En te dien dage zult gij zeggen: O HEERE, ik zal U loven; hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij mij. Jesaja 12:1 (Eng. vert.)
Van deze profetie wordt door sommigen gezegd, dat zij verband houdt met de inval van Sanherib. Die ramp dreigde een zeer ontzagwekkende vertoning van goddelijke toorn te worden. Het leek onvermijdelijk dat de Assyrische mogendheid een totale verwoesting van heel Judea zou maken. Maar God beloofde dat Hij tussenbeide zou komen voor de bevrijding van Zijn volk en de vermetelheid van de koning van Assyrië zou straffen. Op die dag zou Zijn volk moeten zeggen: ”Wij zullen U loven; hoewel Gij toornig op ons geweest zijt, en daarom de Assyrische monarch gezonden hebt om ons te kastijden, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij ons”. Als dit de betekenis ervan is, dan is het een voorbeeld van geheiligd onheil. Het is een les voor ons dat we, wanneer we ook onder het juk lijden, uit mogen zien naar de tijd, dat het juk weggenomen zal worden. Het is ook een vermaning voor ons, dat we, wanneer we aan beproeving ontkomen, erop moeten letten dat we de uitkomst met dankbare lofprijzing vieren. Laten we een gedenkzuil oprichten, laten we de olie der dankbaarheid erover uitschenken en haar omkransen met gezang. Daarmee prijzen we de Heere, Wiens toorn slechts een ogenblik duurt, maar Wiens genade is van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Anderen denken dat deze tekst voornamelijk verband houdt met het laatste der dagen. En ik denk dat het onmogelijk is het elfde hoofdstuk te lezen, zonder in te zien dat zo’n verwijzing duidelijk is. Er zal een tijd komen dat de wolf met het lam zal verkeren, de leeuw stro zal eten, gelijk de os, en een gespeend kind zijn hand zal uitsteken in de kuil van de basilisk. Dan zal de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen om weer te verwerven het overblijfsel van Zijn volk, en Zijn wondere werken in Egypte en aan de Rode Zee herhalen, zodat het lied van Mozes weer gezongen zal worden: ”De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is de God mijns vaders, daarom zal ik Hem verheffen!”
Ondanks het feit dat op hun hoofd het bloed van Christus is gekomen, zal op die dag zelfs het joodse volk, dat al eeuwen lang een verstrooid en uitgedund volk is en gevallen als door een zeef door alle landen heen, samen met de verstrooiden van Juda vanuit de vier hoeken der aarde, teruggebracht worden naar hun eigen land. Zij zullen deel hebben aan alle heerlijkheid van het duizendjarige rijk, en met vreugde zullen ze water scheppen uit de fonteinen des heils. In die dagen, wanneer geheel Israël zalig zal worden, en Juda zeker zal wonen, zal de juichende dankzegging gehoord worden: ”O HEERE, ik zal U loven; want hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij mij”. Het hele volk zal met zo’n eenparigheid zingen, met zo’n onverdeeld hart, dat zij zullen spreken als waren ze slechts één persoon, en zullen het enkelvoud gebruiken waar hun aantallen het meervoud zouden vereisen. ”Ik zal U loven”, zal de uitroep zijn van het eens verdeelde, maar dan verenigde volk.
Hoewel deze beide interpretaties waar zijn, en allebei leerzaam, is de tekst veelzijdig en kent ze een andere lezing. We zullen de geest van de passage ontdekken, als we haar zien als een illustratie van wat er met elkeen van Gods volk gebeurt, wanneer hij uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht wordt geleid, wanneer hij verlost wordt van de geest der dienstbaarheid onder goddelijke toorn, en geleid door de geest der aanneming tot de vrijheid waarmee Christus hem vrijmaakt. Op die dag worden deze woorden zeker vervuld. De gelovige zegt dan zeer verheugd: ”O HEERE, ik zal U loven; hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij mij”.
Als we de tekst vanuit dit perspectief bezien, zullen we eerst stilstaan bij het voorspel op dit heerlijke lied en vervolgens zullen we luisteren naar het lied zelf.
I. Eerst zal ik uw aandacht vragen voor HET VOORSPEL op dit bekoorlijke lied. Hier staan bepaalde voorbereidingen op de muziek. Ze zijn vervat in de eerste regel van de tekst: “En te dien dage zult gij zeggen”. Hier vinden we het stemmen van de harpen, de muzieknoten komen daarna in de volgende zinnen. Heel wat instructie is vervat in deze zeven woorden van het voorspel.
Let er dan ten eerste op, dat er een tijd is voor dat vreugdevolle lied dat hier genoemd wordt: “Te dien dage”. De uitdrukking ”die dag” wordt soms gebruikt voor een dag van verschrikking en vaak voor een periode van zegen. Wat ze gemeenschappelijk hebben, is dit, dat ze allebei naar dagen verwijzen waarop de goddelijke macht zich openbaart. ”Die dag”, een dag van vreselijke ontsteltenis voor Gods vijanden; “die dag”, een dag van grote vertroosting voor Gods vrienden. De dag is in beide gevallen het moment waarop Gods arm ontbloot wordt en Zijn kracht geopenbaard.
Welnu, de dag waarop een mens zich in Christus verheugt, is de dag waarop Gods macht om Zijnentwil in zijn hart en geweten wordt geopenbaard en de dag waarop de Heilige Geest hem aan de heerschappij van Christus onderwerpt. Het is niet altijd zo, dat God in het hart van een mens met zo’n doeltreffende kracht werkt als hier. Hij heeft Zijn gezette tijden. Dikwijls blijkt het woord van menselijke bediening vruchteloos. De prediker spoort aan, de hoorder luistert wel, maar aan de vermaning wordt geen gehoor gegeven. Het komt soms voor, dat er zelfs verlangens opgeroepen kunnen worden en dat er toch niets tot stand gebracht wordt, want deze betere gevoelens blijken als die lentebloesems aan de bomen te zijn, die niet hechten en zonder vrucht op de grond vallen.
