Een goede Reden voor Grote ijver

Deze preek is uitgesproken door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.

Aangezien wij ons onderhoud ontvangen van het koninklijk paleis, en het ons niet past om de oneer van de koning aan te zien, hebben wij daarom de koning hierover geïnformeerd en hem op de hoogte gesteld. Ezra 4:14 (Eng. vert.)

De feiten lagen als volgt. Onder leiding van Zerubbabel begonnen de Joden, die uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd, met de herbouw van Jeruzalem. In het land bevonden zich destijds bepaalde halfbloeden, enigszins vergelijkbaar met de Samaritanen, die noch volledig Joods, noch volledig heidens waren. Aanvankelijk vroegen zij of zij mochten deelnemen aan de herbouw van Jeruzalem, maar dit verzoek werd afgewezen, omdat de Joden vastbesloten waren zich zuiver te houden en elke omgang met heidenen of halfheidenen te vermijden.

Deze afwijzing wekte bij hen grote verontwaardiging, waarop zij een brief schreven aan koning Artaxerxes. In deze brief stelden zij dat de koning zich onvoldoende bewust was van de situatie in Judea, en wezen zij erop dat de Joden van oudsher een opstandig volk waren geweest. Nu zij hun stad opnieuw aan het opbouwen waren, zo beweerden zij, was het zeer waarschijnlijk dat zij zich uiteindelijk tegen koning Artaxerxes zouden keren en hem, net als hun voorouders bij eerdere koningen, veel overlast zouden bezorgen.

In hun brief betoonden zij zich sluw en wereldwijs, want zij verklaarden – in de bewoordingen van onze tekst – dat zij uit dankbaarheid tot hun schrijven waren gekomen. Dit was echter onwaar; huichelaars bedienen zich immers vaak van de mooiste woorden en de meest overtuigende redeneringen om hun bedrog te verhullen. Zij beweerden dat zij zelf werden onderhouden door het paleis van de koning en dat zij het daarom niet konden verdragen dat de koning werd onteerd. Om die reden, zo schreven zij, hadden zij zijn majesteit op de hoogte gebracht van de bouwactiviteiten van de Joden, in de hoop dat hij, ter wille van zijn eigen eer en ter bescherming van zijn onderdanen, deze werkzaamheden zou laten stoppen.

Laat mij nu deze woorden uit de mond van deze huichelaars nemen en ze toepassen op onszelf, wanneer wij ons richten tot de grote Koning der koningen. Wij kunnen immers met recht zeggen: ‘Aangezien wij ons onderhoud ontvangen van het koninklijk paleis, en het ons niet past om de oneer van de koning aan te zien, hebben wij daarom de koning hierover geïnformeerd en hem op de hoogte gesteld.’

Deze tekst biedt mij de gelegenheid om drie punten te behandelen. Ten eerste wordt hier een feit erkend: ‘wij ontvangen onderhoud van het Paleis van de Koning.’ Ten tweede wordt hier een plicht onderkend: ‘het was niet gepast dat wij de Koning in zijn eer zouden beledigen.’ En ten derde wordt hier een handelwijze voorgeschreven: ‘daarom hebben wij de Koning in kennis gesteld.’

Nu, geliefde medegelovigen, kunnen wij de woorden van onze tekst gebruiken terwijl wij een bijzonder genadig feit erkennen: wij worden onderhouden door het Koninklijke Paleis. Dit geldt in alle opzichten voor al Gods volk, zoals je ongetwijfeld zult beamen. Zowel de hoge als de lage bronnen waaruit wij drinken, worden gevoed door de eeuwige vrijgevigheid van de grote Koning.

Tot nu toe zijn wij voorzien van voedsel en kleding. Soms raakten wij weliswaar in nood, en stelden wij, door de zwakheid van onze natuur en de lichtzinnigheid van ons ongeloof, de vraag: “Wat zullen wij eten, en wat zullen wij drinken, en waarmee zullen wij ons kleden?” Maar wij hebben in het land gewoond, en werkelijk voedsel ontvangen; en ik twijfel er niet aan dat het voor velen van jullie bijzonder vreugdevol is geweest om, als het ware, het brood rechtstreeks uit de hand van jullie Vader te ontvangen.

Jullie hebben armoede gekend, en daarom was het dagelijkse brood, dat jullie in antwoord op jullie gebeden ontvingen, voor jullie des te zoeter. Hoewel wij niet drinken uit de rots, of iedere ochtend manna bij de ingang van onze tent vinden, brengt Gods voorzienigheid ons toch hetzelfde resultaat: wij zijn gevoed en verzadigd. Velen van ons kunnen, terugkijkend, zeggen: “Mijn beker vloeit over. Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven.” Zo hebben wij, zelfs in aardse zaken, mogen ervaren dat wij door het Paleis van de Koning worden onderhouden.

