Als iemands wegen de HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen. Spr. 16:7
Ik moet er op toezien, dat mijn wegen de HEERE behagen. Juist dan zal ik vijanden hebben; en dat wellicht met te meer zekerheid, omdat ik ernaar streef te doen wat rechtvaardig is. Maar welk een belofte is dit! De HEERE zal de toorn van de mens doen dienen om Hem te prijzen, en hem beteugelen, zodat hij mij niet zal schaden. Hij kan een vijand dwingen er van af te zien mij te benadelen, zelfs al heeft hij er lust in dat te doen. Dit deed Hij met Laban, die Jakob najoeg, maar hem niet durfde aanraken. Of Hij kan de toorn van de vijand bedwingen en hem vriendelijk stemmen, zoals Hij deed met Ezau, die Jakob op een broederlijke manier tegemoet kwam, ofschoon Jakob had gevreesd, dat hij hem en zijn gezin met het zwaard zou neerslaan. De HEERE kan ook een verwoed tegenstander veranderen in een broeder in Christus, en een medewerker, zoals Hij deed met Saulus van Tarsus. O, mocht Hij dit doen in elk geval, waarin een geest van vervolging zich openbaart! Zalig is de man, wiens vijanden voor hem worden gemaakt wat de leeuwen waren voor Daniël in de leeuwenkuil: een rustig gezelschap! Wanneer ik de dood tegemoet ga, die de laatste vijand wordt genoemd, bid ik, dat ik rustig mag zijn. Laat ik er slechts goed voor zorgen, de HEERE te behagen in alle dingen. O, mocht ik geloof en heiligheid bezitten; want deze behagen de Allerhoogste!