Er is echter een bestemde tijd voor de roeping van Gods uitverkorenen, een gezette tijd waarop de Heere Zijn uitverkorenen bezoekt met een kracht van genade die zij niet afdoende kunnen weerstaan. Hij maakt hen zeer gewillig op de dag Zijner heerkracht. Het is een dag waarop niet alleen het Evangelie gehoord wordt, maar ook onze prediking geloofd, omdat de arm des Heeren geopenbaard is. Alles heeft, volgens Salomo, een bestemde tijd: een tijd om af te breken, en een tijd om te bouwen; een tijd van oorlog, en een tijd van vrede; een tijd om te doden, en een tijd om te genezen; en evenzo is er een tijd van schuldigverklaring, en een tijd van vertroosting.
Voor sommigen die in grote geestelijke nood zitten, kan het Gods tijd zijn om te verwonden en te doden. Hun zelfvertrouwen is nog te sterk, hun vleselijke gerechtigheid nog te levendig. Hun vertrouwen moet verwond worden, hun gerechtigheid gedood, want anders zullen zij niet voor de genade zwichten. God kleedt ons pas als Hij ons eerst ontkleed heeft. Hij geneest ons pas als Hij ons eerst verwond heeft. Hoe zou Hij hen levend maken die nog niet dood zijn? Er is in het hart een werk van genade dat eerst de fundamenten opgraaft, voordat de genade onze hoop begint op te bouwen. Wee die mens die bouwt zonder het fundament opgegraven te hebben, want zijn huis zal vallen. Wee die mens die in een plotselinge vrede springt, zonder ooit de noodzaak van vergeving gevoeld te hebben, zonder berouw, zonder gebrokenheid van geest. Hij zal zijn haastige vruchten zien verdrogen voor zijn ogen. De tijd wanneer God op doeltreffende wijze zegent, wordt soms ”een tijd der liefde” genoemd.
Het is een tijd van diepe wanhoop voor ons, maar het is een tijd van liefde bij God, een tijd die wijs bepaald is in het besluit en de raad van de Allerhoogste, zodat helende genade komt op de beste tijd voor iedereen die belang stelt in het verbond der genade. Iemand kan vragen: ’’Wanneer, denkt u, zal de tijd komen, dat God me in staat stelt te zeggen: ‘Uw toorn is afgekeerd’?” Mijn geliefde broeder, u kunt het gemakkelijk onderscheiden. Ik geloof dat Gods tijd om ons vertroosting te geven gewoonlijk daar is, wanneer wij temeer gedrukt worden. Zo leren we de rechtvaardigheid van de toorn die Hij over ons uitstort, te belijden. Nederigheid van hart is een zekere indicatie van aanstaande vrede.
Een Duitse edelman ging een paar jaar geleden naar de galeien in Toulon. Daar zag hij veel mannen die door de Franse regering wegens hun misdaden tot levenslange arbeid aan de galeiriem veroordeeld waren. Als prins met een goede reputatie, verkreeg hij de gunst om één van de gevangenen in vrijheid te stellen. Hij liep rond tussen hen en praatte met hen, maar kwam er bij elk van hen achter, dat zij dachten verkeerd behandeld te zijn, onderdrukt en onrechtvaardig gestraft. Ten slotte ontmoette hij iemand die beleed: ”In mijn geval is mijn straf zeer rechtvaardig en zelfs genadig.
Als ik niet op deze wijze gevangen gezet zou zijn, zou ik zeer waarschijnlijk lang geleden al geëxecuteerd zijn voor een nog grotere misdaad. Ik ben een erg grote wetsovertreder geweest en de wet doet niets meer dan wat zij behoort te doen, door mij in bewaring te houden voor de rest van mijn leven”. De Duitse edelman keerde terug naar de opzichter over de galeien en zei: ”Dit is de enige van deze hele groep, die ik vrij zou willen laten, dus ik kies hem uit”. Zo is het ook met onze grote Bevrijder, de Heere Jezus Christus. Wanneer Hij een ziel tegenkomt die zijn tekorten belijdt, de rechtvaardigheid van Gods toorn erkent, en niet één woord heeft om voor zichzelf te pleiten, dan zegt Hij: ”Uw zonden zijn u vergeven, die vele waren”.
De tijd waarop Zijn toorn afgekeerd wordt, is de tijd waarop u de rechtvaardigheid van Zijn toorn belijdt en u neerbuigt en nederig om genade smeekt. Bovenal, het uur der genade heeft geslagen wanneer u alleen op Christus ziet. Als u nog enig goeds in uzelf probeert te vinden en hoopt beter te worden of beter te doen, zoekt u geen toenadering tot de vertroosting. Maar wanneer u in wanhoop iedere hoop die in uzelf gegrond kan worden opgeeft, het hoofd van uzelf afwendt en kijkt naar die dierbare wonden van Hem, naar die lijdende mensheid van de Zoon van God, Die voor u neerdaalde van de hemel, dan is de dag aangebroken waarop u zult zeggen: ”O HEERE, ik zal U loven”. Ik bid ernstig dat deze gezette tijd om u goedgunstig te zijn, nu gekomen mag zijn, de tijd dat de plasregen over is, overgegaan is, en de stem van de tortelduif in uw land gehoord wordt.
Als we opnieuw naar het voorspel op dit lied kijken, valt op dat er één woord is dat de zanger aangeeft. ”Te dien dage zult gij zeggen.” ”Gij”, of ”u”, is een enkelvoudig voornaamwoord en verwijst naar één persoon. Eén voor één ontvangen we eeuwig leven en vrede. U, de individu, u, uitgekozen om in uw geweten Gods toorn te voelen, u bent evenzo verkoren om de liefde van de Heere te ondervinden. O broeders, het is pas een dag van genade voor ons, als we uit de grote massa apart genomen worden en opzij gezet. Onze eigenheid moet door de bekering duidelijk worden, aangezien zij nooit op een andere tijd te voorschijn komt. U gelooft, zoals zovelen van u, dat het goed met u zit, omdat u in een christelijk land woont.