Maar vooral in geestelijke zaken, geliefden, is onze voortdurende ervaring van de vrijgevigheid van de Koning het meest duidelijk geweest. Wij kregen een nieuw leven, met nieuwe behoeften, nieuwe honger en een nieuwe dorst; en God heeft ons vanuit Zijn eigen paleis onderhoud gegeven voor dat nieuwe leven. O geliefden, soms hebben wij grote honger naar hemelse dingen gehad, maar Hij heeft onze mond verzadigd met goede dingen, en onze jeugd is vernieuwd als die van een arend. Onze noden waren soms enorm; we hebben bodemloze diepten van nood gekend. Toch zijn de schatten van Uw genade, grote God, eeuwige mijnen geweest, zo diep als onze hulpeloze ellende was, en zo grenzeloos als onze zonden.

Soms zijn wij afgedwaald van onze standvastigheid en hadden wij krachtige genade nodig om ons weer op de been te helpen en ons opnieuw ‘sterk in de Heere en in de kracht van Zijn macht’ te maken – en die hebben wij ontvangen, nietwaar? Wij hebben gezocht en gevonden. Onze schoenen waren van ijzer en koper, en onze kracht was zoals onze dagen. Tot nu toe hebben wij ervaren dat onder ons eeuwige armen zijn. Als wij terugkijken op de hele weg die de Heere, onze God, ons heeft geleid, kunnen wij zingen over het begin, zingen over het midden, en wij geloven dat wij zullen zingen over het einde; want de hele tijd zijn wij onderhouden door het Paleis van de Koning. Dit is een feit, zowel in tijdelijke als in geestelijke zaken.

Geliefden, het is een grote genade dat jij en ik als gelovigen door het Paleis van de Koning worden onderhouden; want waar anders hadden wij anders ons onderhoud kunnen vinden? Waar anders, vraag ik je? Wat geestelijke zaken betreft, naar wie anders zouden wij kunnen gaan dan naar Hem die zo goed voor ons is geweest? Wat zijn predikanten toch lege putten als wij op hen zien! Maar als wij hun Meester zien, dan vult de regen ook de vijvers, en vinden wij in het gepredikte Woord wat tot onze troost dient.

Toch heb je vast vaak ervaren dat zelfs Gods dienaar, door wie je gewoonlijk gevoed wordt, soms niet de antwoorden biedt op jouw behoeften. Misschien voorziet hij in de behoeften van honderden anderen, maar op een bepaalde manier mist hij jou: er is geen voedsel voor jouw ziel. Ja, en de boeken die je eens tot troost las, lijken nu hun smaak en geur te hebben verloren. En zelfs het Woord van God, hoe onveranderd het ook is, lijkt voor jou soms veranderd.

Maar God, de God van Israël, jouw God, o, hoe genadig heeft Hij in jouw behoeften voorzien! “Al mijn bronnen zijn in U”, mijn God; en waren zij ergens anders geweest, dan zouden ze al lang opgedroogd zijn. Wie anders dan Jehova kan in onze behoeften voorzien? Zoals de koning van Israël tegen de vrouw tijdens de hongersnood in Samaria zei: “ De HEERE helpt u niet, waarmee zou ik u dan helpen? Met iets van de dorsvloer of van de perskuip?” Voor het kind van God is er geen hulp als zijn hemelse Vader de voorraadkamers sluit. Zouden er niet op het juiste moment porties uit het Paleis van de Koning komen, dan zouden we ons neervlijen en sterven van wanhoop. Wie zou ons anders kunnen onderhouden dan God? Wie zou ons anders kunnen leiden? Wie zou ons beveiligen tegen ondergang? Wie zou op ieder moment in onze nood kunnen voorzien behalve God? Is het dan niet goed – ja, buitengewoon goed – dat wij ons onderhoud uit het Paleis van de Koning ontvangen?

Terwijl wij deze troostrijke gedachte overwegen, moeten wij niet vergeten dat ons onderhoud uit het Paleis van de Koning Zijn Majesteit veel heeft gekost. Hij geeft ons niet voor niets te eten. Wij weten niet hoeveel goud koning Salomo elke dag uitgaf om zijn hof te onderhouden met wijn en olie, tarwe en fijn meel, schapen en vette ossen, herten en reebokken, wild en gevogelte, maar wij weten wel dat Salomo’s uitgaven niets zijn vergeleken bij de grote kosten waardoor wij door Gods vrijgevigheid onderhouden worden.

