Die zich des armen ontfermt, leent de HEERE; en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. Spr. 19:17
Wij behoren aan de armen te geven uit medelijden. Niet om te worden gezien en toegejuicht, veel minder om invloed op hen te krijgen, maar uit zuiver medegevoel en medelijden moeten wij hun hulp verlenen. Wij moeten niet verwachten iets van de armen terug te krijgen, zelfs geen dankbaarheid, maar wij moeten wat wij hebben gedaan, beschouwen als een lening aan de HEERE. Hij neemt de verplichting op zich, en, als wij in deze zaak op Hem letten, moeten wij niet op de andere partij letten. Welk een eer bewijst de HEERE ons, wanneer Hij zich verwaardigt van ons te lenen! De koopman, die de HEERE in Zijn boeken heeft staan, wordt in hoge mate begunstigd. Het zou jammer schijnen, zulk een naam als pand te hebben voor een geringe aalmoes; laten wij er een groot bedrag van maken. Laten wij de volgende behoeftige man, die langs komt, helpen. Wat de terugbetaling betreft: wij kunnen er nauwelijks aan denken, en toch hebben we hier de promesse van de HEERE. Gezegend zij zijn naam: de door Hem te betalen belofte is beter dan goud en zilver. Zitten wij een beetje krap door de slechte tijden? Wij mogen het wagen nederig deze rekening bij de bank van het geloof te presenteren. Heeft de een of andere van onze lezers de armen iets afgeperst? Arme ziel. Moge de HEERE het hem vergeven.