Wee u, als het hebben van uitwendige voorrechten wel verantwoordelijkheden met zich meebrengt, maar u geen verlossende genade schenkt. Misschien denkt u dat de godsdienst van uw familie u enigszins kan helpen, en de onjuiste praktijk van bepaalde christelijke kerken kan deze valse voorstelling koesteren. Maar dat is niet zo. Er bestaat geen aangeboren goddelijkheid: ”Gij moet wederom geboren worden”. De eerste geboorte zal u niet helpen, want: ”Wat uit het vlees geboren is, dat is vlees; en wat uit de Geest geboren is, dat is geest”. Toch weet ik, dat u denkt dat, als u zich mengt in godvruchtige gemeenten en zingt zoals zij zingen en bidt zoals zij bidden, het dan goed met u zal komen. Maar dat is niet zo. De enge poort tot het eeuwige leven laat er maar één tegelijk toe.
Staat er niet geschreven: ”Gij zult opgelezen worden, één bij één, o gij kinderen Israels”? Weet u niet dat wanneer de Fontein in het huis van David tegen de zonde en tegen de onreinheid geopend is, het is aangekondigd door de profeet Zacharfa, ”het land zal rouwklagen, elk geslacht afzonderlijk; het geslacht van het huis Davids afzonderlijk, en hun vrouwen afzonderlijk; en het geslacht van het huis van Nathan afzonderlijk, en hun vrouwen afzonderlijk; het geslacht van het huis van Levi afzonderlijk, en hun vrouwen afzonderlijk; het geslacht van Simei’ afzonderlijk, en hun vrouwen afzonderlijk; al de overige geslachten, elk geslacht afzonderlijk, en hun vrouwen afzonderlijk”! U moet ieder afzonderlijk ertoe gebracht worden, dat u de goddelijke toorn in uw ziel voelt en die uit u laten verwijderen, zodat u zich over uw verlossing in God kunt verheugen. Is het zo bij u gegaan, beste hoorder? Bent u die begenadigde zanger? Bent u één van die uitverkoren schare die zeggen mag: ”Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij”? Weg met de algemene zaken; wees pas tevreden met de persoonlijke zaken.
Het zal weinig voor u betekenen als Christus zou sterven voor tienduizenden mensen, maar u geen deel hebt aan Zijn dood. Het zal voor u tot weinig zegen zijn als er vreugde is bij tienduizenden zielen omdat zij genade hebben ontvangen, maar u onverzoend sterft. Zoek een persoonlijk belang in Christus en wees niet eerder tevreden, tenzij het in uw eigen hart voldoende geopenbaard is, dat uw zonde in het bijzonder, door een daad van genade weggedaan is. Ik herinner me graag dat dit woord ”gij” gezegd wordt tegen diegenen die door verdriet in de hoogste graad van vertwijfeling gebracht zijn. ”En te dien dage zult gij zeggen: hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd”. U, arme, onderdrukte ziel, waar bent u? U, vrouw van bedroefde geest, verblijd u, want op die dag van genade zult u zingen. U, geknakte zondaar, gereed om uzelf te vernietigen vanwege de kwelling van uw geweten, op de dag van Gods overvloedige genade zult u zich verblijden, zelfs u, en uw gezang zal des te liefelijker zijn, omdat u de meeste zonden had die vergeven moesten worden, en het meest de toorn van God voelde branden in uw ziel. Sta daar bij stil, u treurenden, en God geve dat het in u persoonlijk bewerkstelligd mag worden.
Het volgende punt dat in de inleiding opgemerkt moet worden, is de Leraar. ”Te dien dage zult gij zeggen”. Wie zegt dit? Het is God alleen, Die zo nadrukkelijk kan verklaren: ”Gij zult zeggen”. Wie anders dan de Heere kan zo het hart en de spraak van een mens gebieden? Het is de Heere alleen. Hij, Die ons gemaakt heeft, heeft macht over onze geest. Door Zijn almacht regeert Hij zowel in de wereld van de geest als ook in de wereld van de materie, en alle dingen gebeuren zoals Hij verordineert. Hij zegt: ”Te dien dage”, dat wil zeggen: op Gods eigen tijd, ’’zult gij zeggen”. En Hij, Die zo spreekt, zal Zijn Woord gestand doen. Hier wordt Gods wil geopenbaard, en wat de Heere wil, zal volbracht worden; wat Hij verklaart, zal zeker gesproken worden. Hierin ligt troost voor die krachtelozen die vrezen, dat het Woord niet vervuld zal worden. ”Gij zult zeggen”, is een goddelijk Woord en kan niet falen. De Heere alleen kan een mens het recht geven om te zeggen: ”Uw toorn is afgekeerd”.
Als iemand het waagt te zeggen: ”God heeft Zijn toorn van mij afgekeerd”, zonder waarborg van de Allerhoogste, dan liegt die persoon tot zijn eigen ontsteltenis. Maar wanneer er geschreven staat: ”Gij zult zeggen”, dan is het alsof God gezegd had: ”Ik zal het waar maken, zodat u volkomen gerechtvaardigd bent in de verklaring”. Toch ligt hier nog meer troost in, want zelfs wanneer het recht op zo’n zegening verleend wordt, zijn we uit zwakheid vaak niet in staat die te ervaren. Ons ongeloof is menigmaal zo groot, dat we veel dingen die waarachtig zijn, niet kunnen geloven. En door ons zondenbesef worden we vaak zo moedeloos, dat we Gods genade te hoog voor ons achten. Daarom zijn we niet in staat ons de aangeboden zegening toe te eigenen, hoewel ze onbeschrijfelijk heerlijk is. Geloofd zij God, dat de Heilige Geest weet hoe Hij ons ongeloof kan verjagen en ons kracht kan geven om de zegening te omhelzen. Hij kan ons de gunst van het verbond laten aanvaarden en ons erin laten verblijden, om zo de vreugde te belijden.