Het kostte Hem in eerste instantie Zijn eigen geliefde Zoon. Als God Zijn Zoon niet aan ons had gegeven, hadden wij niet kunnen leven. Maar Hij was bereid om Zijn kostbaarste bezit in de hemel, de Koh-i-noor van Gods schatkamer, aan ons te schenken, zodat wij leven konden ontvangen. Sindsdien worden wij gevoed door Jezus Christus zelf. Geen ander voedsel kan aan onze behoeften voldoen. Zijn vlees is waarlijk spijs, Zijn bloed is waarlijk drank. Dit is het meest koninklijke voedsel dat er is: onze ziel wordt gevoed met de Zoon van God.

Al die jaren mogen wij daarvan genieten. Laten we God, die zo vrijgevig is, danken en eren, want door Zijn eindeloze goedheid voorziet Hij steeds in alles wat wij nodig hebben. Omdat God niets voor ons achterhoudt, laten wij op onze beurt ook gul zijn en Hem niets onthouden. Bij zo’n royale God past het vanzelf dat wij ook royaal leven. Zelfs onze beste inspanningen zijn eigenlijk maar een klein gebaar van dankbaarheid voor alles wat de Heere voor ons heeft gedaan om ons steeds te verzorgen.

Mag ik je vragen na te denken over het deel en het onderhoud dat u uit het Paleis van de Koning hebt ontvangen? Die gedachten zullen jouw dankbaarheid aanwakkeren. Geliefden, wij hebben overvloedige voorziening gehad. God heeft ons nooit iets onthouden. Zoals de zon haar warmte en licht uitstraalt zonder zich af te vragen wie ervan profiteert, maar het overvloedig uitgiet over alles, zo overstroomt God de wereld met het licht van Zijn goedheid. Zijn kinderen mogen daarvan volop ontvangen.

Als jij ooit iets tekort bent gekomen, lag dat niet aan God—dan heb jij  geprobeert jezelf onthouden. Misschien kunnen wij maar weinig ontvangen, maar Gods gaven zijn overvloedig. Hij stort een stroom van genade en een oceaan van liefde over ons uit. Wat is Zijn voorziening rijk! Meer dan genoeg. Wij hadden ons geen grotere rijkdom kunnen voorstellen dan het geschenk van het genadeverbond: alles is van jou – gegeven door God. Omdat God aan onze kant staat, is alles van Hem ook van ons: Zijn oneindigheid, Zijn wijsheid, Zijn kracht. Wat een onvoorstelbare rijkdom hebben wij gekregen!

We hebben deel gekregen aan een onfeilbare voorziening. Hoeveel we ook nodig hadden, het kwam altijd precies op het juiste moment. Er zijn momenten van grote nood geweest, maar steeds opnieuw zorgde God voor precies wat nodig was. Mocht hier iemand zijn die negatief over God wil getuigen, laat die nu spreken. Heb je ooit op Hem vertrouwd en heeft Hij je toen in de steek gelaten? Heb je ooit tevergeefs op Hem vertrouwd? Zijn Zijn beloften ooit gebroken? Heeft Hij je verlaten in tijden van moeite? Toen je door het vuur ging, hebben de vlammen je toen beschadigd? Is God ooit als een woestijn voor je geweest, droog en leeg, juist toen je Hem nodig had? Was Hij ooit onvruchtbaar op de dag van je nood? Nee, geliefden, onze God is altijd overvloedig geweest en blijft ons steeds, niet af en toe, maar voortdurend genadig geven.

Als het kon, zou ik graag even de tijd nemen om te vertellen wat ik zelf van Gods goedheid heb meegemaakt. Maar ik weet zeker dat veel oudere gelovigen mij meteen zouden onderbreken om hun eigen ervaringen te delen. Ik herinner me eens dat ik in de kerk over Gods goedheid wilde spreken, terwijl mijn grootvader — die nu bij de Heere is — achter mij zat. Hij trok voorzichtig aan mijn jas en vroeg me te zwijgen, want hij vond dat hij hier nog beter over kon getuigen, dankzij zijn jarenlange ervaring met Gods trouw. En hij had gelijk. Het is een groot voorrecht voor jongeren om naar oudere gelovigen te luisteren en te horen wat zij hebben meegemaakt van Gods eeuwige goedheid. Maar of we nu jong zijn of oud, als we Gods naam al een paar jaar kennen, kunnen we allemaal zeggen:

“When trouble, like a gloomy cloud,
Has gathered thick and thundered loud,
He near my soul has always stood,
His lovingkindness, oh, how good!

Hoewel de voorziening altijd overvloedig en onafgebroken is geweest, heeft dit ons ook verheven. Bedenk eens hoe bijzonder het is om vanuit het paleis van een koning te worden onderhouden; maar het grootste voorrecht is te leven van de vrijgevigheid van de Koning der koningen: “Zo’n eer hebben alle heiligen.” Zelfs de zwakke Mefiboseths, die kreupel zijn aan hun voeten, mogen aan de tafel van de koning eten.

