En al deze dingen zijn uit God. 2 Korinthe 5:18 Verder lezen: Efeze 3:7-13
Er zijn mensen die schijnen te denken dat God Zijn werk langzaamaan doet, dat Hij gaandeweg dingen verandert en toevoegt. Zij kunnen niet geloven dat God een voornemen had. De meest alledaagse architect op aarde vormt zich vooraf een idee van wat hij denkt te bouwen, ook al is het maar een eenvoudig arbeidershuisje. Maar als de Allerhoogste God, Die de hemel en de aarde geschapen heeft, zegt: ‘Zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waarin gerechtigheid woont’, dan geloven ze dat Hij alleen maar een voornemen heeft dat uiteindelijk aan de wispelturigheid van de mens wordt overgelaten. Hij moet geen bevelen hebben, geen voornemens, geen beslissingen, maar mensen moeten doen wat ze willen, en zo neemt de mens in feite de plaats van God in en wordt God de ondergeschikte van de mensen. Nee, mijn broeders, in heel het werk van de zaligheid is God de enige en oppermachtige Ontwerper. Hij bepaalde het tijdstip en de manier waarop elk van Zijn volk tot Hem gebracht zal worden. Hij laat niet toe dat het getal van Zijn uitverkorenen wordt veranderd, of – wat nog erger is dan veranderen – aan de verdorven wil van de mensen wordt overgelaten. Hij liet de keus van de personen niet aan het loutere toeval over, maar op de stenen van de eeuwige borstplaat van de grote Hogepriester graveerde Hij de namen van degenen die Hij verkoos. Hij liet zelfs niet één tentpaal, één simpel stuk tentzeil over dat later geregeld zou moeten worden; het geheel van de tabernakel werd op de heilige berg als voorbeeld gegeven. Voor het gebouw van de genadetempel was in het eeuwig voornemen iedere steen vierkant gemaakt en gebeiteld. De plaats ervan was voorbeschikt en bepaald. Er zal nooit een steen worden losgehakt voor het vooraf vastgestelde uur, noch zal hij in een andere positie worden geplaatst dan die God naar de raad van Zijn eigen wil heeft bepaald.
Ter overdenking
De méns heeft er geen idee van wat hij zelf doet, maar hij is heel goed in vragen stellen bij wat God doet (Luk. 23:34-39).