Er zijn er sommigen van u die ik geprobeerd heb over te halen om aangename waarheden over uzelf te geloven, maar u hebt me eerlijk verslagen. Ik heb u het Evangelie duidelijk voorgehouden, want ik voelde me er zeker van dat de beloften erin voor u bedoeld waren. En ik heb in mijn hart gezegd: ’’Ongetwijfeld zullen zij vanmorgen getroost worden, hun verbroken harten zullen zeker door dat genadewoord verbonden worden”. Maar och! ik kan u niet dwingen te zeggen: ’’HEERE, ik zal U loven”. Ik ben niet in staat om u tot geloof en vrede te leiden. Hierin ligt echter mijn vreugde, dat mijn Meester wel kan wat Zijn dienaar niet kan. Hij kan de tong van de stemmeloze laten zingen. Hij schept er behagen in naar hopeloze gevallen om te zien. De uiterste nood van de mens geeft Hem de meest geschikte gelegenheid.
Waar de meest hartelijke woorden van ons falen, zijn de vertroostingen van Zijn Heilige Geest goddelijk doeltreffend. Hij kan niet alleen voor olie en wijn zorgen, maar Hij weet ook hoe Hij ze in de wonden moet gieten en de smart van de boetvaardige ziel moet helen. Ik bid de Meester dat Hij, Die als Enige ons dit lied kan leren zingen, genadig diegenen van u onderwijst die deze vele maandenlang rust hebben gezocht maar ze niet gevonden. ”Ik ben de HEERE, Die u leert wat nut is.” Hij kan ons een lied op de lippen leggen, want er gaat niets boven de reikwijdte van Zijn genade.
Nogmaals, ”Te dien dage zult gij zeggen”. Er is nog een andere voorbereiding op het lied, namelijk de toon ervan. ’’Gij zult zeggen: O HEERE, ik zal U loven.” Het lied moet een open lied zijn, openlijk beleden, met de stem verkondigd, door de mensen gehoord en overal bekendgemaakt. Het moet geen stil gevoel zijn, een soort zachte muziek, waarvan de liefelijkheid geheel binnenin de geest wordt gehouden. Maar op die dag zult u zeggen, zult u het openlijk spreken, zult u belijden en getuigen van wat de Heere voor u gedaan heeft. Wanneer iemands zonden vergeven zijn, kan hij niet anders dan het geheim openbaren. ’’Toen de HEERE de gevangenen Sions terugbracht, waren wij gelijk aan hen, die dromen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich.” Zelfs als de vergeven zondaar niet met zijn mond zou kunnen spreken, dan zou hij het met zijn ogen kunnen zeggen.
Zijn gelaat, zijn houding en juist zijn manier van lopen zouden hem verraden. Het genadegeheim zou op de één of andere manier uitlekken. Gelovigen zouden het in elk geval ontdekken en met dankbaarheid de vreugdevolle getuigenissen opmerken. Ik weet dat u, als u mij gekend had voordat ik de Zaligmaker gevonden had, mijn afgezonderde gewoonten gezien zou hebben. En als u mij tot mijn kamer gevolgd was, tot mijn Bijbel en tot mijn knieën, dan zou u kreunen en zuchten hebben gehoord, tekenen van een bedroefde geest. Het alledaagse vermaak van de jeugd had in die dagen weinig aantrekkingskracht op mij, en gesprekken, hoe opgewekt ook, verleenden me geen troost.
Maar op die zelfde morgen dat ik het Evangeliewoord: ’’Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde” hoorde, ben ik er zeker van dat iedereen die mij kende, het verschil zelfs van mijn gezicht heeft moeten kunnen aflezen. Er kwam een verandering over mijn gemoed, die, zoals ik me herinner, zelfs kenbaar gemaakt werd door de manier waarop ik liep, want de zware tred van de neerslachtigheid werd in een blijmoediger stap verwisseld. De geestelijke staat beïnvloedt de lichamelijke toestand, en dat was duidelijk het geval bij mij. Mijn blijdschap over de geschonken vergeving was geen alledaagse gewaarwording. Ik had gewoon wel kunnen dansen van vreugde.
Gij hebt mijn weeklacht en geschrei
Veranderd in een blijde rei;
Mijn zak ontbonden, en mij weer
Met vreugd omgord; opdat mijn eer
Niet zwijg’: Zo klimt Uw lof naar boven;
Mijn God, U zal ik eeuwig loven.
Als ik mijn verlossing niet openlijk beleden had, moeten de stenen zelf wel geroepen hebben. Het lag niet in mijn hart om het verborgen te houden, maar ik weet zeker dat ik, als ik het gewild had, dat niet gekund zou hebben. Gods genade komt het hart niet binnen zoals een bedelaar een schuur in loopt en daar verborgen blijft, alsof ze heimelijk onderdak voor de nacht genomen had. Nee, haar komst wordt door het hele huis heen ervaren en iedere kamer van de ziel getuigt van haar aanwezigheid. Genade is als een bos lavendel; ze maakt zich bekend door haar zoete geur.
Zoals de nachtegaal, wordt ze wel gehoord maar niet gezien. Zoals een vonk die middenin het stro valt, brandt ze, gloeit ze, verteert ze en wordt ze zo bekend door haar vurige uitwerkingen. O ziel, die gebukt gaat onder de zonde, als Christus echt naar u toe mocht komen en u vergeving schenken, dan ben ik er zeker van dat weldra al uw beenderen zullen zeggen: ’’HEERE, wie is U gelijk?” U zult het eens zijn met David: ’’Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen”. U zult verheugd met hem zeggen: ”O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; want Gij hebt mijn ziel gered van de dood”. Niet alleen zult u rustig vertellen welke grote dingen de genade aan u gedaan heeft, maar het zal ook niet erg onwaarschijnlijk zijn, dat uw uitbundige vreugde u buiten de grenzen van gepaste ernst kan voeren. De preciezen en tragen zullen u veroordelen, maar daar hoeft u zich niet aan te storen, want u kunt er dezelfde verontschuldiging voor geven als David aan Michal, toen hij voor de ark danste.