De Heere Jezus, de goede Herder, verzorgt al Zijn kleinen, zoals het lam uit de gelijkenis dat uit de beker van de man zelf werd gevoed en in zijn schoot lag. Zelfs de zwaksten en nederigsten krijgen die eer: door de Koninklijke familie zelf voorzien te worden van alles wat zij nodig hebben. Hef je hoofd op, jij die bedroefd bent. Jullie arme, moedeloze heiligen die jezelf als minder dan de minsten beschouwt: jullie zijn allemaal zonen van de Koning, burgers van het rijk van de Koning der koningen. Jullie voedsel is zelfs beter dan dat van de engelen. God zou Gabriël nog liever laten verhongeren dan jou:

“Never did angels taste above,
Redeeming grace and dying love.”

Maar dat is jullie dagelijks brood, jullie morgenmaal en avondmaal. Wees daarom blij. Heb je weinig wereldse rijkdom? Goed, maar je Vader zendt alles wat je ontvangt. Treur je om het gebrek aan geestelijke goederen? Zegen Hem voor wat je hebt, want het is God die het je geeft. Zonder Zijn genade zou je niets hebben; prijs Hem voor wat je ontvangt en vraag Hem vol vertrouwen om meer.

En er is alle reden om blij te zijn dat wij zo’n bevredigend deel in God hebben. Een ziel die ontvangt wat God geeft, heeft precies zoveel als hij kan dragen en wensen. Hij heeft een deel gekregen dat de afgunst van anderen zou kunnen opwekken. Als de wereld wist hoe gelukkig en gezegend christenen zijn, zouden ze hen tot de Koninklijke familie rekenen en hen benijden. Er is niets in het leven van wereldse mensen om jaloers op te zijn. Hoe meer ze hebben, hoe moeilijker het wordt om er afscheid van te nemen. Mooie tuinen en parken maken sterven des te moeilijker. Hoe groter hun eer, hoe zwaarder hun eeuwige schande. Het moet vreselijk voor hen zijn om van zulke hoogte zo diep te vallen.

Wees niet jaloers op slechte mensen, en verlang er niet naar om bij hen te zijn.” Wat blijft er uiteindelijk over van de voorspoedige mens? “Ik heb een gewelddadige goddeloze gezien, die zich wijd vertakte als een bladerrijke inheemse boom.” De plaatsen en landen die zij naar zichzelf noemden, worden snel vergeten. Hun nagedachtenis verdwijnt, en zij keren terug naar het stof waaruit zij kwamen. Maar jij hebt de eeuwigheid tot erfdeel! Jij hebt de hemel als deel! De druppels bitterheid in jouw beker worden spoedig weggespoeld en je beker gevuld met de nectar van hemelse vreugde. Wees nu tevreden met jouw sobere brood en harde kost voor een korte tijd, want jij zult de lekkernijen van engelen eten. En door het geloof proef je nu al de overvloedige zegeningen die God je zendt vanuit het Paleis van de Koning.

Laten we ons verheugen, geliefde broeders, zelfs als je bedrukt bent, want ons onderhoud komt uit het Paleis van de Koning – wat zouden we nog meer kunnen wensen?

Father, I wait thy daily will:
Thou shalt divide my portion still.
Grant me on earth what seems thee best,
Till death and heaven reveal the rest.”

Zo mogen wij met diepe dankbaarheid beseffen, dat onze dagelijkse verzorging afkomstig is uit het Paleis van de Koning.

II. Ten tweede wordt hier een plicht erkend: “Het past ons niet om te zien dat de koning wordt onteerd.”

Je begrijpt ongetwijfeld het krachtig appel van dit argument, zonder dat verdere uitleg nodig is. Het is een duidelijke redenering: als men door de Koning wordt gevoed, is het niet passend werkeloos toe te zien wanneer de Koning wordt onteerd. Dit spreekt vanzelf. Wanneer wij als gelovigen zo bijzonder bevoorrecht zijn met een uitmuntend deel, is het voor ons ongepast om passief toe te kijken hoe onze God onteerd wordt. Ik wil enkele zaken noemen die God onteren en die wij niet mogen tolereren.

Allereerst verplicht elk gevoel van fatsoen ons ervoor te zorgen dat wij God niet door onszelf onteren. Het begint bij zelfonderzoek. Gelovige, doe jij iets wat jouw God onteert? Iets thuis, in je dagelijkse werk, in je manier van zakendoen? Is er iets in je gesprekken, in je daden, in wat je leest of schrijft, dat God onteert?

