Het kan niet wezen, dat vergeving van zonde geschonken wordt aan een onboetvaardigen zondaar. Dat zou wezen, hem te bevestigen op zijn boze wegen, en hem te leren om het kwaad licht te achten. Indien de Heere zeide: „Gij hebt de zonde lief, gij leeft in de zonde, en gij gaat van kwaad tot erger; maar dat doet er niet toe, Ik vergeef U”, dan zou dit wezen ene afschuwelijke afkondiging van vrijheid om te zondigen. Niemand kan zo dwaas zijn om zich voor te stellen dat de Rechter der ganse aarde onze zonde weg zal doen, indien wij zelf weigeren om haar weg te doen. Berouw over de zonde moet er zijn en geloof in de Goddelijke genade, dit zijn ware tekenen der bekering.
De zaligheid is van het begin tot het einde alleen door genade. De Geest Gods verlicht ons, om ons te doen zien, wat de zonde is, en haar walgelijk te doen zijn in onze ogen. Laten wij ons aan dien Geest der drieënigen God overgeven, opdat Hij ons leide tot Jezus, die ons de dubbelen zegen zal schenken van bekering en vergeving van zonde naar de rijkdom van Zijn genade.
Niemand kan zeggen dat Jezus is de Christus, dan door den Heiligen Geest „Niemand kan tot Mij komen”, zegt Jezus, „tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke”. Zodat geloof, hetwelk is tot Christus komen, het gevolg is van dat Goddelijk trekken. Zo is genade de eerste en de laatste beweegoorzaak der zaligheid. Het geloof is het middel tot den Bron uit genade. En ons leven vinden wij in „het zien op Jezus”, niet in het zien op ons geloof.
Door het geloof wordt alles mogelijk voor ons. Toch is de kracht niet in het geloof, maar in God, op Wien het geloof steunt. Denk meer aan Hem op Wien gij ziet, dan aan dat zien zelf. Gij moet afzien ook van uw eigen zien en niets zien dan Jezus, en de genade Gods die in Hem is geopenbaard. Moge de Heilige Geest de Geest der kennis schenken en van de vreeze des Heeren.