Het zij verre van mij om u te veroordelen, als u ’’Halleluja” mocht roepen of in uw handen klappen. Het is onze koele nuchterheid om iedere uiting van gevoelens te veroordelen, maar ik weet zeker dat de Schrift ons in onze veroordeling niet rechtvaardigt. We kunnen immers gedeelten vinden als deze: ”Al gij volken, klapt in de hand; juicht God met een stem van vreugdegezang”. ’’Looft Hem met hel klinkende cimbalen; looft Hem met cimbalen van vreugdegeluid!” Wat doet het ertoe, als de heilige vreugde wanordelijk naar buiten schijnt te stromen? Wat doet het ertoe, als God het aanneemt?
Degene die lange tijd in de gevangenis opgesloten heeft gezeten, zal, wanneer hij in vrijheid gesteld wordt, waarschijnlijk een paar wilde sprongen maken en daarbij dansen van vreugde. En wie zal het hem misgunnen? Degene die lange tijd honger geleden heeft en uitgehongerd is, zal, wanneer hij de tafel gedekt ziet staan, het niet kwalijk genomen worden, als hij er met meer gretigheid dan beleefdheid op aanvalt. O zeker, zij zullen het zeggen, zij zullen het zeggen: ”O HEERE, ik zal U loven”. Juist in de wanordelijkheid van hun uiting zullen zij des te nadrukkelijker zeggen: ”Ik zal U loven; hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd”.
Tot zover over het voorspel op het lied. Laten we nu luisteren naar het lied zelf.
II. In HET LIED ZELF zou ik uw aandacht willen vestigen op het feit, dat alles ervan betrekking heeft op de Heere.Het is helemaal aan Hem gericht. ”O HEERE, ik zal U loven; hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd.”
Wanneer een ziel ontkomt aan de slavernij van de zonde en hem welbewust vergeving geschonken wordt, lijkt hij op de apostelen op de berg Tabor, van wie we onlangs op een zondagmorgen hebben gesproken: hij ziet niemand, dan Jezus alleen. Zolang als u genade zoekt te verkrijgen, hebt u een hoge dunk van de dominee, de dienst, de uiterlijke vorm, maar op het moment dat u vrede met God vindt door het dierbare bloed van Christus, zult u alleen aan uw schuldvergevende God denken. Och, hoe klein wordt alles tegenover dat dierbare kruis, waar God de Zaligmaker liefhad en stierf!
Wanneer we eraan denken dat al onze ongerechtigheid in de diepte van de zee geworpen is, kunnen we ons niet langer beroemen op iets wat eens onze trots was. Het middel waardoor de vrede tot ons kwam, zal ons altijd dierbaar blijven. We zullen de verkondiger van het Evangelie, die de verlossing naar ons brengt, altijd hoogachten als onze geestelijke vader, maar toch zullen we nooit overwegen om hem te loven; we zullen onze God alle eer toebrengen. Wat onszelf betreft, ons ”ik” zal als lood in de zee wegzinken wanneer we Christus vinden. God zal zijn alles in allen, wanneer de ongerechtigheid verzoend is.
Ik heb vaak gedacht dat, als sommige van mijn broeders die een Evangelie verkondigen waarin weinig van de genade van God te vinden is, bij hun bekering wat meer overtuiging van zonde hadden gevoeld, zij vast en zeker een zuiverder en genadiger Evangelie zouden verkondigen. Vandaag de dag blijken velen plotseling vrede te kennen, zonder enige overtuiging van zonde. Zij schijnen niet geweten te hebben wat schuld der zonde inhoudt, maar zij krijgen ineens vrede voordat zij de last van de zonde gevoeld hebben. Het is niet aan mij om het te beoordelen, maar ik moet belijden, dat ik vaak bezorgd ben om hen die nooit de schrik des Heeren gevoeld hebben. Ik zie de overtuiging van zonde als een goede basis voor een goed onderlegde christen.
Ik houd het als regel dat iemand, wanneer hij in de gevangenis van de wet gezet is en gedwongen de zware ketenen van de schuldigverklaring te dragen en ten slotte zijn vrijheid verkrijgt door het kostbare bloed, zeer zeker de genade van God zal verheerlijken en Gods barmhartigheid loven. Hij voelt dat in zijn geval de verlossing van het begin tot het eind wel uit genade moet zijn. En hij prefereert uiteraard dat theologische leerstelsel, dat de genade van God het meest verheerlijkt. Degenen die dit niet gevoeld hebben, wier bekering van het gemakkelijkere soort is geweest, eerder voortgekomen uit opwinding dan uit diep nadenken, lijken me te kiezen voor een oppervlakkige Godheid, waarin de mens belangrijker en God minder wordt geacht. Ik weet één ding zeker, dat ikzelf de bekering in mijn eigen geval volkomen aan de genade van God wil toeschrijven en God ervan de eer geven.
Ik vrees die bekering die op enigerlei wijze God probeert te ontzeggen, dat Hij volgens Zijn eeuwige raadsbesluiten de Oorzaak ervan is, door Zijn krachtige Geest de rechtstreekse Uitwerker ervan en door Zijn aanhoudende werking middels de Heilige Geest de Voleinder ervan. Geef God de eer, mijn broeders. U moet dit wel doen, als u op een ingrijpende manier ervaren hebt wat Gods toorn inhoudt en wat de afkering van Zijn toorn wil zeggen.