Omdat je van de tafel van de Koning wordt gevoed, roep ik je op: laat niet van jou gezegd worden dat de Koning door jou schade heeft geleden. Als er een verrader is, laat die dan elders gevonden worden, maar niet onder de uitverkorenen van de Heer. Je bent met bloed gekocht: wil je dat bloed met voeten treden? De Gekruisigde is voor jou gestorven – zou je Hem opnieuw kruisigen en publiekelijk te schande maken? Je zult spoedig zijn waar Jezus is. Zou je je schamen als je Hem onder ogen komt? Zou het ooit gezegd mogen worden dat jij Jezus te schande hebt gemaakt? God heeft je een deel boven de engelen gegeven. Zal je dan de mond van de duivel vullen met gelach en hen reden geven om tegen God op te roemen? Moge dit verre van je zijn! De Heere geve ons genade om te beseffen dat, zolang wij uit het Paleis van de Koning worden onderhouden, het niet gepast is dat wij de Koning onteren.

De schande kan ook komen van degenen over wie wij het gezag hebben, onder ons eigen dak. Daarom spoor ik ouders en werkgevers aan: verdraag niets bij degenen die onder uw gezag staan wat God zou onteren. Denk aan Eli, die zijn zonen niet corrigeerde en hen hun gang liet gaan; zij waren priesterzonen, maar omdat Eli hen niet weerhield van kwaad, vernietigde God Zijn huis en deed Hij zulke vreselijke dingen dat wie ervan hoorde, ernaar schrok. Jozua zei: “Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!

Wij kunnen onze kinderen geen nieuw hart geven, maar wij kunnen er wel op toezien dat in ons huis niets gebeurt dat de Naam van Jezus tekortdoet. Dit is jouw verantwoordelijkheid. Kun je jouw kinderen niet corrigeren? Dan moge de Heere je genadig zijn! Het is jouw taak – doe je het niet, dan zal blijken dat zij je overheersen. Niemand weet welk oordeel God zal brengen over hen die zonde in hun gezin of huishouden ongestraft laten. Als wij door het Paleis van de Koning worden onderhouden, laten wij er dan voor waken dat de Koning door ons wordt onteerd.

Dezelfde heilige inzet moet ons bezielen voor de mensen over wie wij invloed hebben, zoals voor hen die samen met ons kerkelijk deel willen zijn. Het is de plicht van elke kerk om, voor zover mogelijk, de eer en waardigheid van Koning Jezus te bewaken tegenover onwaardige personen die zich zouden willen voegen bij de gemeente van de heiligen, bij hen die geroepen, uitverkoren en trouw zijn. De kerk zal altijd mensen missen – zij is immers niet onfeilbaar – maar laat er geen nalatigheid in ons optreden bijkomen bij het beoordelen van anderen.

Omdat goddeloze mensen soms ongemerkt binnenkomen, moeten we hun komst niet willens en wetens toestaan. Personen die niet eens claimen wedergeboren te zijn toelaten tot het avondmaal, is een daad van verraad tegen de Koning der koningen. Personen met een onheilig, onrechtvaardig of losbandig leven, die de waarheid in Jezus niet kennen, in de gemeente ontvangen, is een verraad aan het vertrouwen dat Christus in ons heeft gesteld. Dit mag niet gebeuren. Elk kerklid is verplicht zich in te spannen om de kerk te beschermen tegen dat wat haar in God’s ogen onrein zou maken. Wie van de tafel van de Koning wordt gevoed, behoort niet werkeloos toe te zien hoe de Koning wordt onteerd.

Onder welke heilige verplichtingen staan wij om de wetten en getuigenissen van de Heere te handhaven? En o, hoe wordt de Koning onteerd door het verminken en verkeerd voorstellen van Zijn Woord! Daarom, geliefde broeders, zijn wij altijd verplicht om ons protest te laten horen tegen valse leerstellingen. Ik word wel eens beschuldigd van scherpe uitspraken. Die beschuldiging doet mij weinig. Als iemand zou zeggen dat ik gladde praatjes heb, zou mij dat veel meer raken. Zolang er kwaad is in deze wereld, zijn Gods dienaren verplicht daartegen te protesteren. De mens die overal waar hij komt tegen iedereen zegt: “Wees gegroet, vriend, wat fijn u te ontmoeten!”, en de moderne versie van universele naastenliefde prijst – valse naastenliefde, ook voor bedriegers – die zal, als hij voor zijn Schepper verschijnt, moeilijk rekenschap kunnen afleggen.

In deze tijd, waarin bijna niemand meer ergens in gelooft, waarin men denkt dat zwart wit is, wit zwart, en kleurverschillen slechts inbeelding zijn, is het nodig dat iemand werkelijk iets gelooft. Een beetje scherpe taal zou dan niet alleen te vergeven zijn, maar zelfs worden geprezen, als er maar mensen waren die uitkomen voor wat zij geloven en eerlijk getuigen van de waarheid die zij hebben ontvangen. Iedereen hier die door het paleis van de koning wordt onderhouden, is verplicht elke leer te weerstaan die de Koning beledigt.

