ’’Zeer waarschijnlijk”, zei hij, ’’maar die kant wil ik niet uit: wat is de betekenis, de geestelijke lering van de hele zaak?
Zou het niet deze zijn: Mozes is de Wet en welk een heerlijk einde bereidde de Heere die Wet op de berg van Zijn voltooide werk. Hoe zacht zijn al zijn verschrikkingen te slapen gelegd met een kus van de mond Gods! En, let daarop, de reden, waarom de Wet ons niet meer veroordeelt, is niet, omdat zijn oog zo donker is, zodat hij onze zonden niet zien kan, of omdat zijn kracht om te vervloeken en te straffen afgenomen is; neen, Christus heeft hem meegenomen op de berg en hem op een heerlijke wijze het einde bereid.” Zo was zijn gewone wijze van spreken en zo was hij ook in zijn preken. Zijn stof ruste in vrede! De eerste jaren van zijn leven hoedde hij de schapen, daarna werd hij een herder van mensen. Zoals hij me placht te vertellen, ’’vond hij de mensen verreweg de domsten van de twee”. De bekeerden, die door hem de weg naar de hemel vonden, waren zo talrijk, dat wij, als we aan hen denken, wel wat lijken op hen, die de lamme zagen lopen door het woord van Petrus en Johannes: ze waren geneigd tot kritiek, maar ’’toen zij de genezene bij Petrus en Johannes zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen”.
Hiermee besluit ik, terwijl ik nogmaals met overtuiging mijn mening herhaal, dat we ons bij sommige gelegenheden, met goede resultaten voor onze gemeente, kunnen bedienen van een geestelijke uitlegging, mits we daarbij geleid worden door een bezonnen oordeel. Dan zullen we zeer zeker de belangstelling van de gemeente opwekken en wakker houden. ’Allegorische prediking verknoeit de smaak en belemmert het inzicht van predikers en hoorders beide”. Adam Clarke.
Wat anders dan ’’sikkeneurigheid” of erger kon bv. Athanase Coquerel ertoe brengen een kritiek neer te schrijven als deze: ”Voor ons christenen behoeft het algemeen en hoogste priesterschap van de Zoon volstrekt niet te worden aanbevolen door het te vergelijken met het priesterschap van Melchizedek. En onze pelgrimstocht naar het hemels vaderland onder de leiding van Jezus lijkt maar heel weinig op die van Israël naar het beloofde land, onder Jozua, niettegenstaande de gelijkheid van namen.”… “Een groot aantal teksten leent zich wonder gemakkelijk voor dit soort verklaring. ’’Heere, help ons, wij vergaan!” riepen de apostelen, toen de storm op het meer van Galilea hun schip dreigde te verzwelgen. “Wilt gij gezond worden?” vroeg Christus aan de verlamde van Bethesda. We gevoelen, hoe gemakkelijk het is, deze woorden allegorisch te verklaren. Dit is wel duizend maal gebeurd en er is misschien geen prediker, – vooral als hij gebrek heeft aan bestudeerde teksten en gerijpte preekschetsen – die zichzelf niet de vrijheid veroorlooft van deze bron gebruik te maken.
Het is te verleidelijker, omdat het zo buitengewoon gemakkelijk is. Ik maakte een lange preek over de uitnodiging van Mozes aan zijn schoonvader Hobab of Jethro, Num. 10 : 29: “Wij trekken op naar de plaats, waarvan de Heere gezegd heeft: Ik zal u haar geven; ga met ons.” De verdeling lag klaar, voorafgegaan door een historische inleiding. Deze plaats is de hemel. De Heere alleen geeft die ons als ons land. De ware gelovige zegt tot elk van zijn broeders: ”Ga met ons…” Ik kan het mezelf nog steeds moeilijk vergeven, dat ik dertig bladzijden kwarto over dit onderwerp heb geschreven en van buiten geleerd.”Als Coquerel voor geen grotere fout verantwoordelijk was dan deze, zou hij een veel beter godgeleerde zijn dan hij nu is.