Kunnen wij mogelijk iets weten van ons hemels tehuis? Is het menselijk verstand bij machte een blik te werpen in het land aan gene zijde, waar de eeuwige rust is van Gods volk? Op deze vraag schijnen wij direkt een ontkennend antwoord te ontvangen. ’’Geen oog heeft gezien en geen oor gehoord en het is in eens mensen hart niet opgekomen, wat God bereid heeft degenen, die Hem liefhebben.” Bleven wij hierbij stilstaan, dan konden wij gerust alle hoop opgeven om van hier dat ’’goede land en de Libanon” te zien, doch wij blijven hierbij niet stilstaan, maar met de apostel gaan wij verder en voegen er aan toe: ”God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest.” Het is mogelijk de sluier op te beuren; Gods Geest kan die even opzij schuiven en ons, hoewel uit de verte, een blik laten werpen op die onuitsprekelijke heerlijkheid. Nog zijn Pisga’s op aarde, waar vanaf de top het hemels Kanaan zichtbaar is; de gewijde uren, waarin mist en wolken weggevaagd zijn en de zon schijnt in haar kracht; waarin ons oog, bevrijd van zijn gewone kortzichtigheid, iets aanschouwt van het verre land, en van de vreugde en zaligheid, die daar weggelegd zijn voor het volk van God. Reeds hier worden de mens in uren van gezegende gemeenschapsoefening, door de Heilige Geest, ervaringen, gevoelens en blijdschap gegeven, die de hemel tot hem schijnen te doen afdalen en hem in staat stellen zich in geringe mate voor te stellen, wat de hemel zelf zal zijn.