Als ik iemand zie die zich voordoet als priester en beweert de macht te hebben om zonden te vergeven en verzoening en aflaten te schenken, en als ik dan niet mijn best zou doen om deze bedrieger te ontmaskeren en mij uit te spreken tegen dit kwaad, dan zou ik medeplichtig zijn aan zijn misdaad, en zijn schuld ook op mij laden. Daarom, laat iedereen – elke Engelsman, elke protestant, en vooral elke christen – elke vorm van priesterbedrog aan de kaak stellen, in elke kerk, of het nu onder rooms-katholieken, anglicanen of anderen is. Weg ermee! Er is maar één Priester, en die is in de hemel; niemand van ons heeft de macht om een offer voor zonde te brengen of om anderen van hun zonden te ontslaan. Of men ons nu beschuldigt van veroordelend zijn of niet, godslastering doet ons pijn, de schijnheiligheid verbaast ons, en onze oprechte liefde voor het Evangelie zet ons aan tot protest. Als wij zwijgen bij zulke verdraaiing van de waarheid, zouden we ons moeten schamen!

Dan zijn er tegenwoordig ook mensen die de goddelijkheid van Christus ontkennen; tussen ons en hen kan geen vrede zijn. Ik herinner me een opmerking van een unitaristische arts, die ik heel treffend vond. Hij zei over een calvinist, die er van werd beschuldigd zich scherp tegen unitaristen uit te laten: “Volkomen terecht; want als de calvinist gelijk heeft, is de unitarist geen christen, maar als de unitarist gelijk heeft, is de calvinist een afgodendienaar, omdat hij iemand aanbidt die slechts een mens is en niet de Zoon van God.” Als wat wij geloven waar is, is het onmogelijk dat iemand die de godheid van Christus ontkent, een christen kan zijn, of hoop heeft op redding. Zo iemand verwerpt immers bewust de enige redding uit de komende toorn.

Ik kan begrijpen dat een rooms-katholiek in de hemel kan komen, ondanks alle dwalingen, omdat hij in de goddelijkheid van Christus gelooft en vertrouwt op Zijn verzoenende dood, hoezeer zijn geloof ook met bijgeloof is vermengd; maar ik kan niet begrijpen, noch geloven, dat iemand die de godheid van onze Heere en Verlosser Jezus Christus ontkent, ooit het hemels paradijs zal binnengaan. Hij verwerpt immers het anker van ons geloof en waagt het zijn Schepper tegemoet te treden zonder Raadgever, zonder Voorspraak, zonder voorbede om genade! Het is nodig dat wij dit uitspreken en er duidelijk in zijn.

Dit is geen onderwerp om lichtvaardig op te nemen. Hoffelijkheid is verspilde moeite tegenover tegenstanders wiens doel verraad is. Wij zijn ook niet de soort mannen die terughoudend moeten zijn; want als wij door de Koning worden onderhouden, zijn wij lafaards als wij niet voor onze Koning opkomen. Tegenwoordig wordt de leer van de plaatsvervanging aangevallen. Als die leer niet waar is, ben ik verloren; daarom zal ik er met hand en tand voor vechten. Ik heb onder de hemel geen andere hoop dan in de verzoenende plaatsvervanging van de Heere Jezus Christus. Als Hij niet in mijn plaats heeft geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, dan is de hel mijn deel. Daarom kan ik die waarheid nooit loslaten, want dat zou mijn eigen redding opgeven. Maar die waarheid is geopenbaard en ik houd er vol vertrouwen aan vast.

Zegt u mij dat het ‘moderne denken’ deze leer aanvalt? Hoe dan wel, met welke wapens? Met argumenten, bewijzen of tegenvoorstellen? O nee, het wordt slechts beantwoord met vage vragen, nutteloze subtiele opmerkingen en brutale spot – dat maakt indruk maar bevestigt niets. Ik smeek u, broeders, waar je ook bent, verdedig deze fundamentele leerstelling van ons allerheiligste geloof: dat de Heere Jezus Christus Zijn leven gaf om verzoening te brengen voor de zonden van Zijn volk. Of moeten wij, wanneer we worden geconfronteerd met valse leer of scepticisme – die loze, vormeloze twijfel – met een dubbelzinnige mond zeggen: “Ja, broeders, u gelooft zo, en ik geloof zo”?

Nee, een mening is zo licht als een zeepbel wanneer het hoogste gerechtshof het oordeel velt waartegen geen beroep mogelijk is. Wat denk jij? Is er geen waarheid? Is Gods woord soms “ja” en soms “nee”? Is het zover gekomen dat het als een spel kaarten kan worden geschud of als kaarsvet naar ieders zin kan worden gevormd? O nee! Bij de eeuwig levende God is er waarheid, en die zullen wij vinden als wij kunnen; en hebben wij die gevonden, dan zullen wij die vasthouden.