Het volgende punt in dit lied is, dat het boetvaardige herinneringen bevat.”O HEERE, ik zal U loven; hoewel Gij toornig op mij geweest zijt.” Er was een tijd dat God, naar ons gevoel, toornig op ons was. Wanneer was dat en hoe wisten we dat God toornig op ons was? Buitenstaanders denken dat we, wanneer we over bekering praten, het alleen maar over emotionele veronderstellingen hebben. Maar laat mij u verzekeren dat ze voor ons, met betrekking tot onze geestelijke natuur, zozeer een feitelijke zaak is, als uw gevoelens van ziekte en van genezing echt en feitelijk voor u zijn.
Er was een tijd dat sommigen van ons bij het lezen van Gods Woord geloofden, dat het een geïnspireerd boek was. We bemerkten dat het een wet bevatte, heilig en rechtvaardig, waarvan de schending de eeuwige dood betekende. Bij het lezen ervan ontdekten we dat we die wet overtreden hadden, niet slechts op sommige punten, maar als geheel. En we moesten wel voelen, bij het lezen ervan, dat al de straffen in dat boek tegen zondaars feitelijk straffen tegen ons waren. We hadden deze hoofdstukken misschien al eerder gelezen, maar we hadden er nooit ernstig over nagedacht, totdat we bij deze gelegenheid ertoe gebracht werden in te zien, dat we schuldig verklaard stonden aan de wet van God, zoals die vervat is in de Heilige Schrift. Toen voelden we dat God toornig op ons was.
Het was niet zomaar een idee van ons, we hadden dit boek als bewijs ervoor. Als dat boek inderdaad de waarheid sprak, voelden we ons veroordeeld. We durfden niet denken dat het oude boek een knap verzonnen verhaal was. We wisten dat het niet zo was, en daarom maakten we uit de wet erin op dat God toornig op ons was. Op hetzelfde moment dat we deze vreselijke waarheid uit het boek leerden, ontwaakte plotseling ons geweten en bevestigde de waarheid ervan door te zeggen: ”Wat het boek verklaart, is juist. De rechtvaardige God moet wel toornig zijn op zo’n zondig schepsel als jij”. Het geweten bracht veel zaken in onze herinnering die we liever vergeten waren.
Het openbaarde aan ons veel van het kwaad in ons hart dat we niet wilden weten. En terwijl we zo keken naar de Schrift met het geweten als leidsman, kwamen we tot de innerlijke overtuiging, dat we ons in een zeer verschrikkelijke toestand bevonden en dat God toornig op ons was. Toen kwam er op hetzelfde moment, naast dit alles, een zeker werk van de Heilige Geest in ons, dat overtuiging van zonde genoemd wordt. ’’Wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid”, zal Hij de wereld overtuigen van zonde. Hij is gekomen en Hij heeft ons overtuigd van zonde, op een manier waarop de Schrift het niet buiten Hem om gedaan zou hebben en het geweten het niet buiten Hem om gedaan zou hebben.
Maar Zijn licht scheen bij ons naar binnen en we voelden ons zoals we ons nog nooit eerder gevoeld hadden. Toen bleek de zonde uitermate verdorven, aangezien zij tegen oneindige liefde en goedheid was begaan. Toen leek het, alsof de hel ons weldra op zou slokken en de gramschap van God ons zou verteren. O, wat een huivering en vrees, ontzetting en ontsteltenis maakten zich toen meester van ons gemoed. En toch, mijn broeders, op dit zelfde moment is de herinnering eraan reden tot dankbaarheid.
In het Hebreeuws wijkt de formulering van onze tekst enigszins af van wat we in het Engels lezen. Onze Engelse vertalers hebben er wijselijk het woord ’’hoewel” aan toegevoegd, een beetje eerder dan het in het Hebreeuws voorkomt. Het Hebreeuws zou ongeveer zo klinken: ”O HEERE, ik zal U loven; Gij zijt toornig op mij geweest”. Nu loven we vandaag God, omdat Hij ons Zijn toorn heeft laten voelen. ”Wat”, zegt u, ”is een besef van toorn een reden tot lofprijzing?” Nee, mijn broeders, niet als het op zichzelf zou staan, maar omdat het ons naar God, in deze wereld gekomen is en de Plaatsvervanger geworden is voor een bepaalde groep mensen; dat Hij hun zonden op Zich genomen heeft en in hun plaats gestraft is, zodat God, zonder Zijn recht te schenden, zovelen vergeving kon schenken als er gewassen zijn in het bloed van Christus.
Mijn vraag is vervolgens: voor wie is Christus gestorven? Zodra ik me tot de Schrift wend, vind ik er deze opmerkelijke verklaring in, dat ’’Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken”. Ik ben een zondaar, daar ben ik zeker van. Dat geeft me enige hoop. En vervolgens lees ik, dat ”Die in Hem gelooft, niet veroordeeld wordt”. Als ik naar mezelf kijk, ontdek ik dat ik echt geloof. Dat wil zeggen: dat ik mijn vertrouwen op Jezus stel. Welnu, dan ben ik er zeker van dat ik niet veroordeeld wordt, want God heeft dat verklaard. Ik lees verder: ”Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”. Ik weet dat ik geloofd heb, dat wil zeggen: mijn vertrouwen op Hem gesteld. Ik vertrouw mijn zaligheid aan de hoede van Christus toe en ik ben ook gedoopt, in gehoorzaamheid aan Zijn bevel. Dan ben ik ook verlost, dan zal ik zalig worden, want dat staat er.