Laten wij op de dag van de strijd onze banier hoog houden; en als onze arm wordt afgeslagen, mogen er anderen zijn om de banier te dragen, zoals in de dappere dagen van weleer – toen onze vaderen voor deze waarheden op de brandstapel gingen, naar de galeien werden gestuurd of in de Alpen stierven, liever dan dat de waarheid van Gods woord ongeldig zou blijven onder de mensen! Draag deze dingen niet met gelatenheid, maar houd vast aan wat jou is onderwezen, in geloof en liefde tot Christus Jezus.

Zij die hun onderhoud ontvangen uit het Paleis van de Koning, mogen niet toestaan dat de Heere wordt onteerd door veronachtzaming van Zijn geboden. Broeders, ik vermaan jullie, gelovigen, de Heere Jezus heeft u slechts twee symbolische verordeningen gegeven. Zorg dat je die juist naleeft. Volg Hem in wat Hij deed, toen Hij zei: “op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen” (Matt. 3:15). Laat je dopen in Zijn Naam. Volg Hem in het avondmaal: Hij zei: “Doe dat, zo dikwijls als u die drinkt, tot Mijn gedachtenis” (1 Kor. 11:25). Wees gehoorzaam, smeek ik je, aan Zijn genadige Woord, en vertrap het gebod van de Koning niet onder je voeten.

Nogmaals: als wij werkelijk zijn als hovelingen van de Koning, laten wij dan niet toestaan dat Hij wordt onteerd door een algemene achteruitgang van Zijn gemeente. Wanneer kerken inslapen – wanneer het werk van God slechts formeel en bedrieglijk gebeurt – wanneer er geen leven is in de gebedsbijeenkomsten – wanneer er geen heilige ondernemingen plaatsvinden voor de uitbreiding van het Koninkrijk van de Verlosser – dan zegt de wereld: “Dat is jullie kerk! Wat een slaperig stel heiligen!” O, laat de koning niet zo onteerd worden. Broeders, wees alert! Moge deze kerk nooit roesten of in slaap vallen naarmate ze ouder wordt. Moge God haar geven dat zij ernstiger zal worden! Moge hier altijd regimenten standvastige mannen zijn die voor Koning Jezus strijden en zich niet schamen; en moge de kerk vol leven en kracht zijn totdat Christus zelf terugkomt. Als wij met onze vaderen rusten, mogen anderen gevonden worden die beter zijn dan wij om het werk en de kroonrechten van Koning Jezus te bewaren.

En o, lieve vrienden! Hoe zouden we het kunnen verdragen dat zovelen Christus onteren door zijn evangelie te verwerpen? We kunnen niet voorkomen dat zij dit doen, maar we kunnen wel om hen huilen, voor hen bidden, en voor hen pleiten. We kunnen het hen ongemakkelijk maken door ze te laten beseffen dat gelovigen van hen houden, ook al hebben zij de Verlosser niet lief. Als je wordt gevoed door het paleis van de koning, is het niet passend om de schande van de koning onbewogen te zien. Hoor je iemand vloeken op straat, wees bedroefd en weeklaag daarover. Zie je dat men de sabbat ontheiligt, treur daarover. Zie je dronkenschap, lach er niet om. Hoor je wellustige liederen, glimlach er dan niet om. Alles wat slecht is, moet een gelovige pijn doen, en het moet ons een voortdurende smart zijn dat er zielen verloren gaan.

Did Christ o’er sinners weep,
And shall our cheeks be dry?”

Geliefden, jullie zijn bevoorrecht, jullie behoren jullie Meester zo lief te hebben dat zelfs het kleinste woord tegen Hem uw geest tot heilige jaloezie aanzet.

III. Ons laatste punt is dit: een te volgen koers.

Daarom,” zegt de tekst, “hebben wij de koning hierover geïnformeerd en hem op de hoogte gesteld.” Hoe doen wij dat? Het is zeker goed als wij alles aan de Heere vertellen. “De koning hierover geïnformeerd”! Maar weet Hij het dan zelf niet? Is niet alles voor Hem openbaar, is er voor Hem geen geheim? Wel, toen Hizkia de godslasterlijke brief van Rabshake kreeg, legde hij hem open voor de Heere neer. Het is een heilige plicht van de gelovigen om de Heere verslag te doen van de zonden en het lijden dat zij onder het volk zien, van het verdriet dat zij voelen en de klachten waarover zij klagen, om de godslastering die ze horen voor Hem neer te leggen en Hem aan te spreken over de bedreigingen waarmee zij te maken hebben. Ja, u mag de Heere verslag doen van de valse leer die wordt verkondigd en van de dwaalleer die tegenwoordig wordt verspreid. Zulke open uitspraken kunnen krachtige smeekbeden zijn tot God om op te staan, Zijn zaak te verdedigen en Zijn werk te doen.

Heere, U weet het: vandaag wordt de godheid van Uw Zoon gelasterd, de inspiratie van Uw woord ontkend, de kracht van Uw Heilige Geest bespot, Uw eeuwige liefde geloochend, Uw soevereiniteit bespot, en het verzoenende bloed geminacht. Sta op, o God, en verdedig Uw eigen zaak! Overal hangen mensen aan hun afgoden, geven zij zich over aan een leugen en vele andere leugens. O God van de waarheid, sta op en wreek Uzelf! Hebt U niet gezegd: “Ik zal Mij wreken op mijn tegenstanders”? Doe dat dan. Geef eer aan wie eer toekomt en laat de Naam van Jezus niet voor altijd door goddelozen worden gelasterd. Dit zou het voortdurende pleidooi van de Kerk moeten zijn: “Zal God Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, niet wreken?” Ja, dat hoort het te zijn. Roep dag en nacht tot Hem. O, als we het zondebesef van deze stad echt voelden, zou het zwaar op ons drukken. — De dronkenschap van deze stad, de wellust, de onderdrukking, de goddeloosheid die als een mesthoop stinkt uit deze grote stad! O God, zult U dit altijd verdragen? Zult U niet opstaan en dit allemaal veranderen? Zult U Uw Evangelie niet kracht geven, zodat er een genadige verandering kan komen? Vertel het de Heer! Breng het onder de aandacht van de Koning!

Nadat deze mensen de koning in kennis hadden gesteld, zorgden ze ervoor dat ze ook bij hem pleitten. Zoals ik u al vertelde, maakten ze hem duidelijk dat de stad Jeruzalem een zeer lastige stad was en daarom niet herbouwd mocht worden. Pleit bij God: pleit bij God! Bidden alleen is een zwakke vervanging voor werkelijk pleiten. “Breng uw redenen naar voren,” zegt de Heere. Kom met uw sterke argumenten. O, wat waren dat voor gebeden van John Knox, toen hij tot God leek te zeggen: “Red Schotland om deze reden – om die reden – om nog een andere reden – om nog een reden erbij.” Zijn lijst met motieven groeide met de vurigheid van zijn hart. Zo worstelde hij met God, alsof hij zijn leven ervan liet afhangen, en hij hield niet op totdat hij zijn verzoek voor Schotland verkregen had. Zeker, Schotland dankt zijn kennis van de waarheid vooral aan de gebeden van John Knox, die zelfs nu nog, al is hij gestorven, blijven spreken. O, dat er in dit land mannen mochten zijn met diezelfde geest, om zo voor Londen te pleiten! Wat zou Londen dan een juweel zijn in de kroon van Christus! Als Christus alleen Londen had, zouden er vanuit deze grote stad, het hart van de wereld, stromen van gezondheid, leven en zegen naar de uiteinden van de aarde vloeien.

Breng de zaak van Londen daarom voor God en smeek tot de Allerhoogste. En als je dat gedaan hebt, ga dan niet weg om je gebed vervolgens te ontkrachten door tegengestelde daden of door verder niets te doen. Wie vurig bidt, hoort ook vurig te werken, want niemand bidt oprecht als hij niet bereid is al het mogelijke te doen om te verkrijgen wat hij van God vraagt. We moeten niet alleen om kracht bidden, maar ook zelf in beweging komen. Al het succes is afhankelijk van God, maar God werkt met instrumenten, en Hij zal geen instrumenten gebruiken die nutteloos en ongeschikt zijn voor Zijn werk. “Zo’n vertrouwen nu hebben wij door Christus op God. Niet omdat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God. Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn” – laten wij daarom opstaan en ons inzetten; want als wij door het Paleis van de Koning worden onderhouden, is het niet gepast om de schande van de Koning aan te zien. Wij zijn Hem veeleer verschuldigd dat wij Zijn eer zoeken.

Ik zou wensen dat een ieder van jullie wist wat het betekent om door het Paleis van de Koning te worden onderhouden; maar helaas, sommigen van jullie hebben nooit het brood van de Koning gegeten en zullen, als zij zo sterven, uit de aanwezigheid van de Koning worden verbannen. Maar besef wel: de Koning is altijd bereid opstandige onderdanen te ontvangen, want Hij is een God die graag vergeeft. “Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt.” “Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen.” Dat is de weg tot verzoening: je vertrouwen stellen op Hem. En als je je vertrouwen stelt op Zijn geliefde Zoon, ben je met Hem verzoend, dan zul je in Zijn Paleis worden onderhouden, en – zo vertrouw ik – zul je leven tot zijn eer. Amen en amen.

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Geachte bezoeker, mede dankzij uw hulp kunnen wij de kwaliteit en toegankelijkheid van Het Spurgeon Archief voortzetten.

Download Artikel

Download in PDF, Word of Print

Contact

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.