Wel, dit is een zaak van het getuigenis dat ik geloof. Wie in Christus gelooft, ontvangt het getuigenis van God, en dat is het enige getuigenis dat hij nodig heeft. Ik weet dat men gedacht heeft, dat er één of andere bijzondere openbaring in iemands eigen hart komt, als het ware één of andere lichtflits, één of andere buitengewone aanzegging, maar niets van dat alles is absoluut noodzakelijk. Ik weet dat de Geest met onze geest getuigt, dat we uit God geboren zijn, maar de meest wezenlijke zaak is Gods getuigenis in het Woord. ”Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft het getuigenis, dat God getuigd heeft van Zijn Zoon.” Gods getuigenis aangaande Zijn Zoon is dit, dat u, als u uw vertrouwen op Zijn Zoon stelt, verlost bent. Zijn Zoon heeft voor u geleden.
Zijn Zoon heeft de straf gedragen omwille van uw zonden. God verklaart dat Hij u om Christus’ wil vergeven heeft. Hij kan voor één overtreding niet twee keer straffen, eerst Zijn Zoon en vervolgens u. Hij kan niet eerst van uw Plaatsvervanger en daarna van u, vergelding voor Zijn wet eisen om Zijn recht te staven. Was Christus uw Plaatsvervanger? Dat is de vraag. Als u uw vertrouwen op Hem stelt, was Hij dat. Uw vertrouwen op Hem is er het bewijs van dat Hij de Plaatsvervanger voor u was.
Op het moment dat ik, liggend onder Zijn toorn, gekomen ben om mijn ziel voor eeuwig in de handen van Christus toe te vertrouwen, wordt Gods toorn van mij afgewend, omdat hij tegen Christus gekeerd werd. En ik sta, als een schuldig zondaar in mijzelf, vrijgesproken voor God. Ik meen dat niemand mij iets ten laste kan leggen, want mijn zonden zijn op Christus neergekomen en op Christus gestraft, en ik ben vrij. En wat anders zal ik nu tot de Heere zeggen dan: ”Ik zal U loven; want hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij mij”.
Het is een vaststaand feit, geen kwestie van ”als” en ”en” en ’’maar”, maar een feit. Vanmorgen hebt u of vergeving ontvangen of niet. U bent of rein in Gods oog of anders rust de gramschap van God op u. En ik smeek u niet te rusten, voordat u weet wat er op u van toepassing is. Als u tot de ontdekking komt, dat u geen vergeving ontvangen hebt, zoek de Zaligmaker dan. ’’Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” En als u dan in Hem gelooft, bent u niet langer schuldig; dan hebt u vergeving ontvangen. Ga niet zitten tobben alsof u schuldig zou zijn, maar geniet van de vrijheid van de kinderen Gods, en gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, heb vrede bij God door Jezus Christus, onze Heere.
De tijd ontbreekt me, maar ik moet verder nog zeggen, dat ons lied ook heilige voornemensbevat: ”Ik zal U loven”. Ik zal het van harte in het verborgene doen. Ik zal me afzonderen en mijn veelzeggende stilte Uw lof doen zingen. Ik zal neerzitten en in tranen van dankbaarheid welluidende liederen naar buiten laten stromen, laten opwellen uit mijn hart. Ik zal U loven in het huis van God, want ik zal andere gelovigen opzoeken en hen vertellen wat God aan mij gedaan heeft. Ik zal mij achter Uw volk scharen. Als zij veracht worden, zal ik de schande met hen dragen en het mij tot eer rekenen. Ik zal me met hen verenigen en hen in hun bediening helpen. En als ik Christus door mijn getuigenis onder hen groot kan maken, dan zal ik het doen. Ik zal U in mijn leven loven. Ik zal mijn zaak U laten prijzen.
Ik zal mijn spreekkamer en mijn salon, mijn keuken en mijn veld U laten prijzen. Ik zal pas tevreden zijn als alles wat ik ben en alles wat ik heb, U zal loven. Ik zal van het hele heelal een harp maken. Ik zal de aarde en de hemel, de ruimte en de tijd, tot snaren maken, waarop mijn blijde vingers verheven liederen van dankbaarheid zullen spelen. Ik zal U loven, o mijn God. Mijn hart is bereid, ik zal zingen en psalmzingen. En wanneer ik zal sterven, of liever, uit dit leven in een ander overgaan, zal ik, aan wie zoveel zonden vergeven zijn door zulk een Heiland, U blijven loven.
Merk verder op, dat dit een lied is dat bijzonder van aard is en alleen eigen aan het volk van God. Ik kan ervan zeggen, dat ’’niemand dit gezang zou kunnen leren, dan die gekocht waren”. Slechts hij die zijn onreinheid heeft gevoeld en haar heeft laten wegwassen in de ’’fontein des bloeds”, kent de zoetheid ervan. Het is niet het lied van een Farizeeër, het heeft geen overeenkomst met ”O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen”. Het belijdt: ”Gij zijt toornig op mij geweest” en geeft daarmee toe, dat de zanger net als de anderen was. Maar het verheugt zich, dat door grenzeloze barmhartigheid de goddelijke toorn is afgekeerd; en hierin verlaat het zich op de Zaligmaker.
Het is niet het lied van de Sadduceeër, geen twijfel vermengt zich met de melodie. Het is niet de vraagstelling van de filosoof: ”Er is misschien een God, maar misschien ook niet”. Het is de stem van een gelovige kerkganger. Het is niet: ”Ik ben misschien schuldig, maar misschien ook niet”. Het is allemaal absoluut zeker, iedere noot ervan. ”Gij zijt toornig op mij geweest”, ik weet het, ik voel het, maar toch ”is Uw toorn afgekeerd”. Hiervan ben ik ook zeker. Ik geloof het op het getuigenis van God en ik kan niet aan Zijn Woord twijfelen. Het is een lied van een sterk geloof, nochtans ook van nederigheid. De geest ervan is als een kostbaar reukwerk, samengesteld uit vele waardevolle bestanddelen.
We hebben hier niet slechts één goede eigenschap, maar vele zeldzame, uitnemende eigenschappen. De nederigheid belijdt: ”Gij zijt toornig op mij geweest”. De dankbaarheid zingt: ”Uw toorn is afgekeerd”. De lijdzaamheid roept: ”Gij troost mij”, en ondertussen springt de heilig vreugde op en zegt: ”Ik zal U loven”. Geloof, hoop en liefde hebben alle hier hun noten, van de bas van de nederigheid tot aan de hoogste alt van de heerlijke gemeenschap; al de verschillende delen zijn vertegenwoordigd. Het is een volledig lied: het volle werk van de registers van het hart.
Ik ga eindigen, wanneer ik zo dadelijk deze woorden gesproken heb bij wijze van praktische uitwerking van het thema. Het ene is een woord van troost,troost voor u die vanmorgen onder Gods toorn zit. Mijn hart gaat naar u uit. Ik weet welke smart u hebt. Ik heb het voor een periode van vijf jaar achtereen gekend, toen ik bedroefd was over de schuld en de vloek van de zonde.
Ach, arme ziel, u zit inderdaad in een droevige toestand, maar houd goede moed. In uw binnenzak hebt u, als u me wilt geloven, een sleutel die ieder slot in het kasteel Twijfeling, waarin u nu opgesloten zit, zal openen. Als u, mens, maar de moed hebt deze uit uw binnenzak te halen en uit het Woord van God, en hem te gebruiken, dan is de vrijheid nabij. Ik zal u die sleutel laten zien; kijk ernaar: ”Die tot mij komt, zal ik geenszins uitwerpen”. ”O, maar die past toevallig niet”, zegt u. Welnu, hier is er nog een: ”Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt van alle zonde”. Is dat niet wat u nodig hebt? Laat me het dan opnieuw proberen: ”Hij kan ook volkomen zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan”. ’’Volkomen”, blijf daar eens bij stilstaan en wees getroost. Ik weet niet beter of God, als Hij een ziel in de gevangenis van de schuldigverklaring opsluit, die gevangene vroeg of laat weer vrijlaat.
De Heere zal u zeker uit de diepe kerker van de schuldigverklaring naar buiten brengen. De slechtste ter wereld zal er ongestraft vanaf komen. Te mogen zondigen en de zoetheid ervan smaken, is de voorbode van de verdoemenis; maar om te zondigen en de bittere smart van het berouw erbij te hebben, is het voorspel op de verlossing. Als de Heere uw zonde bitter gemaakt heeft, heeft Hij gedachten van liefde jegens u. Zijn toorn zal toch afgekeerd worden. ”De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israels, zal hen niet verlaten.”
Het andere is een woord van vermaning. Sommigen van u hebben vergeving ontvangen, maar looft u God zoals u behoort te doen? Ik heb horen zeggen dat er in onze gemeenten niet meer dan vijf procent van de mensen is, dat enig echt werk voor Christus doet. Dat geldt niet voor deze gemeente. Het zou me erg spijten als het zo was, maar ik ben bang dat het meer dan vijf procent is, dat niets doet. Waar bent u die Zijn toorn hebt voelen voorbijgaan en Hem toch niet looft? Kom, haast u, spoed u en zoek Jezus te dienen. Weet u niet dat u eigenlijk bedoeld bent om zielen te winnen?
Wanneer een Amerikaanse imker een bijenvolk wil verzamelen, vangt hij eerst één bij, doet haar in een kast met een stuk honingraat en sluit de deur. Na enige tijd laat hij haar, als zij goed gevoed is, naar buiten. Zij komt weer terug om meer zoetigheid en brengt metgezellen met zich mee. En wanneer ze de honing gegeten hebben, brengen ze altijd een nog grotere groep mee, dus weldra is er een aanzienlijke hoeveelheid voor de bijenkorf. Op deze wijze behoort u te handelen. Als u barmhartigheid gevonden hebt, dient u God te loven en er anderen over te vertellen, zodat zij mogen geloven en op hun beurt weer anderen tot Jezus leiden. Dit is de manier waarop het koninkrijk van God groeit. Ik ben bang dat u hier schuldig staat. Zorg ervoor, geliefde broeder, zorg ervoor, geliefde zuster. Wie zal kunnen zeggen hoe bruikbaar u nog kan zijn?
Er was eens een waarde dienaar van Christus, die juist op de rand van het graf lag. Hij was erg oud en erg ziek, en lag vaak te ijlen, zodat de doktoren niemand de kamer in wilden laten, behalve de verpleegster. Een jongetje van de zondagsschool, dat nogal nieuwsgierig was, gluurde bij de deur naar binnen om naar de dominee te kijken. De arme, stervende dienaar van God zag hem en zijn hartstochtelijke liefde was nog sterk bij het sterven. Hij riep hem. ’’David”, zei hij, ”ben jij ooit tot Christus gegaan? Ik wel, menigmaal, en ik wens dat ook jou toe.” Vijftig jaar later was die jongen er het levende en toonbare bewijs van, dat de laatste woorden van de goede man hem tot Jezus hadden gebracht, want daardoor was hij geleid om tot Christus te gaan. U weet niet wat een half woord teweeg kan brengen, als u het maar spreekt.
O, houd het goede nieuws dat verlossing zou kunnen brengen niet verborgen voor uw vrouw, voor uw man, voor uw kind, voor uw bediende. Als u werkelijk de toorn van God vanmorgen voorbij hebt voelen gaan, ga dan thuis naar uw kamer en zeg deze gelofte op uw knieën na: ’’Mijn God, ik zal U loven! Ik ben een luiaard geweest, ik heb niets over U gezegd. Ik ben bang dat ik U niet naar mijn vermogen gegeven heb, zoals ik behoorde te doen. Ik ben er zeker van dat ik U niet datgene van mijn hart heb gegeven, wat ik behoorde te doen. Maar, och, vergeef het verleden en aanvaard Uw arme dienaar toch weer. ‘Dan zal ik U loven; want hoewel Gij toornig op mij geweest zijt, is Uw toorn afgekeerd, en troost Gij mij.’”
God zegene u, om Christus’ wil.
Amen.